2-88 | 2-88 |
Mevrouw Sabine de Bethune (CVP). - De situatie in Centraal-Afrika - en in de Democratische Republiek Congo - wordt door de Coördinatie voor Humanitaire Zaken van de Verenigde Naties, de OCHA, omschreven als één van de zwaarste humanitaire crisissen in de wereld. Het departement Ontwikkelingssamenwerking heeft als taak hiervoor een oplossing te helpen zoeken. Mijn vraag heeft niet alleen betrekking op de Democratische Republiek Congo, waar de toestand weliswaar dramatisch is, maar waar de omringende landen een grote invloed uitoefenen, maar ook op het hele Centraal-Afrikaanse gebied.
Ik wens van de staatssecretaris te vernemen welke klemtonen hij in dat verband in zijn beleid heeft gelegd. Ik maak daarbij een korte sprong naar de vorige regeerperiode. Het enthousiasme van de socialistische regeringspartner voor Centraal-Afrika was toen ver zoek. Ik hoop dat deze regering een andere visie heeft. De vorige regering nam onder impuls van de CVP toch enkele belangrijke initiatieven. Ik breng ze even in herinnering omdat ik graag vernam hoe de staatssecretaris deze initiatieven verder zal ontwikkelen.
Ik denk ten eerste aan het initiatief dat genomen is tot opvoering van de samenwerking met de Congolese bevolking, vooral door de NGO's, goed voor een jaarlijks bedrag van 1 miljard frank en ook aan de aanzet tot een gouvernementele samenwerking. Ik wijs ten tweede op de herneming en heroriëntering van de gouvernementele samenwerking met Burundi. De staatssecretaris heeft hier verder aan gewerkt, maar daar zal ik straks een afzonderlijke vraag over stellen. Er waren ten derde de initiatieven inzake conflictpreventie, onder meer de Brussels call for action in verband met lichte wapens. Ik denk ten vierde aan de zeer vooruitstrevende wet inzake ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht en ten vijfde aan de heroriëntering van de hulp voor de omschakeling van grote infrastructuurwerken naar kleinschalige projecten, de ontbinding van de hulp, enzovoort. België speelde ten zesde een voortrekkersrol inzake een trust fund van de donoren bij de wereldbank en tot slot de aanzet tot de internationale humanitaire conferentie die op het einde van de vorige regeerperiode plaatshad.
Dat waren interessante initiatieven om een ander Afrikabeleid tot stand te brengen. Hoe staat de huidige regering hier tegenover? Ik verwijs ook naar de lang verwachte Afrikanota van de regering die vorig jaar aan de orde was en waarbij de minister van Buitenlandse Zaken grote verwachtingen had gecreëerd. Hij gebruikte onder meer de term "een nieuw Marshallplan voor Afrika". Al snel bleek echter dat al die verwachtingen niet zouden kunnen worden ingelost. De minister kan een jaar later misschien wat concreter zijn over zijn plannen voor een internationale samenwerking met Centraal-Afrika.
Ik zal vandaag geen concrete voorstellen formuleren. Een breed debat in de Senaat over de visie van de regering over het Afrikabeleid is daarvoor een betere gelegenheid. We hebben een dergelijk debat nooit gevoerd. Er zijn wel vragen gesteld, er is gesproken over de Afrikanota van de regering, maar een echte gedachtewisseling, een streven naar een consensus, naar een breed platform voor het Afrikabeleid, is uitgebleven.
Het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie is misschien een uitstekende gelegenheid om een dergelijk debat op gang te trekken.
Het zou wellicht interessant zijn het debat te heropenen. Ik word hierover in het buitenland vaak ondervraagd. Het is belangrijk dat wij in het buitenland een eenvormig standpunt naar voor brengen. Hiertoe is een voorafgaand debat in het parlement noodzakelijk. Daartoe hebben we tot op heden nog niet de gelegenheid gehad.
De CVP heeft reeds herhaaldelijk onderstreept wat haar prioriteiten zijn op het vlak van het Afrikabeleid. In de eerste plaats moeten zowel de Afrikaexpertise als de Europaexpertise worden gestimuleerd. We moeten gebruik maken van de expertise over Afrika die in ons land beschikbaar is.
Ten tweede, we moeten ons Afrikabeleid toespitsen op het middenveld. Het sociaal-economisch middenveld ontbreekt in Centraal-Afrika te vaak. De internationale samenwerking van ons land zou zich hierop ten dele moeten toespitsen.
Ten derde, medewerking aan het democratiseringsproces en het uitbouwen van de société civile blijven belangrijke speerpunten van onze samenwerking met Centraal-Afrika.
Ten vierde, op het vlak van de gouvernementele samenwerking, blijven wij het concept van de kritische aanwezigheidspolitiek verdedigen, dat de CVP tijdens de vorige regeerperiode hanteerde. We moeten de mogelijkheid tot dialoog handhaven maar willen hierbij een kritische ingesteldheid aan de dag leggen. Hierbij moet worden rekening gehouden met het regime van het land waarmee we een samenwerkingsakkoord sluiten.
Ten vijfde, het respect voor de mensenrechten is een essentiële conditie voor de samenwerking.
Ten slotte moet er aandacht worden besteed aan de democratische vorming en de dialoog met de mensen in het zuiden.
In het raam van het Europese voorzitterschap kan België het voortouw nemen bij de ontwikkeling van een Europees beleid voor Centraal-Afrika. Op welke manier denkt de staatssecretaris hiertoe een aanzet te kunnen geven? Ik heb verwezen naar de Brussels Call for Action en naar de VN-top, waar de opvolging van de problematiek van de lichte wapens aan bod zal komen. Tevens heb ik in mijn inleiding verwezen naar de wet van februari 1999 inzake de ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht. Op welke manier zal de overheid van deze middelen gebruik maken om het Afrikabeleid meer inhoud te geven en de samenwerking met deze regio te versterken?
In de nota Buitenlands Beleid die in december van vorig jaar aan het parlement werd voorgesteld, neemt het hulpbeleid in het hoofdstuk met betrekking tot Centraal-Afrika terecht een belangrijke plaats in. In het beleidsplan voor de Ontwikkelingssamenwerking van april 2000 werden enkele concrete initiatieven voorgesteld, die de plaats en de rol van het departement in de regio moeten helpen versterken.
Er werd een mechanisme voor reflectie, opbouw van een institutioneel geheugen en beleidsondersteuning aangekondigd. Hiervoor wordt een expertise- en adviescel gecreëerd. Bestaat deze cel al? Hoe is ze samengesteld? Komt ze geregeld samen?
DGIS werft een "expert bijzondere kwalificatie" aan voor de regio van de Grote Meren. Die aanwerving is nog niet gebeurd. Heeft de staatssecretaris zijn mening hierover herzien? Hoever staat het met de aanwervingsprocedure? Hoe kan de traagheid bij de aanwerving worden verklaard?
De afdelingen van de Belgische ontwikkelingssamenwerking in de drie landen van de regio worden versterkt. Hoe gebeurt dit in de praktijk?
België werkt samen met gelijkgezinde landen en instellingen en wendt zijn expertise en invloed aan om een zo coherent mogelijke inbreng te bevorderen, onder meer van de Europese Unie. Rond welke dossiers, thema's of landen werd er samengewerkt? Met welke landen? Wat is het resultaat op het gebied van coherentie en impact? Welke initiatieven zal de staatssecretaris in het raam van het Europese voorzitterschap nemen?
De heer Eddy Boutmans, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking. - Deze vraag betreft een dagelijkse zorg van onze ontwikkelingssamenwerking en van de internationale gemeenschap in het algemeen. In de toestand in Centraal-Afrika wisselen zorg en hoop elkaar af. Het recent akkoord over Burundi wettigt enige hoop. Het regionale conflict stelt de internationale hulpgemeenschap voor grote vragen. Onze eerste opdracht is op de tweede lijn bij te dragen tot een vredesproces. De eerste lijn wordt gevormd door de actoren zelf. Dat zal niemand betwisten. De rol van ontwikkelingssamenwerking is in die zin de derde lijn. Iedereen beschouwt het huidige buitenlands beleid van België als zeer actief in deze diplomatieke initiatieven en bij de bevordering van het vredesproces. Dat er niet onmiddellijk een resultaat is, kan niet aan de inspanningen van ons land worden verweten. We moeten daar alles op alles blijven zetten.
Gewelddadige conflictsituaties en ook het herstel van maatschappijen die uit oorlogssituaties komen, vormen de meest complexe uitdaging voor de ontwikkelingssamenwerking en de rol die zij daarin heeft. Er zijn in het verleden voorbeelden geweest van hulp die goedbedoeld was, maar meer kwaad dan goed heeft gedaan in conflictgebieden, omdat ze de oorlogsinspanningen heeft helpen financieren of de strijd, haat of tweespalt tussen verschillende partijen heeft aangescherpt. Donoren en multilaterale instellingen worden vaak bekritiseerd voor de traagheid, de aarzelingen en de inzet van te geringe middelen. De ervaring leert echter dat er geen wonderen mogelijk zijn. In de gemeenschappelijke beleidsnota buitenlandse zaken werd terecht gesteld dat er een partnerschap "naar" vrede bestaat. We hopen dat dit zo snel mogelijk in een partnerschap "in" vrede zal kunnen worden omgezet. Dit hangt in de eerste plaats van de actoren op het terrein af.
Het actieplan van medio vorig jaar werd terecht geciteerd. Dat is in volle uitvoering. Het bevat een belangrijk aspect humanitaire en voedselhulp. Helaas is dat in bepaalde regio's in Congo de eerste nood en de belangrijkste opdracht van de internationale donorgemeenschap. Het verzekeren van de toegang tot bepaalde gebieden is bovendien zeer moeilijk. Ik heb in november hier in België de oproep van de OCHA, het coördinatieagentschap van de VN voor Congo, mee helpen lanceren. Eén van de grote problemen is het organiseren van de toegankelijkheid van bepaalde gebieden. We steunen en financieren al lang inspanningen, met name via de OCHA, om de partijen op de meest geschikte manier bij elkaar te krijgen teneinde de hulporganisaties toegang te verlenen. Recent zijn daar nog vele inspanningen voor gedaan. Ik stel vast dat de toegankelijkheid van bepaalde gebieden is verbeterd maar dat de toestand nog niet optimaal is.
Zodra de toegang mogelijk was, in het gebied van Kisangani bijvoorbeeld, hebben wij er daar als eersten voor gezorgd dat Belgische hulpmiddelen ter plaatse kwamen. In samenwerking met ondermeer niet-gouvernementele partners en onze vertegenwoordigers ter plaatse zoeken wij ook toegangsmogelijkheden tot bepaalde regio's waar de situatie nog altijd moeilijk is en waarover weinig informatie bestaat.
Van alle landen is de Belgische samenwerking nog altijd de meest actieve, op het terrein aanwezige nationale donor, en iedereen blijft de leidinggevende rol van België daarin erkennen. Voor de punten die in dat actieplan geciteerd zijn, blijft het echter moeilijk: veiligheid, toegankelijkheid, monetaire beperkingen. Dankzij de Wereldbank, de Bretton Woodsinstellingen en de Congolese regering zijn er wel verbeteringen opgetreden, maar door een verslechtering van de muntpariteit worden die verbeteringen enigszins teniet gedaan. De monetaire beperkingen blijven dus een groot probleem vormen. Het binnenbrengen van geld in deviezen van Congo met een verplichte wisseloperatie blijft een belangrijk probleem, alsook de beperkte bewegingsvrijheid van de mensen ter plaatse.
Zeer recent is ook begonnen of zal men beginnen met de uitvoering van een aantal positieve programma's; niet alleen betreffende voedsel- en humanitaire hulp, maar ook steun aan het "Fonds Social Urbain" in Kinshasa. Daar werken we samen met het gouverneursambt van Kinshasa, en dat blijkt een goed werkend bestuur te zijn. We zijn gestart met een programma van 105 miljoen voor kleine infrastructuurwerken, aanleg of herstel van rioleringen, kleine wegen, openbaar vervoer op kleine schaal, met grote inzet van plaatselijke arbeidskrachten. Dat is heel belangrijk, want het geld gaat dan rechtstreeks naar de mensen en ook de infrastructuur komt hen rechtstreeks ten goede.
In dezelfde zin is een programma opgestart voor 272 miljoen, in samenwerking met UNOPS, één van de kleinere UNO-organisaties, buiten Kinshasa, voor de aanleg van landelijke wegen en andere infrastructuur, en ook met de bekommernis om plaatselijke arbeidskrachten werk te geven.
Recent is ook een programma van 56 miljoen gestart, voor steun aan het planningbureau van het ministerie van Volksgezondheid. Dat is dus ook een rechtstreekse samenwerking met de nog functionerende overheidsinstellingen. Daar steunen we ook nog een aantal gezondheidsprogramma's.
We nemen deel aan de "Emergency Trust Fund" van de Wereldbank. Het gaat om een bedrag van 80 miljoen dat een aantal jaren geleden is vastgelegd en nu als gevolg van een overeenkomst tussen de Wereldbank en de Congolese staat kan worden vrijgemaakt.
Tenslotte heeft de Congolese president een aantal maanden geleden een decreet ondertekend voor de demobilisatie van de kindsoldaten, wat zeer positief is. De Congolese minister van Mensenrechten is belast met de coördinatie van de uitvoering van dat decreet. In overleg met dat ministerie hebben wij een bedrag van 6 miljoen ter beschikking gesteld om die coördinatie administratief te ondersteunen. Dat bedrag wordt niet in speciën toegekend, maar besteed aan de voorbereiding en de coördinatie. Want als het decreet niet echt wordt uitgevoerd en de kinderen niet worden opgevangen, verdwijnen ze in gelijksoortige omstandigheden.
Dit heeft een belangrijke symbolische en reële waarde. Ik wijs er trouwens op dat de heer Moreels binnenkort met een speciaal gezantschap zal worden belast dat onder meer betrekking heeft op de kindsoldaten.
Dan kom ik bij de vraag over de institutionele opvolging. Vorig jaar werden alle hervormingen waartoe de vorige regering had beslist, geleidelijk gerealiseerd. Ik denk hierbij aan de integratie van Ontwikkelingssamenwerking in Buitenlandse Zaken, de afschaffing van de sectie en de aanstelling van attachés, dus ook voor Centraal-Afrika. Elke verandering brengt een vertraging met zich mee. We hebben die binnen de perken proberen te houden, maar ze is onvermijdelijk.
Er waren grote problemen bij de werving van attachés en hebben er in eerste instantie maar 22 kunnen aannemen in plaats van de vooropgestelde 80 of 85. Ondertussen werden assistent-attachés aangesteld in de landen waar we geen attachés hebben. Ook werden stagiairs-attachés aangeworven. We hebben nu in de meeste Centraal-Afrikaanse landen attachés en meerdere assistent-attachés.
Mevrouw de Bethune heeft terecht een vraag gesteld met betrekking tot de deskundigen met bijzondere opdracht. Ik deel haar bezorgdheid over het trage verloop van bepaalde procedures. Eind november 1999 hebben we de opdracht gegeven voor het werven van twaalf of dertien experts met bijzondere opdracht. In december jongstleden werd eindelijk de laatste fase van de selectie afgerond. Een van de betrokken experts is de expert met bijzondere opdracht voor Centraal-Afrika. We moeten ons absoluut bezinnen over de trage selectieprocedures. Dit hangt trouwens niet alleen af van het staatssecretariaat, zeker niet nu het in Buitenlandse Zaken is opgenomen.
De expert- en adviescel staat structureel nog niet op poten. Dit neemt niet weg dat reeds heel wat consultaties hebben plaatsgevonden. Begin vorig jaar heeft de minister van Buitenlandse Zaken met een hele reeks experts overleg gepleegd over Centraal-Afrika. Een paar weken later hebben we een gelijksoortig overleg georganiseerd rond de vraag hoe ontwikkelingssamenwerking op deze specifieke situatie kan inspelen. In november heb ik een aantal internationale experts en internationale en Europese samenwerkingsagentschappen bij elkaar gebracht om te debatteren over de vraag hoe we het best kunnen inspelen op de bedoeling van de Rwandese regering om een specifieke, eerder traditionele en op verzoening gerichte rechtspraak te organiseren met betrekking tot de feiten gepleegd tijdens de genocide van 1994. De Rwandese regering vraagt om financiering en de internationale gemeenschap is duidelijk bereid die te geven. Iedereen zegt dat het een gevaarlijk, maar noodzakelijk procédé is. We streven ernaar om dit via overleg op een goede manier te doen en om de risico's te beperken. Ook dit was dus een belangrijk overleg. De expert met bijzondere opdracht zal zijn taak hopelijk in de komende weken aanvatten.
Zelfs al worden we in Centraal-Afrika, en dan vooral in Congo, als voortrekker erkend, toch werken we zoveel mogelijk samen met internationale organisaties en andere donoren. We proberen dit ook te coördineren.
Ik kan nu al meedelen dat ik de problematiek van werken met ontwikkelingssamenwerking in conflictzones tijdens het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie opnieuw zal agenderen, uiteraard met het specifieke accent op de regio van de Grote Meren. Niet alle grote tenoren in Europa gaan immers hiermee op dezelfde manier om. Vaak worden er tegenstrijdige standpunten ingenomen met betrekking tot Congo, Rwanda of Burundi. We moeten proberen elkaar wat beter aan te vullen. Daarom zal ik dit opnieuw proberen te agenderen wanneer ik daartoe de gelegenheid heb.
Hiermee meen ik op de belangrijkste opmerkingen te hebben geantwoord. Sta me nog toe te vermelden dat ik samen met de Zweedse ontwikkelingssamenwerking een onderzoek financier van het Maastrichtse EPCDM met betrekking tot samenwerking met landen in conflict. Ik hoop op de resultaten van dit rapport tijdens het Belgisch voorzitterschap een beleidslijn te kunnen uitbouwen.
Mevrouw Sabine de Bethune (CVP). - Ik zal nu niet dieper ingaan op het antwoord van de staatssecretaris. Ik neem er alleen nota van. Deze discussie kan immers het best in commissie worden gevoerd, zodat we het beleid grondig kunnen volgen.
-Het incident is gesloten.