2-79 | 2-79 |
Mevrouw Sabine de Bethune (CVP). - Begin dit jaar vonden sociale verkiezingen plaats. Vorig jaar deze tijd is de minister gestart met een campagne om diverse doelgroepen onder de werknemers, namelijk jongeren, vrouwen, allochtonen, ertoe aan te zetten zich kandidaat te stellen voor de sociale verkiezingen. Eén jaar later is de tijd rijp voor een evaluatie van die sociale verkiezingen. Enerzijds is de vraag hoeveel vrouwen verkozen werden en of er vooruitgang merkbaar is, anderzijds is het nuttig te reflecteren over de beleidsconclusies die de minister hieruit kan afleiden voor de toekomst.
Ik wil eerst even ingaan op de cijfers. Graag vernam ik wat verhoudingsgewijze het aantal gekozen vrouwen en mannen is in deze sociale verkiezingen. Wat waren de cijfers vorig jaar. Hoe groot is de vrouwelijke aanwezigheid vandaag? Hoe worden deze cijfers geanalyseerd? Wanneer zullen de resultaten officieel bekend gemaakt worden? Hoe zullen de statistieken in de toekomst worden bijgehouden? Welke conclusies kan de minister hieruit afleiden?
Dit thema is belangrijk, niet alleen in ons land maar ook in Europa. Ik verwijs naar een nota van de European Trade Union Confederation over de evaluatie van haar actieplan ter bevordering van gelijke kansen voor vrouwen en mannen binnen de syndicale organisaties dat liep van 1995 tot 1999. Ik verwijs ook naar een studie die in opdracht van de ETUC werd gemaakt onder leiding van professor Ada Garcia. De resultaten hiervan werden ook bekendgemaakt in 1999 onder de titel "The second sex of European Trade Unionism". Dit diepteonderzoek werd gevoerd bij 50 aangesloten syndicale organisaties in 26 landen. Daaruit blijkt dat de deelname van vrouwen in syndicale organisaties zeer laag ligt. Dat staat in schril contrast met het feit dat grosso modo voor Europa, ik beschik helaas niet over de Belgische cijfers, ongeveer 40% van de vakbondsleden vrouwen zijn. Binnen de organisaties voor sociaal overleg blijkt evenwel dat op besluitvormingsniveau minder dan één vierde vrouwen zijn. Dat is dus een belangrijke ondervertegenwoordiging. Deze cijfers illustreren de noodzaak aan omkadering en een beleid. Wellicht geeft de minister straks in haar antwoord de cijfers voor ons land. Ik ben benieuwd of wij al dan niet beter scoren dan het Europese gemiddelde en welke beleidsmaatregelen zij daartegenover stelt.
Een andere studie van 1999 van de "Dublin Foundation for improvement of living and working conditions" bevestigt dat in Europa tot nog toe te weinig aandacht werd besteed aan de plaats van de vrouwen in het sociaal overleg. De studie benadrukt ook dat het belangrijk is dat vrouwen deelnemen aan dit overleg om hun rechten op het werk te kunnen verdedigen. De studie toont aan dat door een grotere deelname van vrouwen aan het sociaal overleg, de vrouwenrechten op de arbeidsmarkt beter worden behartigd.
Beide studies wijzen op een aantal belemmeringen en reiken ook strategieën aan waarover binnen het wetenschappelijk onderzoek een ruime consensus blijkt te bestaan. Ik zal mij ertoe beperken de belemmeringen op te sommen waarmee trouwens ook vrouwen die een politiek engagement aangaan, worden geconfronteerd. Allereerst is er de moeilijke combinatie van gezin en arbeid met een engagement in een syndicale organisatie. Vervolgens zijn er de stereotiepe rolmodellen die ook in het sociaal overleg op vrouwen blijven wegen. Een derde belemmering is de beroepssegregatie waardoor een grote groep van vrouwelijke werknemers geconcentreerd is in een beperkt aantal sectoren, zodat ze weinig kans hebben om door te stromen naar het sociaal overleg. Bovendien bekleden vrouwen meestal ondergeschikte posities en maken zij daardoor minder kans om zich binnen hun sector te doen gelden en verkozen te worden binnen de sociale organisaties. Ten vierde is de mannencultuur nog altijd dominant binnen de syndicale organisaties die soms nog echte mannenbastions worden genoemd. Vrouwen worden er vaak nog gediscrimineerd, onder meer wat hun vormingskansen betreft.
Dezelfde studies reiken ook enkele strategieën aan. Ten eerste benadrukken zij het belang van duidelijke statistieken en monitoring, zodat op geregelde tijdstippen kan worden gepeild naar de deelname van vrouwen, binnen welke sectoren, op welke niveaus en of er vooruitgang wordt geboekt.
De tweede strategie omvat positieve actiemaatregelen, becijferde doelstellingen, quota, voorbehouden zetels. De derde strategie bestaat erin de vrouwencommissies of gelijkekansencommissies binnen de syndicale organisaties te versterken. De studiediensten moeten speciaal aandacht besteden aan de behartiging van vrouwenbelangen. De vierde strategie is gericht op vorming en gendertraining. Ten slotte moet er een mentaliteitsverandering komen, een nieuwe syndicale cultuur, waarin plaats wordt gemaakt voor vrouwen en gendermainstreaming.
Het beleid heeft dus een belangrijke rol te spelen op drie niveaus: voorwaarden scheppen, ondersteunen en reguleren.
Hoe staat de vice-eerste minister hiertegenover?
Ik heb nog drie aanbevelingen. Ten eerste, wijs ik nogmaals op het belang van de statistieken zelf teneinde te weten welke stappen nog moeten worden gedaan en wat de pijnpunten zijn. Ten tweede, is er het belang van de evaluatie van de gebruikte strategieën en in het bijzonder van de gevoerde campagne. Opdat dergelijke initiatieven in de toekomst nog meer vruchten afwerpen moet een degelijke evaluatie worden gemaakt. Hier geldt hetzelfde als bij de stem-vrouwcampagne. Ook hier zijn een permanente sensibilisatie en mentaliteitswijziging noodzakelijk.
Ten derde, wijs ik op het belang van een globaal beleid ter ondersteuning van de aanwezigheid van vrouwen in het sociaal overleg. Dit geldt voor alle strategische punten die ik eerder heb aangehaald: het bijhouden van cijfers, het uitwerken van structurele maatregelen zoals wetgeving of quota, het versterken van de vrouwencommissies binnen de vakbonden, het empowerment van vrouwenorganisaties, de training, de vorming en de mentaliteitswijziging.
Hoe kijkt de vice-eerste minister terug op de gevoerde campagne? Hoe wordt deze geëvalueerd? Wat zijn de concrete resultaten? Hoe zal de minister die kaderen in een globaal gelijkekansenbeleid? Welke ruimte wil ze geven aan het empowerment van vrouwen binnen het syndicaal overleg?
Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid. - De sociale verkiezingen hebben tussen 8 en 21 mei 2000 plaatsgevonden. Het departement van Werkgelegenheid had besloten rond deze verkiezingen een informatiecampagne te voeren en hieraan werd een belangrijk budget besteed.
De sociale verkiezingen zijn een belangrijke sociale gebeurtenis: duizenden bedrijven zijn erbij betrokken en honderdduizenden werkneemsters en werknemers worden verzocht zich uit te spreken. Allen nemen deel aan de verkiezingen van de leden van de ondernemingsraden en van de comités voor de preventie en de bescherming op het werk.
De sociale verkiezingen zijn een van de uitdrukkingsvormen van de democratie in het bedrijf. De deelname van de werknemers aan het bedrijfsleven toont aan dat het sociaal overleg goed functioneert.
Het departement van Werkgelegenheid heeft voor de sociale verkiezingen 20,5 miljoen uitgetrokken om een campagne te voeren in de audiovisuele en geschreven pers, in de vorm van spots op radio en televisie en van advertenties in dagbladen en tijdschriften.
Naast de fundamentele doelstelling van sociale democratie in de bedrijven, waren er ook andere doelstellingen: de werknemers en meer bepaald de vrouwelijke werknemers ertoe aanzetten om kandidaat te zijn; de werknemers ertoe aanzetten om te gaan stemmen; elke vorm van discriminatie ten overstaan van werknemers van buitenlandse afkomst bestrijden; de werkgevers overtuigen van het belang van degelijk sociaal overleg voor hun bedrijf en van het nut van de sociale verkiezingen in dit opzicht.
De informatiecampagne bestond uit twee delen. Ten eerste werden werknemers, en dan vooral vrouwen, opgeroepen om zich kandidaat te stellen. Ten tweede, werden de werknemers, en meer in het bijzonder de vrouwen, opgeroepen deel te nemen aan de verkiezingen.
Het accent werd eveneens gelegd op twee andere doelgroepen: de jonge werknemers en de werknemers van buitenlandse afkomst.
De sociale partners werden vanzelfsprekend betrokken bij elke fase van de sociale verkiezingen: voorbereiding, verloop, telling van de uitgebrachte stemmen, controle van de resultaten. Het partnerschap kreeg meer bepaald vorm in het Comité voor de begeleiding van de sociale verkiezingen dat vóór en na de sociale verkiezingen vergadert.
Ook bij de informatiecampagne werden de vakbondsorganisaties nauw betrokken bij het bepalen van de doelstellingen.
Vous me demandez quel a été l'effet de la campagne « Votez pour une femme ».
Il est assez malaisé de répondre à cette question car l'effet d'une campagne de sensibilisation est difficilement mesurable, sauf peut-être pour ce qui concerne le taux de participation.
Je pourrais vous répondre de la même manière que pour les élections communales dont nous avons discuté ensemble. Je ne dirai jamais que l'augmentation du vote en faveur des femmes est due à la campagne. Celle-ci y a certainement contribué mais dans quelle mesure ? Cette question requiert un examen extrêmement sérieux.
Il en va de même manière pour ces élections sociales. Je vous dirai d'abord un mot du taux de participation pour lequel nous disposons d'une indication précise.
On a remarqué une diminution du taux de participation. À l'analyse, il s'avère qu'il ne faut pas conclure trop hâtivement au désintérêt pour les élections sociales à l'intérieur des entreprises mais qu'il convient plutôt de prendre en compte l'augmentation très significative des accords dans les entreprises, ce qui exclut donc, à proprement parler, les élections.
Sur ce point, de même que sur l'impact de la campagne pour le vote en faveur des femmes, des jeunes et des travailleurs d'origine étrangère, j'ai demandé une analyse sérieuse qui pourra me servir, comme vous me le demandez, à préparer le futur.
Cette analyse a été confiée à mon département, en collaboration avec les partenaires sociaux, mais j'ai également demandé au CRISP de procéder à une évaluation.
Dès le mois de janvier prochain, je disposerai de l'évaluation du CRISP et de celle de mon département. Je préférerais donc de loin attendre que les spécialistes qui, depuis plusieurs semaines, analysent les élections sociales, me remettent leurs conclusions pour poursuivre la discussion avec vous, plutôt que de tirer trop légèrement des conclusions hâtives.
Les seuls éléments, très superficiels, que je peux vous communiquer sont que, manifestement, la représentation masculine reste très largement majoritaire mais que l'on observe une augmentation constante, depuis 1991, du nombre de femmes candidates et de femmes élues et, plus particulièrement, un accroissement du pourcentage de femmes élues, ce qui tend à démontrer que, si les femmes se portent candidates, elles ont proportionnellement plus de chance d'être élues que les hommes.
Comme je vous l'ai dit, cette question mérite un examen plus approfondi. Cette première observation devra être confrontée aux conclusions des travaux des spécialistes. Il serait en effet intéressant de savoir s'il faut voir, dans cette évolution, un syndicalisme à visage plus féminin, que j'appelle de mes voeux.
Quant au deuxième volet consacré à l'examen des résultats selon les critères régionaux et sectoriels, ainsi que selon la taille des entreprises, l'analyse nécessitera beaucoup plus de temps. J'ai également demandé un examen détaillé des résultats mais les conclusions ne me parviendront que fin 2001. Une telle étude demande en effet beaucoup de temps : elle concerne énormément d'entreprises et de secteurs.
Je pourrais, bien sûr, vous citer des chiffres globaux, qui seront bientôt validés. Comme vous le savez, un comité d'accompagnement a été constitué. La semaine prochaine, les partenaires sociaux et le ministère seront en mesure de présenter ensemble les chiffres pour la Wallonie, pour Bruxelles et pour la Flandre, ainsi que pour chacun des syndicats, et d'établir des comparaisons avec 1995.
Nous disposerons de tous ces éléments la semaine prochaine. Pour travailler plus finement, il faut décortiquer les accords d'entreprises, tenir compte du nombre de jeunes par secteur, analyser les raisons plus pointues qui font qu'un vote va davantage dans un sens ou dans un autre, etc. Cela suppose un examen sérieux dont les résultats me seront communiqués fin 2001. Cependant, dès le début de l'année prochaine, je serai en possession de l'étude relative aux résultats de la politique d'égalité que nous avons menée. Aussi, je propose de revenir sur ce dossier lorsque je serai en possession des enseignements tirés de l'étude du CRISP et de l'examen conjoint ministère et partenaires sociaux.
Mevrouw Sabine de Bethune (CVP). - Ik dank de minister voor haar antwoord en wil graag nog enkele aanvullende vragen stellen.
De minister sprak van een budget van 20,5 miljoen voor deze campagne. Ze heeft duidelijk uitgelegd dat ze met deze campagne - terecht trouwens - verscheidene doelstellingen had. Kan ze me zeggen welk deel van de middelen werd ingeschreven op het budget voor het gelijkekansenbeleid?
Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre de l'Emploi. - En termes d'articles budgétaires concernés ou pas ? En fait, le tout a été porté sur « élections sociales » et non sur le budget « égalité des chances ».
Mevrouw Sabine de Bethune (CVP). - Om het anders te formuleren: zijn er middelen van het gelijkekansenbudget gebruikt voor de campagne voor de sociale verkiezingen en zo ja, hoeveel ongeveer?
Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre de l'Emploi. - Six millions.
Mevrouw Sabine de Bethune (CVP). - Dat wil zeggen dat ongeveer een vierde tot een derde van de campagne werd ingeschreven op het budget van het gelijkekansenbeleid.
Ten tweede hebt u wel een zicht op de participatie maar beschikt u nog niet over precieze cijfers inzake het aantal verkozen vrouwen. Ik begrijp dat u wacht op de CRISP-studie, maar kunt u niet zeggen hoeveel vrouwen er ongeveer verkozen zijn en hoe groot de globale vooruitgang grosso modo is? Vermits er volgende week resultaten bekend worden, neem ik aan dat u toch een zicht hebt op de globale omvang van de vooruitgang.
Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre de l'Emploi. - Comme je l'ai expliqué tout à l'heure, les travaux relatifs aux pourcentages globaux et aux comparaisons 1995-2000 se termineront la semaine prochaine. Avant de poursuivre la discussion, je souhaite disposer de chiffres sûrs. Ce sera le cas vers décembre ou janvier.
Mevrouw Sabine de Bethune (CVP). - Rond het jaareinde kan ik u deze vraag dan opnieuw stellen.
Mijn derde vraag betreft eigenlijk het raam waarbinnen mijn vraag moet worden gesitueerd en daarop hebt u eigenlijk niet geantwoord. Welke beleidsmaatregelen denkt u globaal te nemen? Indien u moet wachten op de detailstudie die eind volgend jaar rond is, dan zitten we al heel dicht bij de volgende sociale verkiezingen. Welke maatregelen zult u dus nemen, ook op andere niveaus zoals structureel, op het vlak van vorming enzovoort?
Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre de l'Emploi. - Afin de pouvoir prendre des mesures efficaces, je souhaite disposer des résultats de l'analyse demandée. Pour ce qui concerne la politique d'égalité, l'analyse CRISP attendue pour janvier 2001 nous sera très utile. Je déposerai cette étude en vue de la discussion. Ensemble, nous arriverons très certainement à définir la meilleure politique à déployer pour les prochaines élections sociales.
Mevrouw Sabine de Bethune (CVP). - Dan kijken we uit naar de resultaten die in januari verwacht worden. Natuurlijk betreur ik een beetje dat men niet iets vroeger van start is gegaan, zodat u op het budget van volgend jaar al een post had kunnen inschrijven voor de aanloop naar de volgende verkiezingen. In elk geval kunnen we de discussie dus in januari voortzetten.
-Het incident is gesloten.