2-77 | 2-77 |
Mevrouw Sabine de Bethune (CVP). - Enkele weken geleden waren een aantal senatoren samen met de minister van Justitie te gast bij de Hoge Raad voor de Justitie. We zijn daar vriendelijk ontvangen en hebben kunnen vaststellen dat de Hoge Raad materieel goed functioneert en goed gehuisvest is. In workshops hebben we kunnen kennismaken met de werking van deze instelling en met de eerste dossiers die inhoudelijk werden aangevat.
Nu de Hoge Raad voor de Justitie langzaam op kruissnelheid komt, zou ik de minister enkele vragen willen stellen met betrekking tot de problematiek van het vormingsprogramma voor magistraten, een van de dossiers die door de Hoge Raad inhoudelijk moet worden uitgespit en waarvan we veel verwachten.
Het vormingsprogramma is heel belangrijk niet alleen omdat we magistraten nodig hebben die grondig op hun job zijn voorbereid, maar ook omwille van het imago van Justitie. De communicatiemaatschappij vergt communicatievaardigheden van de magistraten en daarop moet de opleiding voorbereiden.
Toen we ons in de voorbije legislatuur hebben beraden over de Hoge Raad voor de Justitie hebben we de nadruk gelegd op zijn vormingstaak omdat we hem het meest geschikt vonden om op autonome en deskundige wijze na te denken over de voorbereiding van magistraten op hun opdracht.
Schiet de Hoge Raad op met deze taak? Ik heb vernomen dat het programma voor dit jaar klaar is en dat het residentieel seminarie in de steigers staat, maar het verbaast me dat door de minister nog steeds niet werd overgegaan tot de benoeming van de verbindingsmagistraten die voor de coördinatie van de opleiding moeten instaan. Artikel 259bis, 9°, van het Gerechtelijk Wetboek voorziet in de benoeming van twee verbindingsmagistraten die instaan voor de coördinatie van de vorming. Ik dring er dan ook op aan dat de minister de Hoge Raad voor de Justitie vraagt snel en efficiënt over te gaan tot de voordracht van op zijn minst twee kandidaten, zodat de minister op zijn beurt kan overgaan tot de benoeming van deze verbindingsmagistraten, waardoor op korte termijn efficiënt werk wordt gemaakt van het vormingsprogramma.
Het behoort tot de taken van de Hoge Raad het terrein te verkennen en een selectie te maken van de aangewezen personen in het kader van de nieuwe visie over de opleiding van magistraten.
Ik wil ook bijzondere aandacht vragen voor de opleiding van magistraten met betrekking tot het hoorrecht van kinderen. Onrechtstreeks kwam het thema vandaag reeds ter sprake bij de behandeling van het ontwerp betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen. Het verheugt ons alleszins dat dit ontwerp vandaag zal worden goedgekeurd. Het is zeker een stap in de goede richting, ook al zullen we over bepaalde aspecten ervan nog lang discussiëren. Ook de CVP-fractie staat achter dat ontwerp waartoe het initiatief in de vorige legislatuur is genomen.
Ik maak me zorgen over de manier waarop magistraten omgaan met het hoorrecht van kinderen. Zoals bekend heb ik een paar weken geleden bij de Senaat een wetsvoorstel ingediend om van het hoorrecht van kinderen een spreekrecht te maken en om deze materie enkel via het Gerechtelijk Wetboek te regelen, om zo de huidige contradictie in ons rechtsbestel op te lossen. Zowel hoorrecht als spreekrecht voor kinderen in gerechtelijke procedures kan niet goed functioneren indien magistraten niet terdege zijn voorbereid. Uit praktijkonderzoek is gebleken dat rechters vaak terughoudend zijn om jonge kinderen te horen, omdat ze zich door een gebrek aan ervaring niet deskundig voelen. Ze zijn niet gevormd om dergelijke gesprekken met kinderen te voeren en niet opgeleid om de woorden, vooral van jonge kinderen te duiden. Jonge kinderen zeggen de dingen anders dan volwassenen.
Het gebrek aan deskundigheid kan echter geen argument zijn om het spreekrecht van kinderen in de praktijk te beperken. Dat is trouwens gewoon een inbreuk op de rechten van kinderen. Daarom pleit ik voor een vorming waardoor rechters deskundigheid verwerven. Ik verwijs hierbij naar de "werkgroep-artikel 12" die een paar jaar geleden in samenwerking met het Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg een gespecialiseerde vormingscursus voor rechters heeft uitgewerkt. Daar hoorde een klein boekje bij, Hoe hoor ik kinderen?, waaraan overigens een aantal leden van het kabinet van de minister - en niet de minste - hebben meegewerkt. Die vorming had tot doel rechters meer inzicht te geven in de psychologie en de ontwikkeling van het kind en ze te leren hoe een gesprek met kinderen te voeren. De cursus liep van oktober 1994 tot oktober 1995 in de verschillende arrondissementen, bestond uit zes sessies en werd door een negentigtal magistraten gevolgd.
Sindsdien vond een dergelijke gerichte cursus niet meer plaats en voor zover ik weet, werd die vorming ook niet in de opleiding voor magistraten geïntegreerd. Ik hoop dat de minister me zal tegenspreken, maar ik vrees dat deze vorming ook niet opgenomen is in het basispakket dat nu, mede op advies van de Hoge Raad voor de Justitie, is opgesteld. Misschien kan de minister de Hoge Raad signaleren dat we ook aandacht voor deze materie verwachten. In ieder geval moeten we ertoe komen dat rechters die in de praktijk met kinderen worden geconfronteerd, verplicht worden aan een dergelijke vorming deel te nemen. Die vorming zou een onderdeel van de opleiding van magistraten moeten worden. Aan de vooravond van de Dag van de Rechten van het Kind had ik graag de mening van de minister hierover gekend en van hem hopelijk ook een engagement gehoord. Tot slot overloop ik de vragen die ik ook schriftelijk heb ingediend.
Hoe wordt het vormingsprogramma 2000-2001 voor magistraten georganiseerd? Wat zijn de voorstellen van de Hoge Raad voor de Justitie op basis van artikel 259bis van het Gerechtelijk Wetboek? Hoe zit het met de samenwerking tussen de administratie van Justitie en de Hoge Raad? Wanneer kunnen we van de Hoge Raad de voordracht van verbindingsmagistraten verwachten, waarop de minister dan hopelijk snel kan ingaan? Wat wordt voor het residentieel seminarie voor gerechtelijke stagiairs gepland en hoe verloopt dan de samenwerking terzake tussen de Hoge Raad en de administratie van Justitie? Bij de start van de Hoge Raad is het mijns inziens belangrijk dat we die zaken vanuit het parlement van nabij volgen, omdat een goede samenwerking natuurlijk ook een synergie meebrengt, die Justitie alleen maar ten goede kan komen.
Tot slot wil ik weten hoe het staat met het hoorrecht van kinderen.
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - In 1996 had ik het voorrecht met de toenmalige minister van Justitie een studiereis naar de Verenigde Staten te maken. Daar hebben we kunnen zien hoe de Amerikaanse autoriteiten vorming organiseren voor hun magistraten. Negentig procent van de rechters neemt op vrijwillige basis aan de vorming deel, hoewel ze alleen in Washington georganiseerd wordt.
Magistraten aanzetten om zich via vorming te bekwamen kan wonderen doen. Het budget voor de vorming van magistraten is dan ook voortdurend gestegen. Oorspronkelijk was er vier miljoen frank voor vorming in de begroting ingeschreven, nu gaat het om een bedrag van meer dan 100 miljoen.
Voor het antwoord op de eerste vraag verwijs ik naar artikel 259bis, 9°, paragraaf 2, van het Gerechtelijk Wetboek, waarin staat dat de Verenigde Benoemingscommissie de richtlijnen en de programma's voor de permanente vorming en gerechtelijke stage voorbereidt en dat de bevoegde diensten van het ministerie van Justitie zorgen in samenwerking met de Verenigde Benoemingscommissie voor de uitvoering van de programma's en de logistieke ondersteuning op de wijze door de Koning bepaald. De Koning kan daartoe leden van de zittende magistratuur of magistraten van het openbaar ministerie aanstellen. In uitvoering van dit artikel wordt trouwens een koninklijk besluit voorbereid.
Om de continuïteit te garanderen worden de programma's die in het verleden door het directoraat-generaal van het ministerie van Justitie werden georganiseerd, voortgezet. Met ingang van januari 2001 zullen de programma's overeenkomstig de nieuwe regeling verlopen.
De programma's van de Hoge Raad betreffen zowel functiegebonden opleidingen, begeleiding van wetsherzieningen, waarin aan de hand van concrete gevallen belangrijke wetswijzigingen worden toegelicht en geanalyseerd, als thematische, technische en methodologische opleidingen.
De problemen worden geregeld en uitvoerig besproken tussen de Hoge Raad en de administratie van Justitie. Het inhoudelijk werk wordt dus gedaan door de Hoge Raad voor de Justitie; de uitvoering gebeurt door het kabinet en de administratie van Justitie.
Vorig jaar bezocht ik het residentieel seminarie voor stagiairs. Ik kon me rekenschap geven van het enthousiasme bij de stagiairs en de bereidheid van de magistraten en experts om opleidingen te geven in de specialiteiten die hen eigen zijn. Het volgende residentieel seminarie voor de gerechtelijke stagiairs heeft plaats van 26 november tot 1 december eerstkomend. Het systeem van vorig jaar is van toepassing, maar in de toekomst zal over de invulling worden gediscussieerd en zullen er voor de opleidingen wellicht een aantal extra krachten worden aangetrokken.
Ik heb reeds de nodige maatregelen genomen om de verbindingsmagistraten voor te dragen. Ze kunnen ook optreden ook in het kader van de externe controle. Dit gebeurt uiteraard op basis van vrijwilligheid. Verder stip ik nog aan dat we ook zonder de verbindingsmagistraten vruchtbare gesprekken met de Hoge Raad voor de Justitie kunnen voeren en afspraken kunnen maken.
Ik kan mevrouw de Bethune verzekeren dat mijn kabinet haar voorstel inzake het spreekrecht van kinderen met de grootst mogelijke aandacht heeft doorgenomen. De discussie die zij lanceert, is belangrijk en moeten we absoluut voeren. Om dit nieuwe instrument goed te benutten moeten we natuurlijk over goed opgeleide magistraten beschikken. We kunnen natuurlijk niet elk jaar de opleiding herhalen die we in 1994 en 1995 hebben georganiseerd en waaraan toen een negentigtal magistraten, die vaak met deze materie in aanraking kwamen, hebben deelgenomen. We hebben wel al afgesproken met de Hoge Raad voor de Justitie om het wetsontwerp dat vanmiddag zal worden goedgekeurd, aan te grijpen om opnieuw gelijkaardige opleidingen te organiseren. Een ministeriële richtlijn daartoe wordt trouwens al voorbereid.
Mevrouw de Bethune heeft allicht in de tekst van ons ontwerp en in de memorie van toelichting gelezen dat we een aantal voorwaarden en vereisten inzake vaardigheden hebben gesteld. Samen met de technische bekwaamheden van de magistraten moeten die het succes van de opleiding verzekeren. Als de vorming op een goede manier wordt gegeven, zal dat de koudwatervrees bij sommige magistraten zeker wegnemen en zal het wetsontwerp dat vandaag wordt goedgekeurd, een effectieve toepassing krijgen.
Mevrouw Sabine de Bethune (CVP). - Het verheugt me dat ook volgens de minister het horen van kinderen geen probleem mag zijn. Voorwaarde is uiteraard dat de magistraten daarvoor een degelijke opleiding en vorming krijgen. Hij heeft volkomen gelijk dat hij de goedkeuring van het ontwerp in de Senaat straks aangrijpt om deze kwestie ter sprake te brengen. Jammer genoeg blijft hij verder in het vage. Ik had graag meer concrete elementen gehoord. Wanneer vindt de opleiding plaats? Wie wordt daarvoor uitgenodigd? Ik ben het ermee eens dat het onmogelijk is deze vorming jaarlijks te organiseren, maar wel haalbaar lijkt me een combinatie van een grondige vorming om de drie jaar en een opname van deze specifieke vorming in de basisopleiding van de magistraten.
Kortom, de geest van het antwoord van de minister bevredigt mij wel, maar ik betreur dat hij niet concreter is geweest.
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Om de appetijt van mevrouw de Bethune te stillen, kan ik haar nog meedelen dat we met de Hoge Raad voor de Justitie reeds over de materie van gedachten hebben gewisseld. Daaruit is naar voren gekomen dat we onmiddellijk na de publicatie van de wet met deze vorming willen starten, waarschijnlijk al begin 2001. Voorwaarde is uiteraard dat het ontwerp vandaag wordt goedgekeurd en snel gepubliceerd.
Verder is de Hoge Raad voor de Justitie bijzonder geïnteresseerd in het hoorrecht van kinderen, niet uitsluitend omwille van de consequenties die de goedkeuring van het ontwerp meebrengt, maar ook omdat het e-justice-programma van het ministerie van Justitie hoe dan ook andere vormen van horen in het leven zal roepen. Ik denk aan de videoconferentie waarmee een persoon in voorlopige hechtenis vanop afstand door een onderzoeksrechter of in sommige gevallen door het parket van de procureur des Konings kan worden ondervraagd zonder dat hij de gevangenis moet verlaten. Alleen al daarom moeten we in de opleiding van de magistraten een blijvend ankerpunt moeten uitbouwen. Ook dan zal een gespecialiseerde opleiding voor toepassing van deze hoortechnieken, in het bijzonder bij het horen van kinderen, regelmatig moeten worden herhaald, bijvoorbeeld om de drie jaar. Op die manier kunnen de magistraten ook maximaal nut halen uit de vooruitgang in het gebruik van deze technieken.
-Het incident is gesloten.
De voorzitter. - We zetten onze werkzaamheden voort vanmiddag om 15 uur.
(De vergadering wordt gesloten om 11.05 uur.)