2-541/1

2-541/1

Belgische Senaat

ZITTING 1999-2000

31 JULI 2000


Wetsvoorstel tot regeling van de prostitutie (1)

(Ingediend door mevrouw Meryem Kaçar en de heer Frans Lozie)


TOELICHTING


1. Onze samenleving neemt een zeer dubbelzinnige houding aan ten opzichte van prostitutie. Enerzijds is prostitutie zelf niet strafbaar, maar anderzijds zijn mensen algemeen zeer negatief ingesteld ten aanzien van personen die werkzaam zijn in deze sector. Het verschijnsel prostitutie wordt beschouwd als een noodzakelijk kwaad, waar men liefst zo weinig mogelijk mee te maken heeft.

Ook de houding van de bestuurlijke overheden, politie en parketten is dubbelzinnig. De overheid weet meestal heel goed waar bordelen zich bevinden en souteneurs werken, maar treedt niet systematisch op alhoewel het souteneursbedrijf strafbaar is.

De interesse voor wat zich afspeelt in het prostitutiemilieu is steeds zeer beperkt geweest.

Dit heeft een soort gedoogbeleid tot gevolg, waarbij prostitutie, maar ook allerlei vormen van pooierschap en seksuele uitbuiting, worden getolereerd en er enkel wordt opgetreden wanneer een aantal ongeschreven regels worden overtreden zoals met betrekking tot prostitutie van minderjarigen, flagrante vormen van geweldpleging of overlast.

Dit heeft ook tot gevolg :

­ dat prostitutie zich afspeelt in een schemerzone van de wettelijkheid, waardoor verschuivingen, bijvoorbeeld van gewone prostitutie naar echte mensenhandel, niet worden opgemerkt; het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding heeft in haar recentste jaarverslag « Strijd tegen mensenhandel ­ juni 2000 » de procenten weergegeven van de sectoren waarin de slachtoffers van de mensenhandel worden uitgebuit. De sector van de prostitutie maakt daar 50 % van uit, naast de 26 % in de economische sector. Tevens concludeert het centrum uit gesprekken met actoren in vijf grote steden, dat de prostitutiesector nog steeds als één van de grootste risicosectoren voor mensenhandel wordt beschouwd;

­ dat allerlei vormen van criminaliteit zich geënt hebben op de prostitutie, waardoor ze volledig in de greep is van het misdaadmilieu, met alle gevolgen vandien voor de prostituees; meer in het bijzonder is de prostitutiesector hèt terrein voor clandestiene praktijken zoals mensenhandel en het witwassen van geld;

­ dat de personen werkzaam in de prostitutie geen enkele bescherming genieten, en dan ook dikwijls het slachtoffer zijn van seksuele uitbuiting.

Het feit dat het beroep van prostituee niet erkend is, heeft tot gevolg dat de betrokkenen geen of weinig sociale bescherming genieten. Velen werken in het zwart, en genieten uiteraard geen enkele vorm van sociale bescherming.

Een beperkt aantal prostituees werken met een zelfstandigenstatuut alhoewel ze in werkelijkheid onder iemands gezag werken, waardoor ze de sociale voordelen van het werknemersstatuut niet kunnen genieten.

Een beperkt aantal is officieel ingeschreven als werknemer, meer bepaald als dienster, onder meer in de vitrinebars in Gent. Maar ook dan zijn er zeer veel misbruiken : een onvolledige of ontbrekende inschrijving in de sociale zekerheid, de prostituees worden veelal verplicht zelf de werkgeversbijdrage te betalen, de gewone arbeidsregeling (vakantie, ziekteverlof en dergelijke) wordt niet toegepast. Een geding aanspannen over de naleving van de voorwaarden van een arbeidscontract is zeer moeilijk, omdat het voorwerp van overeenkomst als ongeoorloofd kan worden beschouwd : het gaat immers om feiten die in strijd zijn met de openbare orde en goede zeden.

Veel prostituees zijn voor het uitoefenen van hun beroepsactiviteiten aangewezen op een bepaalde infrastructuur (bars, vitrines) en ongeacht hun officieel statuut werken ze dan ook de facto in een soort werknemers-werkgeversrelatie met exploitanten.

Tenslotte worden ten gevolge van dat alles op grote schaal belastingen ontdoken. In deze gevallen ontstaat een tewerkstelling in ondergeschikt verband en bijgevolg kan de sociale inspectie mee ingeschakeld worden bij controles en bij de vaststelling van eventuele inbreuken en situaties van uitbuiting. In Gent is men erin geslaagd op deze manier de mensenhandel enigszins onder controle te houden. Dit is uiteraard onvoldoende als rechtsgrond om op te treden tegen inbreuken.

De hoge vraag ernaar maakt dat voor vitrines woekerprijzen gelden en de rechtspraak is nog steeds verdeeld over de begrippen « abnormaal hoge huurprijs » en « abnormaal profijt ».

2. Om fenomenen als mensenhandel beter te kunnen bestrijden, om prostitutie uit de greep van het misdaadmilieu te houden, om aan de personen werkzaam in deze sector een betere bescherming te geven en om allerlei vormen van uitbuiting en pooierschap beter te kunnen bestrijden, is het noodzakelijk dat aan de prostitutie een duidelijk afgebakende plaats gegeven wordt in onze samenleving.

Dit is mogelijk door de erkenning van het beroep van prostituee, hetzij als zelfstandige, hetzij als werknemer mits aan een aantal strikte voorwaarden wordt voldaan. Om als werknemer te kunnen werken, is een wijziging van de strafwet noodzakelijk, vermits volgens artikel 380bis van het Strafwetboek, elke aanwerving met het oog op prostitutie strafbaar is en de werkgever in dit geval wordt beschouwd als iemand die een huis van ontucht of prostitutie houdt.

De subcommissie mensenhandel en prostitutie, onder toezicht van de commissie voor de Binnenlandse Aangelegenheden van de Senaat, heeft hoorzittingen georganiseerd met alle actoren van de sector (politie, gerecht, administratieve overheden, dienstverleners, slachtoffers). Tal van sprekers hebben in dat kader de wens uitgedrukt om de prostitutie een wettelijk kader te geven. De Antwerpse politie heeft erop gewezen dat erkenning van de prositutie als beroep de enige manier is om ze uit de illegaliteit te halen; op die manier wordt de sociale wetgeving van toepassing, zodat ook sluik- en zwartwerk kunnen worden aangepakt.

Bij een erkenning kan de prostituee zich in orde brengen met de socialezekerheidsbijdrage en met de fiscaliteit, zodat zij na het beëindigen van haar beroep niet gedwongen in de marginaliteit terecht komt of van het OCMW afhankelijk wordt.

Het is duidelijk dat wanneer het aanwerven van personen met het oog op prostitutie wettelijk wordt geregeld, dit enkel kan gebeuren onder strikte voorwaarden.

Zo is het aangewezen dat de verplichting wordt opgelegd een type-arbeidscontract op te maken waarin de arbeidsvoorwaarden duidelijk gestipuleerd worden.

In dergelijke overeenkomst moeten bepalingen opgenomen worden inzake :

­ de regeling van de vergoeding;

­ de uurrregeling;

­ het recht om klanten te weigeren;

­ het recht om sommige arbeidsvoorwaarden te eisen (bijvoorbeeld condoomgebruik, weigering van sommige seksuele diensten en dergelijke);

­ veiligheidsgaranties (bijvoorbeeld verplichte aanwezigheid van een alarminstallatie, vluchtmogelijkheden, bepalingen inzake brandveiligheid);

­ de verplichting te voldoen aan een aantal minimumeisen inzake infrastructuur en sanitair.

3. Teneinde de duidelijkheid en de controleerbaarheid te vergroten, is het aangewezen dat exploitanten van een prostitutiehuis kunnen erkend worden door de overheid, op voorwaarde dat er voldoende garanties zijn dat de exploitatie op een verantwoorde manier gebeurt.

Een koninklijk besluit kan daarvoor erkenningsvoorwaarden bepalen. Deze voorwaarden hebben betrekking op de vrijheid, de veiligheid, gezondheid en de arbeidsomstandigheden van de prostituees, alsook op de volksgezondheid en de voorkoming of beperking van overlast.

4. Ingeval prostitutie erkend wordt als beroep, is het tevens aangewezen dat de betrokkenen onder bepaalde voorwaarden kunnen kenbaar maken dat zij seksuele diensten aanbieden.

Momenteel is elke vorm van reclame voor prostitutie, hetzij door woorden, gebaren of tekens, hetzij door een ander middel (bijvoorbeeld door aankondigingen in kranten en tijdschriften) strafbaar volgens artikel 380quater van het Strafwetboek. De overheid past echter een verregaand gedoogbeleid toe vermits dagelijks aankondigingen in kranten en tijdschriften verschijnen, zowel van individuele prostituees die hun diensten aanbieden als van escortebureaus, zonder dat daartegen wordt opgetreden, wat nogmaals een bewijs is van de ambivalente houding van de overheid ten aanzien van prostitutie. Dit wetsvoorstel maakt zulke reclame onder welbepaalde voorwaarden mogelijk.

5. Dit wetsvoorstel heeft maar zin als ook effectief een beleid wordt gevoerd om elke vorm van misbruik in deze sector uit te roeien. Dit betekent dat politie en parketten een nog verder doorgedreven proactief beleid moeten voeren om gedwongen prostitutie (mensenhandel) en elke vorm van pooierschap of exploitatie te bestrijden.

6. Ook de controle op de naleving van de voorwaarden die de artikelen 3 en 4 van dit wetsvoorstel opleggen, is zeer essentieel. Dit veronderstelt een strenge en systematische controle op sociaalrechtelijk vlak door de diverse bevoegde inspectiediensten.

7. Dit wetsvoorstel sluit aan bij het wetsvoorstel betreffende de bestrijding van mensenhandel, dat al een aantal wijzigingen van het Strafwetboek voorstelt, met name inzake de seksuele uitbuiting van minderjarigen en mensenhandel.

8. Dit wetsvoorstel wijkt af van de overeenkomst ter bestrijding van de handel in mensen en van de exploitatie van eens anders prostitutie, ondertekend te New York op 21 maart 1950, die België goedkeurde door de wet van 6 mei 1965.

In artikel 1 van deze overeenkomst verbinden de landen zich tot het bestraffen van elke persoon die, teneinde eens anders driften te voldoen :

1º een ander persoon, zelfs met zijn toestemming aanwerft, meeneemt of wegbrengt met het oog op het plegen van prostitutie;

2º de prostitutie exploiteert van een ander persoon, zelfs met zijn toestemming.

In artikel 2 van deze overeenkomst verbinden de landen zich tot het bestraffen van elke persoon die onder meer een huis van prostitutie houdt, leidt of wetens financiert of daarin bijdraagt.

Deze overeenkomst vertrekt dus vanuit een louter abolitionistisch standpunt : geen enkele vorm van prostitutie kan getolereerd worden en dus evenmin gereglementeerd worden. Het is duidelijk dat dit standpunt achterhaald is en de praktijk bewijst dat een dergelijk uitgangspunt negatieve gevolgen heeft voor de personen die op vrijwillige basis het beroep van prostituee uitoefenen.

Daarom moet de wet van 6 mei 1965 gewijzigd worden, in die zin dat aan de overeenkomst van New York volkomen uitwerking wordt gegeven, behoudens voor wat de artikelen 1 en 2 betreft, waarbij in een afwijking wordt voorzien voor zover dit de verbetering van de leefomstandigheden en bescherming van prostituees beoogt.

9. Tenslotte is het aangewezen dat België initiatieven neemt om op het internationale niveau, meer bepaald binnen de Verenigde Naties, prostitutie opnieuw ter sprake te brengen zodat de Conventie van New York bijgestuurd kan worden in de geest van dit wetsvoorstel.

Meryem KAÇAR.
Frans LOZIE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Onder prostitutie wordt verstaan : het vrijwillig verlenen van seksuele diensten aan derden tegen een vergoeding, waarbij een akkoord tussen beide partijen werd bereikt over de voorwaarden en vormen van deze seksuele diensten.

Art. 3

Het aanwerven van personen met het oog op prostitutie zoals bedoeld in artikel 2, is enkel toegelaten mits dit gebeurt door een houder van een erkenning als exploitant van een huis van prostitutie. Deze erkenning wordt verleend door de minister die bevoegd is voor de Arbeid onder de voorwaarden bepaald door de Koning. Deze voorwaarden hebben betrekking op de vrijheid, de veiligheid, gezondheid en de arbeidsomstandigheden van de prostituees, alsook op de volksgezondheid en de voorkoming of beperking van overlast. Tevens kan de exploitant van een huis van prostitutie, voorzover hij beschikt over een erkenning zoals bedoeld in dit artikel, een contractuele overeenkomst afsluiten met personen die op zelfstandige basis het beroep van prostituee uitoefenen teneinde de nodige infrastructuur ter beschikking te stellen.

Art. 4

Het aanwerven van een persoon met het oog op prostitutie is slechts mogelijk door middel van een type-arbeidsovereenkomst, zoals vastgesteld door de Koning.

Art. 5

Indien de exploitant van een huis van prostitutie iemand aanwerft zonder de naleving van de voorwaarden zoals bepaald in artikel 4 van deze wet, dan wordt de erkenning, zoals bedoeld in artikel 3 van deze wet, ingetrokken.

Art. 6

De Koning bepaalt op welke wijze en volgens welke voorwaarden reclame, van welke aard ook, voor prostitutie en huizen van prostitutie toegelaten is.

Art. 7

Artikel 380bis van het Strafwetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :

« Art. 380bis. ­ Met gevangenisstraf van 1 jaar tot 5 jaar en met een geldboete van 100 frank tot 5 000 frank wordt gestraft :

1º Hij die een meerderjarige aanwerft, meeneemt of wegbrengt met het oog op het plegen van prostitutie, met uitzondering van de aanwerving op de wijze en volgens de voorwaarden zoals bepaald door de wet van ... tot regeling van de prostitutie.

2º Hij die een huis van prostitutie houdt en die niet de houder is van een erkenning zoals bedoeld in artikel 3 van de wet van ... tot regeling van de prostitutie.

3º Hij die andermans prostitutie exploiteert door kamers te verhuren of enige andere ruimte verkoopt, verhuurt of ter beschikking stelt met het oog op prostitutie met als bedoeling opbrengst te realiseren of hij die op enige andere wijze een abnormale opbrengst realiseert uit andermans prostitutie.

Poging tot dit wanbedrijf wordt gestraft met een gevangenisstraf van 1 jaar tot 5 jaar en met een geldboete van 36 frank tot 3 000 frank. »

Art. 8

Artikel 380quater van hetzelfde wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :

« Art. 380quater. ­ Met gevangenisstraf van 1 maand tot 1 jaar en met een geldboete van 100 frank tot 1 000 frank wordt gestraft hij die in een openbare plaats door woorden, gebaren of tekens een minderjarige aanzet tot prostitutie.

Met gevangenisstraf van 1 maand tot 1 jaar en met een geldboete van 100 frank tot 1 000 frank wordt gestraft hij die door de reclame kenbaar maakt dat hij zich aan prostitutie overlevert, de prostitutie van anderen vergemakkelijkt, of wenst in betrekking te komen met iemand die de prostitutie als beroep uitoefent, tenzij dit gebeurt op de wijze en volgens de voorwaarden bepaald door de wet van ... tot regeling van de prostitutie.

Wanneer deze feiten betrekking hebben op een minderjarige wordt dit in alle omstandigheden bestraft met een gevangenisstraf van 1 jaar tot 5 jaar en een geldboete van honderd frank tot vijfduizend frank. »

Art. 9

De wet van 6 mei 1965 houdende de goedkeuring van de Overeenkomst ter bestrijding van handel in mensen en van de exploitatie van eens anders prostitutie en het Slotprotocol, ondertekend op 21 maart 1950, te New York wordt als volgt gewijzigd :

« Enig artikel. ­ De overeenkomst ter bestrijding van de handel in mensen en van de exploitatie van eens anders prostitutie en het slotprotocol, ondertekend op 21 maart 1950, te New York, zullen volledige uitwerking hebben, met uitzondering van de artikelen 1 en 2 waarvan kan worden afgeweken voorzover daarbij de verbetering van de levensomstandigheden en de bescherming van personen die het beroep van prostituee uitoefenen beoogd wordt. »

Meryem KAÇAR.
Frans LOZIE.

(1) Dit wetsvoorstel werd reeds in de Senaat ingediend op 22 april 1998 door mevrouw Dua, onder het nummer 1-958/1.