2-67 | 2-67 |
De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Ik heb begrepen dat ook collega Caluwé een vraag zal stellen over het gedoogbeleid inzake drugsgebruik. In de pers hebben we kunnen vernemen dat in een aantal lagere scholen programma's rond drugspreventie werden opgestart. De gemeentepolitie van Brecht heeft het Drugspreventieproject opgestart dat in de provincies Oost-Vlaanderen en Antwerpen loopt. Het DONNA-project wordt uitgevoerd door rijkswachters die hiervoor eveneens een opleiding hebben gekregen. Beide programma's kennen veel succes.
Het verbaasde mij dat politie en rijkswacht deze taak op zich nemen. Ik dacht dat dit in de eerste plaats een taak voor de leerkracht was, die zich eventueel kan laten bijstaan door organisaties die zich met deze problematiek bezighouden. Mijn verbazing werd nog groter toen ik vernam dat leerlingen van elf en twaalf jaar samen met politie of rijkswacht een bezoek aan de gevangenis brengen voor een vraaggesprek met een gedetineerde drugsgebruiker. Dat lijkt me niet de beste manier om aan drugspreventie te doen.
Vindt de minister een dergelijke taakvervulling door politie en rijkswacht opportuun? Behoort zoiets wel tot hun bevoegdheid? Zo ja, hoe valt dit te rijmen met de expliciete keuze van de federale regering om het drugsbeleid van Justitie naar Volksgezondheid over te hevelen?
Behoort het niet tot de opdrachten van de verschillende preventieorganisaties om dergelijke preventieprogramma's te organiseren?
Wat gebeurt er als de schoolkinderen naar aanleiding van de rondvraag die door politieagenten wordt georganiseerd, strafbare feiten aan het licht brengen of personen aangeven? Welke houding moeten de politiemensen dan aannemen? Zij komen wel op voor preventie, maar hebben als politie tegelijkertijd de opdracht de strafwet toe te passen.
Mevrouw Magda Aelvoet, minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. - Zoals u weet komt er een federale beleidsnota over alle aspecten van het drugsprobleem. Volgens onze timing zullen we die in november aan het Parlement voorstellen, zodat de parlementsleden het debat met de regering met kennis van zaken kunnen aangaan.
Persoonlijk vind ik een geïntegreerd preventiebeleid zeer belangrijk. Daarbij moeten we ons inderdaad ook op de lagere school richten en dat brengt ons meteen bij de manier waarop de gemeenschappen met deze problematiek omgaan. Er is in onze timing dan ook tijd uitgetrokken voor overleg met de gemeenschappen, zodat we kunnen zorgen voor een coherente aanpak.
Ik ga nu even in op de problematiek van preventie in de lagere school. Deze moet vooral goed aansluiten op de leefwereld van kinderen. Met andere "grote verhalen" vindt men zeker geen gehoor. De preventie op dat niveau is duidelijk een zaak waarvoor scholen, opvoeders, mensen die vertrouwd zijn met de leefwereld van kinderen, zich moeten inzetten, zodat kinderen kunnen leren omgaan met ruime "leefvaardigheden". Dit moet kinderen leren verstandige keuzes te maken en zich assertief op te stellen tegenover voorstellen waarmee ze sowieso toch te maken krijgen.
De preventie moet ook wetenschappelijk geëvalueerd worden. Het Europees waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving heeft voor acties inzake drugspreventie een heel grondig evaluatie-instrument ontwikkeld. De lidstaten van de Europese Unie worden gevraagd dit te gebruiken in hun nationaal preventiebeleid. Dit moet ons helpen om, waar nodig, bij te sturen.
Zoals ik vroeger al heb verklaard, zal de federale beleidsnota over drugs uiteraard rekening houden met de aanbevelingen van de parlementaire werkgroep heb. Die aanbevelingen wijzen op het belang van een degelijke secundaire en tertiaire preventie en van een volwaardig statuut voor de preventiewerkers.
De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Uiteraard weten we dat de minister een beleidsnota in petto heeft. Er is wel enige vertraging, want ze was gepland voor januari 2000. De minister zegt het niet expliciet, maar uit haar antwoord leid ik toch af dat het volgens haar niet de taak is van politie en rijkswacht om drugspreventieprojecten op te zetten. Klopt dat?
Mevrouw Magda Aelvoet, minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. - Ik heb gezegd dat preventie bij kinderen van de lagere school een pedagogisch project moet zijn dat wordt gedragen door mensen die vertrouwd zijn met de leefwereld van kinderen. Daar moet het zwaartepunt van het beleid gesitueerd zijn. Dat betekent niet dat er voor elf-, twaalf- of dertienjarigen - zoals u weet zitten kinderen door allerlei omstandigheden soms langer dan tot hun twaalfde op de lagere school - geen sprake kan zijn van een actie door politie of rijkswacht. Dat is onder meer wat ik noem, secundaire en tertiaire preventie. Dit kan echter nooit de basis van het preventiebeleid uitmaken.