2-61 | 2-61 |
Mevrouw Martine Taelman (VLD), rapporteur. - De wet van 22 december 1998 met betrekking tot de Hoge Raad voor de Justitie, die voortvloeide uit het Octopusakkoord, treedt in werking op 2 augustus van dit jaar.
Er blijken echter nog praktische problemen te bestaan die de toepassing van de wettekst in gevaar kunnen brengen. Het huidige ontwerp, in de Kamer ingediend door de heer Hugo Coveliers na consultatie van de Octopuspartners, probeert dit te verhelpen. Andere maatregelen vervat in het ontwerp werden toegevoegd op expliciete vraag van de Hoge Raad zelf.
Het ontwerp is van fundamenteel belang voor de goede werking van de Hoge Raad voor de Justitie en is uiterst dringend, gelet op de datum van inwerkingtreding van de raad.
In de bespreking in de commissie werd het probleem van de termijnen voor de beoordeling van de magistraten opgeworpen. Artikel 105 van de wet van 22 december 1998 bepaalt dat magistraten die reeds meer dan een jaar in hun ambt werkzaam zijn, voor de eerste maal binnen zes maanden na de inwerkingtreding van de wet worden beoordeeld. De artikelen zijn onmiddellijk van toepassing voor de magistraten die nog geen jaar in hun ambt werkzaam zijn.
Het tweede lid van artikel 105 bepaalt dat artikel 259undecies van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing is op de adjunct-mandaten en de bijzondere mandaten die meer dan zes maanden na de inwerkingtreding vervallen.
Het schrappen van de woorden "meer dan zes maanden" in dit ontwerp heeft geleid tot ongerustheid bij de magistraten, omdat de beoordeling onmiddellijk van toepassing wordt op een aantal mandaten waarvan sommige op 2 augustus eerstkomend vervallen. Op dat ogenblik moeten de beoordelaars echter nog worden verkozen, de evaluatiecriteria nog worden bepaald, de interne reglementen van werking nog worden uitgeklaard en dergelijke. Het is duidelijk dat er problemen van continuïteit zullen rijzen voor de mandaten die op 2 augustus vervallen.
De minister bevestigde uitdrukkelijk dat de opheffing van de termijn van zes maanden in dit ontwerp geen invloed zal hebben op de hernieuwing van de mandaten van de magistraten in functie, wat het commissielid heeft gerustgesteld.
Een ander probleem heeft te maken met de in het Octopusakkoord overeengekomen alternatie voor het taalsysteem van de voorzitters van de rechtbanken.
Voor de arbeidsrechtbank te Brussel zijn momenteel twee Franstaligen in functie, zodat hiervoor een uitzondering werd ingeschreven. Mevrouw Nyssens vroeg dan ook naar de interpretatie van artikel 17. De minister heeft bevestigd dat het systeem van alternatie maar in werking zal treden na veertien jaar. Dat betekent dat men na het vervallen van het huidig mandaat van de magistraten in functie twee Nederlandstaligen zal benoemen, waarna de alternatie pas in werking zal treden.
De heer Vandenberghe heeft opgemerkt dat een aantal moeilijkheden met het ontwerp niet worden opgelost. Het naleven van alle termijnen zal betekenen dat de eerste benoeming pas na 150 tot 160 dagen zal gebeuren en in het slechtste geval pas na maart 2001. Gelet op de bezetting die in bepaalde ressorten nu reeds kritiek is, zou volgens hem een overgangsformule moeten worden ingebouwd.
Dit probleem moet echter worden gerelativeerd; het komt vooral voor bij de magistraten die op pensioen gesteld worden binnen zes maanden na de inwerkingtreding van het ontwerp. Hiervoor is geen oplossing voorhanden. De enige oplossing zou het verder bestaan van het oude systeem zijn, wat niet goed is.
Hetzelfde commissielid ziet nog een ander probleem, namelijk de discriminatie tussen de referendarissen bij het Hof van Cassatie, enerzijds, en de referendarissen van het Arbitragehof en de leden van het auditoraat bij de Raad van State, anderzijds. De laatste twee categorieën zijn vrijgesteld van een examen inzake beroepsbekwaamheid dat toegang verleent tot de magistratuur, de eerste niet. Een amendement om deze discriminatie weg te werken, werd in de commissie verworpen omdat het strijdig zou zijn met artikel 151 van de Grondwet. Tevens werd opgemerkt dat de mogelijkheid wordt opengelaten om hierover een wetsvoorstel in te dienen.
Ten slotte werd gediscussieerd over de samenhang tussen onderhavig ontwerp en het wetsvoorstel van de heer Vandenberghe c. s. dat voorziet in de oprichting van een algemene vergadering van vrederechters en rechters in de politierechtbank. De indiener wenste dat zijn wetsvoorstel gelijktijdig met het wetsontwerp van kracht zou worden. De commissie was echter van mening dat een dergelijke gelijktijdige inwerkingtreding de operationaliteit van het wetsontwerp op 2 augustus, die absoluut noodzakelijk is, in gevaar zou kunnen brengen, terwijl de instelling van een algemene vergadering van vrederechters en politierechters niet zo dringend is. Bovendien werd tijdens het Octopusoverleg over het ontwerp gediscussieerd en een akkoord bereikt, maar over het voorstel niet. Het voorstel regelt trouwens een algemene problematiek, terwijl het ontwerp technische en specifieke aanpassingen inhoudt. Over het ontwerp en het voorstel werd dus apart gestemd. Ik kom hierop later in mijn verslag over het volgende agendapunt nog terug.
Het ontwerp werd in zijn geheel aangenomen met 9 stemmen voor bij 3 onthoudingen.
De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Onderhavig wetsontwerp biedt een oplossing voor een aantal onnauwkeurigheden en praktische problemen in verband met de wetgeving inzake de Hoge Raad voor de Justitie, die tijdens de vorige legislatuur in het kader van het Octopusakkoord tot stand kwam. Vermits de Hoge Raad voor de Justitie de komende maand zijn werkzaamheden zal aanvatten, is er sprake van urgentie. Dit had tot gevolg dat in de commissie voor de Justitie in feite weinig ruimte werd gelaten voor een eventuele amendering van het ontwerp.
De CVP-fractie is niet gekant tegen het ontwerp als dusdanig. De correcties die het bevat, kunnen onze instemming genieten. Alleen betreuren we dat andere problemen in verband met de wetgeving op de Hoge Raad niet konden worden opgelost. Het stuklopen van het Octopusoverleg is daar wellicht niet vreemd aan.
Zo is het probleem van de opvolging van gepensioneerde magistraten en van de benoeming van vrederechters en toegevoegde rechters niet opgelost. Gedurende een periode van minimum 160 en maximum 225 dagen zal niet meer tot deze benoemingen kunnen worden overgegaan.
Evenzeer heeft de commissie voor de Justitie geweigerd een einde te maken aan de manifest ongelijke behandeling van de referendarissen bij het Hof van Cassatie, enerzijds, en de referendarissen bij het Arbitragehof en de leden van het auditoraat bij de Raad van State, anderzijds. In tegenstelling tot deze laatsten werden de referendarissen bij het Hof van Cassatie niet vrijgesteld van het examen dat toegang verleent tot de magistratuur. De nu al schaarse kandidaten worden zo ontmoedigd om het ambt van referendaris bij het Hof van Cassatie op te nemen. Ze krijgen immers onvoldoende carrièreperspectieven aangeboden in een functie waarvoor ze, in vergelijking met wat gangbaar is in de privé-sector, onderbetaald worden. Bovendien mogen we niet uit het oog verliezen dat ze voor het Hof van Cassatie een ernstig examen dienen af te leggen waarvan bezwaarlijk kan worden beweerd dat het minder eisen stelt dan het examen georganiseerd door het Arbitragehof of de Raad van State.
Het argument van artikel 151 van de Grondwet is natuurlijk niet pertinent. De bestaande wetgeving stelt immers de referendarissen bij het Arbitragehof en de leden van het auditoraat die het examen hebben afgelegd, vrij van het afleggen van het examen van magistraat. Niemand betwijfelt dat deze bepaling conform artikel 151 van de Grondwet is, zodat een aangepaste wijziging van deze bepaling om de referendarissen van het Hof van Cassatie gelijk te stellen met deze van het Arbitragehof heel zeker niet strijdig is met artikel 151 van de Grondwet. Onze fractie begrijpt dan ook niet goed dat geweigerd werd dit technisch amendement goed te keuren. De naleving van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, die een verbod op discriminatie opleggen, verdient immers geen enkel uitstel. We hebben ons amendement dan ook opnieuw ingediend.
Hoewel ik verder uiteraard tevreden ben met de goedkeuring in de commissie van het wetsvoorstel dat ik samen met vele collega's heb ingediend en dat de oprichting van een algemene vergadering van vrederechters en rechters in de politierechtbank beoogt, betreur ik toch dat de commissie dit wetsvoorstel niet heeft willen integreren in de tekst van het wetsontwerp. Ook dat wetsvoorstel beoogt immers een aanpassing van dezelfde wet, wat meteen inhoudt dat het eveneens op 2 augustus aanstaande operationeel moet kunnen zijn. Indien de commissie voor de Justitie de teksten geïntegreerd had, dan hadden we in elk geval de zekerheid gehad dat de Kamer nog tijdig de tekst van het voorstel, dat trouwens unaniem is aangenomen, op zijn beurt zou goedkeuren. Natuurlijk hoop ik nog altijd dat de Kamer het punt volgende week zal behandelen.
Om al deze redenen zal de CVP-fractie zich bij de stemming onthouden, hoewel ze met de technische verbeteringen van onderhavig wetsontwerp akkoord kan gaan.
Mme Clotilde Nyssens (PSC). - Comme l'a dit M. Vandenberghe, nous n'avons aucune objection quant à la technicité du texte, étant donné que nous avons participé à son élaboration dans le cadre des négociations Octopus. Durant cette législature, nous avons été convoqués une seule fois dans le cadre « Octopus Justice » pour élaborer le présent texte. Depuis lors, nous n'avons plus été conviés à ce type de réunion et je déplore qu'« Octopus Justice » ait terminé ses travaux car d'autres propositions, tout aussi urgentes, auraient dû progresser, notamment celle relative au parquet fédéral.
Notre groupe s'abstiendra sur cette proposition de loi, étant donné le sort réservé à la proposition de loi de M. Vandenberghe visant à créer l'assemblée générale au niveau de la justice de paix et des tribunaux de police. Cette proposition de notre collègue aurait très bien pu, par amendement, être jointe à cette proposition et constituer un seul texte. Nous n'avons plus aucune assurance que la proposition de loi de M. Vandenberghe soit encore votée par la Chambre durant cette législature avant le 2 août, date à laquelle le premier texte doit impérativement entrer en vigueur, étant donné que le Conseil supérieur de la Justice entamera ses activités en août prochain.
- La discussion générale est close.