2-15

2-15

Belgische Senaat

Parlementaire handelingen

DONDERDAG 2 DECEMBER 1999 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Mondelinge vraag van de heer Joris Van Hauthem aan de eerste minister over «de verdeling van de onderwijsdotatie» (nr. 2-56)

Mondelinge vraag van de heer Ludwig Caluwé aan de eerste minister over «de inhoud van het akkoord dat de financiering van de Gewesten en Gemeenschappen wijzigt» (nr. 2-57)

De voorzitter. - Ik stel de Senaat voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming)

De heer Joris Van Hauthem (VL. BLOK). - Gisteren werd in het Overlegcomité een akkoord bereikt over de financiering van het onderwijs. Van meet af aan was duidelijk dat er twee verschillende benaderingen waren. Terwijl aan Vlaamse kant gedebatteerd werd over welke de meest objectieve criteria waren, was het aan Franstalige zijde bijzonder duidelijk dat het hen niet ging om welk criterium dan ook, maar om het bedrag van 2,4 miljard, dat door de eerste minister beloofd was bij de regeringsonderhandelingen. Aangezien de criteria maar goed waren voor 1,8 miljard, werden andere "potjes" aangeboord, zoals de trekkingsrechten en de financiering van de buitenlandse universiteitsstudenten. Daarmee zitten we in het klassieke schema van het Belgisch consumptiefederalisme, dixit het VEV, dat erin bestaat Waalse behoeften te dekken met federaal, lees Vlaams, geld. Het resultaat is dat in drie jaar 10 miljard naar Wallonië gaat, terwijl Vlaanderen status quo blijft.

Waarom eigenlijk nog een telling organiseren, als de bedragen reeds op voorhand vaststaan ?

Wat is de juiste afspraak inzake de zogenaamde "interregionale flux" ?

Aan Vlaamse kant heeft men sterk aangedrongen op het tijdelijk karakter van de maatregel, omdat inzake de onderwijsfinanciering de huidige financieringswet achterhaald is. Men wil het probleem ten gronde oplossen in het kader van het verwerven van fiscale autonomie. Hoe tijdelijk is de huidige maatregel ? Stelt de eerste minster terzake een termijn voorop, en zo ja, welke?

De heer Ludwig Caluwé (CVP). - Woensdag werd in het Overlegcomité, na een voorafgaand nachtelijk overleg, een ingewikkeld akkoord bereikt dat allerlei wijzigingen aanbrengt in de financiering van gewesten en gemeenschappen Het bereikte akkoord roept een aantal vragen op.

De Vlaamse regering heeft de tijdelijkheid van het akkoord laten notuleren. Betekent dit dat in de wet wordt ingeschreven dat de regeling enkel van toepassing is in het jaar 2000, of enkel de eerstvolgende twee jaar of, zoals hier en daar beweerd wordt, de eerstvolgende drie jaar? Of komt er helemaal geen tijdsbepaling in de wet?

Het verdelingssysteem dat de eerste minister heeft voorgesteld en waarvoor het Overlegcomité finaal gekozen heeft, is een belangrijke stimulans voor het ronselen van leerlingen. Vandaag moet een gemeenschap financieel zelf opdraaien voor een leerling die ze elders weghaalt, maar in de toekomst wordt ze ervoor beloond. Zo kost bijvoorbeeld een leerling in het basisonderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, en ik neem aan dat de cijfers in de Franse Gemeenschap ongeveer gelijklopend zijn, op het ogenblik gemiddeld 98 140 frank. Door het nieuwe systeem wint een gemeenschap ongeveer 250 000 frank wanneer ze bij de andere gemeenschap een leerling kan weghalen. Dat betekent dus een netto-opbrengst van ten minste 150 000 frank. Een leerling uit Frankrijk, Luxemburg, Duitsland of Nederland over de grens halen en in het eigen onderwijs inschrijven, levert netto nog altijd meer dan 25 000 frank op.

De regering zegt dat ze een samenwerkingsakkoord zal sluiten om ronselpraktijken tegen te gaan. Ook hierover heb ik enkele precieze vragen.

Zullen de leerlingen, die niet wonen in het gebied waarvoor een gemeenschap territoriaal bevoegd is, niet meetellen zolang er geen samenwerkingsakkoord is? Zullen de leerlingen die in Vlaanderen wonen, maar onderwijs volgen in de Franse Gemeenschap, niet meetellen voor de Franse Gemeenschap zolang er geen samenwerkingsakkoord is? Zullen de leerlingen die in het Waalse Gewest wonen en in Vlaanderen onderwijs volgen, niet meetellen voor de Vlaamse Gemeenschap zolang er geen samenwerkingsakkoord is? Zal deze bepaling als dusdanig in de wet worden opgenomen?

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Moet de heer Vankrunkelsven geen vragen stellen?

De heer Guy Verhofstadt, eerste minister. - Mijnheer de voorzitter, ik heb mijnheer Vandenberghe nog nooit zo opgewonden gezien...

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Dat is omdat ik zo blij ben u hier te zien, mijnheer de eerste minister.

De heer Guy Verhofstadt, eerste minister. - Ik heb eerder de indruk dat het stilzwijgen van de heer Vankrunkelsven, de heer Vandenberghe zo opwindt. Dat is pas nieuws voor mij. Ik ken hem als een senator die nooit zijn kalmte en rust verliest. Zijn houding van vandaag verwondert mij ten zeerste.

Alvorens gebruik te maken van de gelegenheid die de twee senatoren mij bieden om verduidelijkingen te geven over de punten die ze aanbrengen, wil ik kort even opmerken dat ik ook een politieke conclusie trek uit het feit dat ze over sommige punten geen vragen stellen.

Zo valt het me op dat er geen vragen worden gesteld over de trekkingsrechten inzake de werkgelegenheidsprogramma's die nu naar de gewesten worden overgeheveld. Het betreft hier nochtans een eis die door de partij van de heer Vandenberghe jarenlang werd gesteld, maar die in het verleden blijkbaar nooit kon worden ingelost. (Protest bij de CVP en het Vlaams Blok). Ik heb ook geen vragen gehoord over de aanpassing en de toepassing van artikel 62 van de financieringswet. Al tien jaar is de verdeelsleutel voor het onderwijsgeld niet aangepast aan de realiteit. Blijkbaar hebben de vorige regeringen dat al tien jaar `vergeten'. Evenmin hoorde ik enige vraag over de afcentiemen of de kortingen, waarvoor men in ons land ook al jaren vruchteloos een oplossing zoekt. Volgens artikel 9 van de financieringswet was dit mogelijk, maar pas nu kunnen de gewesten die effectief toekennen.

Ik haal dit alles maar even aan omdat uit het niet stellen van bepaalde vragen vaak meer kan worden opgemaakt... (Rumoer bij Vlaams Blok).

De heer Joris Van Hauthem (VL. BLOK). - Dat is alleen te wijten aan het reglement van de Senaat. We kunnen lang niet al onze vragen stellen.

De heer Guy Verhofstadt, eerste minister. - Soms is er echt niet veel tijd of papier nodig om de essentie van een probleem aan de orde te stellen, mijnheer Van hauthem.

Het onderwijsakkoord, dat in de pers intussen al twee namen heeft gekregen, regelt eindelijk een hele reeks van punten waarover in het verleden in de deelparlementen al herhaaldelijk resoluties werden goedgekeurd, maar die toen blijkbaar niet konden worden geregeld. Ikzelf en de hele regering willen precies op dit punt ook breken met de strategie die in het verleden werd gevolgd en waarbij alles en nog wat aan alles en nog wat werd gekoppeld zonder dat ooit iets grondig werd geregeld. Wij zijn er in een paar maanden toch al in geslaagd om verschillende belangrijke dossiers die jarenlang voor communautaire spanningen hebben gezorgd, tot een oplossing te brengen. (Protest van de heer Vandenberghe). Sommigen brengen hiertegen in dat we precies daardoor een aantal troeven kwijtspelen. Mijn collega, minister Vandenbroucke, heeft er vanochtend in de Kamer terecht op gewezen dat er nog heel wat andere dossiers zijn die in het verleden evenmin werden aangepakt. We zullen ook die in de komende maanden en jaren aanpakken en oplossen, mijnheer Vandenberghe.

Op de eigenlijke vragen over het onderwijsdossier kan ik in de eerste plaats antwoorden dat we eindelijk uitvoering geven aan artikel 39, paragraaf 2. Deze kwestie sleept geen twee jaar aan of dateert zelfs niet uit de tijd van de financieringswet, maar we sleuren ze al 12 jaar mee. De moderne staat waarin we leven, is er blijkbaar al die tijd niet in geslaagd een oplossing te vinden voor het al bij al vrij eenvoudige wiskundige probleem van het vaststellen van de leerlingencijfers in het Noorden en het Zuiden van het land.

Nochtans bepaalt de wet van 1989, die niet door onze partij is goedgekeurd, maar wel door die van één van de vragenstellers, dat er moet worden gerekend met de leerlingenaantallen vastgesteld aan de hand van objectieve criteria. Ook mijn voorganger heeft tientallen nota's gemaakt die dat bepleiten. Wij slagen erin om dat ook te doen door heel eenvoudige onbetwistbare criteria te nemen: het aantal leerlingen en meer bepaald die van zes tot en met zeventien jaar in lager en secundair onderwijs.

Dit betekent dat er geen discussie meer is over kleuteronderwijs, noch over leerlingen die voor de tweede of de derde maal een studiejaar volgen. Voorts zullen de leerlingencijfers worden vastgesteld door een controle die al lang had moeten bestaan. Op een zeker ogenblik waren de nodige protocollen hiervoor reeds opgesteld, maar ze werden nooit uitgevoerd. Deze controle moet gebeuren via elektronische bestanden per leerling en per school.

We staan aan de drempel van de 21ste eeuw en iedereen vertelt de wildste verhalen over internet, e-commerce en de moderniteit van onze samenleving, maar in België kan men nog geen leerlingenbestanden aanleggen. Dit probleem, waarover men zich al gedurende twaalf jaar het hoofd breekt, kan nu worden opgelost door de gemeenschappen te verplichten vóór 15 mei 2000 elektronische bestanden aan het Rekenhof te bezorgen, volgens de daartoe door het Rekenhof vastgestelde normen. Indien een gemeenschap niet aan deze voorwaarde voldoet, komt er een dubbele controle. De eerste controle wordt uitgevoerd door taalgemengde equipes om te vermijden dat de Franstaligen de Franstaligen controleren en de Nederlandstaligen de Nederlandstaligen. De tweede controle is gebaseerd op de bevolkingscijfers, waarbij een aantal correcties worden aangebracht.

We hebben niet zonder reden voor deze dubbele controle geopteerd. De discussie over dit probleem is twaalf jaar geleden begonnen en heeft toen zelfs tot het ontslag van een minister geleid. De bepaling in de financieringswet, die tot doel had de problemen op te lossen, werd niet uitgevoerd hoewel dit in 1998-1999 noodzakelijk bleek. Die voetangel in de communautaire verhoudingen in ons land is nu eindelijk weg.

Bij het uitwerken van deze regeling, die binnenkort in een wetsontwerp zal worden gegoten, werd er rekening gehouden met opmerkingen die in de loop van de discussie zijn gemaakt, onder meer met betrekking tot de interregionale flux. Ik meen dat we op dit vlak respect moeten hebben voor de vrijheid van de ouders inzake de keuze van onderwijs voor hun kind. Ik wil de heer Van Hauthem erop wijzen dat ik vele Vlaams-nationalisten ken die hun kinderen de laatste jaren van het middelbaar onderwijs naar Namen of Dinant sturen om er Frans te leren. Belangrijker dan dat is echter de vaststelling dat er voor het eerst, tussen de gemeenschappen, een samenwerkingsakkoord zal worden gesloten, dat in de eerste plaats betrekking heeft op het ronselen van leerlingen. De tekst is hieromtrent zeer duidelijk. Zolang het samenwerkingsakkoord er niet is en deze praktijken niet zijn uitgeschakeld, zal er met deze praktijken, op voorwaarde dat ze identificeerbaar en kwantificeerbaar zijn, rekening worden gehouden bij het vaststellen van het aantal leerlingen.

Ik heb herhaaldelijk gezegd dat het onderwijsdossier niet in de eerste plaats als een communautair dossier mag worden beschouwd. Het is een dossier dat een technische aanpak vergt. Volgens de meeste berekeningen zal de uitvoering van artikel 39, paragraaf 2, Vlaanderen ongeveer 1,7 à 1,8 miljard kosten, aangezien we met een gesloten beurs werken. In het verleden zou er van een gesloten beurs geen sprake geweest zijn! Op basis van het rapport van het Rekenhof zullen we in de loop van het jaar 2000 het definitieve resultaat kennen.

Ik kom nu tot de vraag van de heer Caluwé en van de heer Van Hauthem over het karakter van deze regeling. In dit verband kan ik eenvoudig verwijzen naar de nota voor het Overlegcomité, die overigens is goedgekeurd door de verschillende deelregeringen, met dien verstande dat de Vlaamse regering liet opnemen dat ze deze regeling als een tijdelijke regeling beschouwt.

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Alle wetten zijn tijdelijk, mijnheer Verhofstadt.

De heer Guy Verhofstadt, eerste minister. - Mijnheer Vandenberghe, ik hoef het u niet te vertellen; ook vele andere zaken zijn tijdelijk. Ik ga ze hier niet allemaal opsommen. We maken dat voldoende mee in onze onderlinge verhoudingen.

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Eeuwigdurende wetten kan u niet laten goedkeuren, mijnheer Verhofstadt.

De heer Guy Verhofstadt, eerste minister. - Uiteraard, mijnheer Vandenberghe, niets is eeuwigdurend. Wie is er beter geplaatst dan uzelf om dit te onderkennen?

Belangrijk in deze is echter de tekst zelf, die luidt : "In afwachting van een wijziging van de financieringswet in de schoot van de Interparlementaire en Intergouvernementele Conferentie voor institutionele en democratische vernieuwing wordt deze regeling uitgewerkt...".

Het is mijn gevoelen - en wellicht is dat eenieders gevoelen - dat we in de komende jaren tot een wijziging van de financieringswet zullen komen. Ik hoef daarop vandaag geen tijdslimiet te plakken. De heer Vankrunkelsven heeft mij daarover vandaag geen vraag gesteld, maar ik kan hem niettemin verzekeren dat de tijd voorbij is om allerhande zaken aan elkaar te binden...

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Wij hebben destijds tijdslimieten afgedwongen. Ze werden overigens in het Sint-Michielsakkoord opgenomen.

De heer Guy Verhofstadt, eerste minister. - Dat is waar. In het Sint-Michielsakkoord werden tijdslimieten opgenomen, maar heel wat zaken die u in dat akkoord wist af te dwingen, zijn vandaag nog steeds niet uitgevoerd. Zo goed was dat akkoord. Ik verwijs naar de federalisering van de gemeente- en provinciewet, waarover de CVP tot afspraken was gekomen met de PSC. Zoveel jaren later is van dat alles nog niets in praktijk gebracht. Zo sterk was uw strategie. Mijnheer Vandenberghe, u mag gerust zijn; wij lossen dat wel op. Wij zullen de federalisering van de gemeente- en provinciewet de komende jaren tot stand brengen.

De strategie van de vorige regering was inderdaad gebaseerd op vervaldata, bindingen en afdreigingen. Dat heet de strategie van de confrontatie. Tien jaar confrontatie hebben tot niets geleid, tenzij dan tot een blokkering voornamelijk aan de zijde van de Franstaligen, die vóór de verkiezingen van 13 juni niet bereid waren om over wat dan ook te praten, of wat dan ook te wijzigen.

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Wij hebben belangrijke toegevingen afgedwongen.

De heer Guy Verhofstadt, eerste minister. -Uw geheugen is blijkbaar kort, mijnheer Vandenberghe. Ik heb overigens de indruk dat u hier vandaag de vragen stelt.

De Franstaligen waren evenmin bereid om iets te veranderen aan de trekkingsrechten voor de werkgelegenheidsprogramma's. De heer Van Rompuy heeft jarenlang pogingen ondernomen om iets te doen. Het was soms ontroerend hem gade te slaan. Jarenlang heeft hij geprobeerd om iets voor Vlaanderen te doen op het vlak van de afcentiemen en de belastingverlagingen. Ook tot andere evidente aanpassingen van de financieringswet waren de Franstaligen niet bereid.

Die strategie volg ik niet. De regering volgt niet de strategie van de confrontatie, van afdreigingen en van koppelingen. Die strategie heeft immers geleid tot de blokkering van vóór 13 juni. De regering tracht wel zeer snel over te gaan tot de uitvoering van alle dossiers waarover ze een overeenstemming kan bereiken en zo zijn er heel wat. Op die manier zal ze de spanningen wegwerken.

Het is mijn overtuiging dat er door het wegwerken van de blokkering in deze vier dossiers in de Interparlementaire en Intergouvernementele Conferentie een sfeer kan ontstaan, ja zelfs al ontstaan is, die gunstig is voor het snel realiseren van doorbraken, ook in de aanpassing van de financieringswet.

Mijnheer Vandenberghe, ik weet niet naar wie u nu wijst. Naar vice-eerste minister Michel?

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Ik wijs naar de heer Vankrunkelsven, die zich bezorgd in de haren krabt.

De heer Guy Verhofstadt, eerste minister. - Hoe dan ook, wij volgen geen strategie van wederzijdse afdreiging en klinken evenmin een allegaartje van dossiers aan elkaar vast. In elk dossier doen we wat moet gebeuren.

In het dossier van de trekkingsrechten wordt meer autonomie toegekend en worden een aantal aanpassingen aangebracht die al jarenlang op zich lieten wachten en in de vergeethoek waren geraakt. Alle gewesten en gemeenschappen waren het daarover eens.

Verder gaan we over tot de uitvoering van artikel 39, paragraaf 2, en maken we meteen een einde aan de potsierlijke discussie over het aantal leerlingen. In een modern land zou zo een discussie gewoonweg niet mogen worden gevoerd. Het kan toch niet dat er geen controle mogelijk is op het aantal leerlingen dat schoolloopt.

Artikel 62 is eindelijk aangepast aan de huidige verhoudingen van de aantallen buitenlandse studenten, voor het merendeel uit de Europese Unie, aan de Vlaamse en Franstalige universiteiten.

Tenslotte hebben we gedaan wat iedereen vond dat al lang had moeten worden gedaan, namelijk de Vlaamse gemeenschap de autonomie toekennen om zelf afcentiemen toe te staan wanneer ze dat wenselijk acht. Ook dat dossier zat jarenlang muurvast.

Met dit akkoord hebben we al veel meer bereikt dan met de confrontatiestrategie uit het verleden. De heren Vandenberghe, Caluwé en Van Hauthem mogen er zeker van zijn dat de komende jaren in de Costa, onder voorzitterschap van de heren Vankrunkelsven en Moureaux en met de medewerking van de ministers bevoegd voor institutionele hervormingen, de heren Vande Lanotte en Michel, ook op andere terreinen heel wat vooruitgang zal worden geboekt. De nieuwe strategie zal veel meer vruchten afwerpen dan de vruchteloze tactiek die in voorgaande jaren in de communautaire verhoudingen werd toegepast. (Applaus)

De heer Joris Van Hauthem (VL. BLOK). - De eerste minister die zelf vier jaar senator is geweest, moet weten dat volgens het Reglement een mondelinge vraag niet meer dan twintig lijnen mag tellen. Over dit akkoord zou ik de eerste minister een half uur kunnen ondervragen, maar dat gaat dus niet volgens het Reglement. Daarom ondervraag ik de eerste minister over die punten van het akkoord die het meeste vragen oproepen.

Ten eerste beweert de eerste minister dat hij een andere strategie heeft gevolgd dan de vorige regering en dat hij geen dossiers gekoppeld heeft. Ik beweer niet dat hij het probleem van de trekkingsrechten en van de buitenlandse studenten niet moet oplossen, maar ik zie niet in wat die te maken hebben met de onderwijsfinanciering.

De heer Guy Verhofstadt, eerste minister. - Ik heb die problemen toch opgelost.

De heer Joris Van Hauthem (VL. BLOK). - Inderdaad.Ten tweede heeft de eerste minister natuurlijk gelijk wanneer hij stelt dat het evident is dat de leerlingen worden geteld. Dat zal overal elders wel evident zijn, maar in dit land niet. Dat heeft het verleden aangetoond. De enen tellen immers, eufemistisch gezegd, iets creatiever dan de anderen. Dat een dubbele controle moet worden ingelast, wijst op een gebrek aan vertrouwen in de cijfers die door de gemeenschappen worden meegedeeld. Die dubbele controle wordt trouwens door de Franse gemeenschapsregering aangevochten.

Ten derde is er de interregionale leerlingenflux. De eerste minister moet niet doen alsof we de vrijheid van onderwijs betwisten. Daar gaat het natuurlijk niet om. Het gaat erom dat er ronselpraktijken bestaan en de vraag is wie ze betaalt. Uit het antwoord van de eerste minister kan ik niet afleiden hoeveel die praktijken kosten. Een vlugge berekening leidt ons naar een bedrag van ongeveer drie miljard. Hoe zal dat worden gefinancierd? Wat zal hieromtrent de houding zijn van de Franse gemeenschap?

Een laatste punt betreft de afcentiemen. Het zou er nog aan moeten ontbreken dat wij Vlamingen uit dankbaarheid op onze knieën moeten gaan zitten omdat we korting mogen geven op de belastingen, die we overigens zelf betalen.

De eerste minister beweert dat hij een nieuwe strategie volgt, dat er met deze regering een nieuw klimaat heerst. De waarheid is dat hij de tactiek toepast die in het verleden altijd is toegepast, met name de Franstalige financiële behoeften dekken met bijkomende federale uitgaven. Zolang er een dotatiesysteem bestaat, leidt dat tot transfers. Er komen dus nog meer transfers bij, in afwachting dat het probleem ten gronde wordt opgelost.

De eerste minister was wel zo duidelijk om te zeggen dat het tijdelijk karakter van de regeling niet in de wet zal worden ingeschreven.

De eerste minister beweert dat hij een nieuw klimaat heeft gecreëerd. In feite past hij dezelfde strategie toe als zijn voorganger, of nog erger, want Dehaene zou het niet aangedurfd hebben in drie jaar tien miljard te schenken aan de Franse gemeenschap terwijl Vlaanderen op een status-quo blijft. Bovendien komt 60% van die tien miljard uit Vlaanderen. Ik herhaal. Dat had zelfs Dehaene niet aangedurfd.(Applaus)

De heer Ludwig Caluwé (CVP). - De heer Van Peel zal de eerste minister zonder twijfel uitstekend ondervragen, maar sta me toe nu al een voorproefje te geven.

Ik heb de eerste minister niet ondervraagd over de trekkingsrechten en over de vreemde studenten om hem, in zekere zin, te sparen. (Applaus) Ik begrijp niet dat de eerste minister fier kan zijn op de voorgestelde regeling.

De heer Guy Verhofstadt, eerste minister. - Uw partij heeft dat vier jaar geblokkeerd, mijnheer Caluwé.

De heer Ludwig Caluwé (CVP). - Voor de vreemde studenten is de verdeelsleutel 50/50. De regering geeft aan Vlaanderen 700 miljoen. Wallonië krijgt hetzelfde bedrag. Voor de trekkingsrechten is de verdeelsleutel 53 voor Vlaanderen en 38 voor Wallonië, terwijl Vlaanderen nochtans 58% van de bevolking uitmaakt en 64% van de federale belastingen betaalt. Dat de eerste minister fier is over een dergelijk akkoord, kan ik niet begrijpen.

Wallonië vroeg 2,4 miljard voor het onderwijs en krijgt, na een aantal nachten onderhandelen, meer dan 3 miljard. Ik moet onze Waalse landgenoten daarvoor feliciteren. Blijkbaar kunnen ze uitstekend onderhandelen.

De afcentiemen. Ik vind het een klucht dat, om maximaal 3,2 miljard aan de Vlaamse bevolking te kunnen teruggeven, via de onderwijsregeling geld moet worden afgegeven aan de Franse gemeenschap. Daarop kan men toch al evenmin fier zijn.

Tot slot de financieringswet. Deze wet bepaalt niet dat de leerlingen moeten worden geteld, maar wel dat een wet moet worden uitgevaardigd die de objectieve criteria vastlegt voor de verdeling van het aantal leerlingen waarvoor een federale financiering bestaat. Vermits de federale overheid nog steeds bevoegd is voor de leerplicht, is een verdeling volgens de leerplichtige leerlingen die in het gebied wonen waarvoor de gemeenschap bevoegd is, het enig logisch criterium. Voor de Vlaamse gemeenschap is dat dus het aantal leerplichtige leerlingen ingeschreven in de gemeenten van het Vlaamse gewest plus 20% van de leerplichtige leerlingen ingeschreven in het Brusselse hoofdstedelijk gewest en voor de Franse gemeenschap is dat het aantal leerplichtige leerlingen ingeschreven in de gemeenten van het Waalse gewest plus 80% van de leerplichtige leerlingen ingeschreven in het Brusselse hoofdstedelijk gewest. Alleen daarvoor krijgt men financiering. Wil een gemeenschap aan andere mensen onderwijs geven, moet het daar zelf maar zijn verantwoordelijkheid voor opnemen.

Ik kom nu tot de vragen die ik heb gesteld. Ik hoop dat de heer Vankrunkelsven goed geluisterd heeft. De eerste minister heeft hier gezegd dat in de wet geen tijdsbeperking wordt opgenomen en dat het samenwerkingsakkoord alleen geldt voor de bussen die men kan aanduiden, maar niet voor de totale stroom die vandaag vanuit de Vlaamse gemeenten naar het onderwijs van de Franse gemeenschap gaat. Voor mij mogen ze dat doen, maar daarvoor moet niet in een financiering van de ene gemeenschap aan de andere worden voorzien.

In de loop van de volgende weken zullen we hierop alleszins uitdrukkelijk terugkomen.