-1919/1-98/99 (Kamer)
1-1226/1/ (Senaat)

 -1919/1-98/99 (Kamer)
1-1226/1/ (Senaat)

Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers en Senaat

GEWONE ZITTING 1998- 1999  (*)

11 JANUARI 1999


(Conferentie van de commissies voor Europese aangelepenheden) XIX e COSAC, Wenen 23 en 24 november 1998


VERSLAG

NAMENS HET ADVIESCOMITÉ VOOR DE EUROPESE AANGELEGENHEDEN VAN KAMER EN SENAAT (1)

UITGEBRACHT DOOR DE HEREN Georges CLERFAYT (K) EN Paul STAES (S)


INHOUDSTAFEL


  1. Uitbreiding
  2. Werkgelegenheid
  3. Verdrag van Amsterdam : stand van de ratificatieprocedures
  4. Institutionele hervormingen en de werking van de COSAC
    1. Verbetering van de bilaterale relaties nationale parlementen - Europees Parlement
    2. Institutionele hervormingen : transparantie en Unie dichter bij de burgers
    3. Werking van de COSAC in het kader van het Verdrag van Amsterdam

INLEIDING


Op maandag 23 en dinsdag 24 november 1998 vond te Wenen de negentiende Conferentie van de commissies voor Europese Aangelegenheden (COSAC) plaats.

Die conferentie wordt tweemaal per jaar georganiseerd door het parlement van het land dat het voorzitterschap van de Europese Unie waarneemt. Zij verenigt delegaties van de parlementaire commissies voor de Europese aangelegenheden van de lidstaten van de Unie en het Europees Parlement.

De Belgische delegatie was samengesteld uit de heren Beaufays, Clerfayt en mevrouw Croes, kamerleden en de heren Nothomb, Hatry en Staes, senatoren.

I. - UITBREIDING

Uiteenzetting door de heer Wolfgang Schüssel, minister van Buitenlandse Zaken van Oostenrijk

Van meet af aan was de uitbreiding een belangrijk strategisch project voor Oostenrijk. Het doel van het Oostenrijkse voorzitterschap was dan ook om een begin te maken met de politieke onderhandelingen terzake. Na een lange aanloopperiode die begon in 1989, werd op 10 november 1998 het officiële startsein gegeven voor de uitbreidingsonderhandelingen die speciaal, uniek en onomkeerbaar zijn : speciaal wegens het grote aantal deelnemers, uniek wegens het kwalitatieve verschil met de vroegere toetredingen, onomkeerbaar omdat de Europese Unie geen alternatief heeft. Mocht immers de uitbreiding mislukken, zou er een nieuwe tweedeling in Europa ontstaan waardoor de instabiliteit op het oude continent zou toenemen en de EU allerlei risico's (onder meer criminaliteit en immigratie) vanuit de perifere gebieden zou importeren.

De recent door de Europese Commissie uitgebrachte verslagen over de stand van zaken van de screening van de kandidaat- lidstaten, mogen niet als politieke oordelen beschouwd worden. Zij zijn gebaseerd op feitelijke gegevens en moeten als een aanmoediging gezien worden. De concrete opmerkingen hebben Oostenrijk destijds ook geholpen tijdens zijn voorbereiding op de toetreding.

De laatste weken is er heel wat te doen geweest rond de termijnen van toetreding. De alom genoemde data van 2002 of 2003 voor de eerste toetredingen, zijn echter slechts werkhypothesen die de kandidaattoetreders zichzelf hebben opgelegd voor de omzetting in nationale wetgeving van het acquis communautaire.

Het moet duidelijk zijn dat er geen algemeen aanvaarde data zijn waarop de uitbreiding moet plaatshebben. Elke toetreding is afhankelijk van de evolutie van de toetredingsonderhandelingen.

Op de komende Europese Raad van Wenen (11- 12 december 1998) zullen de staatshoofden en regeringsleiders van de 15 het verslag van de Commissie horen over de stand van de uitbreidingsonderhandelingen. Dit eerder technische verslag zal samen met een aantal positieve politieke ontwikkelingen in de kandidaat- lidstaten beoordeeld worden. Er moeten nog geen concrete besluiten verwacht worden - begin volgend jaar zou dit wel kunnen - maar het ligt in de bedoeling van het voorzitterschap om de Europese Raad een positief en aanmoedigend signaal te doen geven naar de kandidaten toe.

Malta heeft recent zijn toetredingsaanvraag hernieuwd. Begin volgend jaar wordt het verslag van de Commissie verwacht, waarna op politiek niveau een beslissing zou kunnen worden genomen.

Gedachtewisseling

Vanuit de Nederlandse delegatie werd opnieuw het standpunt verdedigd dat de noodzaak van institutionele hervormingen niet als alibi mag worden gebruikt om de uitbreiding uit te stellen. Verder werd geopperd dat aan de kiezer nog meer duidelijk moet worden gemaakt wat de noodzaak van de uitbreiding is.

Een Bulgaarse afgevaardigde was van mening dat het evaluatieverslag van de Commissie over zijn land een eerlijk document was. Hij deelde ook de mening van de Oostenrijkse minister van Buitenlandse Zaken dat de genoemde streefdata geen verbintenis zijn. Wel merkt hij een wijziging op van de houding inzake de planning van het uitbreidingsproces. In hoever is deze gewijzigde houding terug te vinden bij de grote lidstaten ?

Een Deens parlementslid steunt het standpunt van de Nederlandse delegatie dat de uitbreiding niet mag worden vertraagd door interne institutionele debatten. Hij wijst er tevens op dat zelfs de huidige lidstaten in hun nationale wetgeving nog afwijkingen hebben ten opzichte van het acquis. Het is dus niet onontbeerlijk dat de kandidaat- lidstaten al het omzetten in nationale wetgeving voor hun toetreding. Het lid is ook van mening dat er meer dan 5 kandidaten deel moeten kunnen uitmaken van de eerste toetredingsgolf.

Een lid van het Europees Parlement heeft twee vragen. Men heeft de indruk dat het enthousiasme voor de uitbreiding van beide zijden bekoelt. Ligt de oorzaak hiervan bij de objectieve analyse van de Commissie of bij de mogelijke financiële gevolgen van de uitbreiding ? Verder informeert het lid naar de strategie van de Unie ten opzichte van Turkije, nu dat land niet deelneemt aan de Europese Conferentie.

Een vertegenwoordiger van Estland vreest voor vertraging van de uitbreiding en stelt de vraag of uitbreiding en institutionele hervormingen niet eerder elkaar stimulerende processen zijn, die niet los van mekaar kunnen worden gezien.

De Spaanse delegatie is van mening dat de uitbreiding een historische plicht is en belangrijker is dan de institutionele hervormingen. Er werd verder gevraagd naar nadere informatie omtrent de termijnen en wat de pijnpunten inzake uitbreiding zijn.

Een Portugees parlementslid is van mening dat de toetreding zal plaatshebben in meerdere golven. Gesteld dat de institutionele hervormingen de uitbreiding voorafgaan, hoe zal die nieuwe institutionele architectuur er dan uitzien ? Het lid stelt ook dat het debat over de termijnen van de uitbreiding niet zonder gevolgen kan blijven voor de discussies inzake het financiële luik van Agenda 2000. Ook verdedigt hij de stelling dat de kandidaat- lidstaten moeten kunnen deelnemen aan de gesprekken over de institutionele hervormingen.

Een Finse afgevaardigde vraagt of de eventuele goedkeuring door de Raad van de recente verlaging niet een bekoeling zou betekenen van het uitbreidingsproces. Vanuit de Duitse delegatie wordt gesteld dat de houding van de nieuwe Duitse regering inzake de uitbreiding er een is van continuïteit : het uitbreidingsproces blijft prioritair. Het feit dat er geen data worden genoemd en dat er sprake is van een " nieuw realisme ", wil nog niet zeggen dat de uitbreiding verschoven wordt. De spreker is wel van mening dat het eenduidig bepalen van data voor toetredingen nodig is om de andere hervormingsprocessen tot een goed einde te brengen.

Een parlementslid uit Polen onderstreept dat de uitbreiding ook kansen schept voor de huidige EUlidstaten op het vlak van export.

Een Hongaarse afgevaardigde looft het Oostenrijks voorzitterschap voor het dynamisme dat het in de uitbreidingsonderhandelingen heeft gehouden. Het lid onderstreept verder het belang van het begin, op 10 november laatstleden, van de formele opening van de toetredingsonderhandelingen. De nieuwe fase betekent het einde van een unilateraal proces waarbij de kandidaten op vragen van de Commissie hebben geantwoord en het begin van de onderhandelingsdialoog waarbij ook de kandidaten antwoorden zullen krijgen op vragen aan de EU.


De heer Schüssel stelt dat de institutionele hervormingen nodig zijn op zich. Inzake de hervorming van de Commissie is hij van mening dat het aantal commissarissen moet worden herzien, maar dat meer algemeen elke lidstaat toch nog op één of andere wijze in elke instelling vertegenwoordigd moet zijn.

Wat betreft de herweging van de stemmen in de Raad stelt de minister dat er in de praktijk weinig gestemd wordt, omdat men meestal tracht een consensus na te streven. Dit belet echter niet dat er in de toekomst meer tot stemming kan worden overgegaan.

Inzake Turkije heeft de EU de opening van een politieke en economische dialoog aangeboden. Turkije heeft dit echter geweigerd en wenst daarentegen onmiddellijk als twaalfde kandidaat- lidstaat aanvaard te worden. In dit verband drukt de spreker zijn spijt uit over het feit dat de EU geen onmiddellijk en unaniem standpunt heeft kunnen innemen tegenover de verbale aanval van Turkije tegen Italië inzake de vraag om uitlevering van de heer Öcalan.

Verschillende delegaties vermeldden een verandering in de houding van de Unie wat betreft de uitbreiding. De minister stelt dat er na elke wisseling van een regering een zekere periode van onzekerheid volgt. Dit is echter slechts een tijdelijk verschijnsel en de recente verklaringen vanwege de nieuwe Duit-regering laten verhopen dat men spoedig zal kunnen terugkeren tot de normale gang van zaken. De minister onderstreept ook de noodzaak dat de uitbreiding een allesomvattend project zou zijn waarbij niet alleen de politieke en economische elite, maar alle lagen van de bevolking betrokken moeten worden. Het is in dit verband van het hoogste belang dat de zin en de gevolgen van dit proces duidelijk worden gemaakt aan de hele bevolking, zowel in de lidstaten als in de kandidaat- lidstaten. Alleen op deze wijze kunnen gevoelens van angst en onzekerheid bestreden worden.

Tot slot stelt de minister dat hijzelf nooit voorstander is geweest van het vastleggen van data voor toetredingen. Hij pleit er daarentegen voor om inhoudelijke doelen na te streven.


II. - WERKGELEGENHEID

Inleiding door de heer Viktor Klima, kanselier van de Republiek Oostenrijk

Europa is bezig met een groots opgezet banenplan; de strijd tegen de werkloosheid waarvan het onaanvaardbaar hoge peil de cohesie zelf van de Europese samenleving bedreigt, heeft een onloochenbare Europese dimensie gekregen.

De heer Klima heeft eraan herinnerd dat voor het eerst een Europese Raad uitsluitend aan het probleem van de werkgelegenheid gewijd was, met name de buitengewone Europese Raad over de werkgelegenheid die op 20 en 21 november 1997 te Luxemburg bijeenkwam. Tijdens die Raad hebben de staatshoofden en regeringsleiders ingestemd met een gecoördineerde strategie op het stuk van nationale beleidskeuzes inzake werkgelegenheid en een reeks krachtlijnen goedgekeurd met betrekking tot de werkgelegenheid in 1998. Die krachtlijnen worden geschraagd door vier pijlers : inzetbaarheid, ondernemerschap, aanpassingsvermogen en gelijkekansenbeleid.

De lidstaten zijn overeengekomen om die krachtlijnen op te nemen in hun nationale actieplannen voor de werkgelegenheid (NAP) die zij aan de op 15 en 16 juni 1998 gehouden Europese Raad van Cardiff hebben voorgelegd.

Volgens de heer Klima komt het erop aan de bureaucratische hindernissen op te ruimen en het risicokapitaal aan te moedigen. De staatshoofden en regeringsleiders hebben in Cardiff benadrukt dat zij veel belang hechten aan het creëren van nieuwe bedrijven en aan de goedkeuring van maatregelen die gunstig zijn voor de KMO's en voor de zelfstandigen. De kanselier heeft ook met klem aangedrongen op een aanscherping van de maatregelen inzake gelijke kansen : de gelijkheid tussen mannen en vrouwen dient in ieder nationaal werkgelegenheidsbeleid tot uiting te komen en ook de bejaarde werknemers verdienen bijzondere aandacht. De heer Klima betreurde dat de oudste werknemers opzij geduwd worden : kennis, ervaring en trouw aan de werkgever tellen minder mee dan productiviteit en loonpeil. Ten slotte zou men het inzake de organisatie van de arbeid over een andere boeg moeten gooien opdat gezins- en beroepsleven harmonisch kunnen samengaan.

Na de Topontmoeting van Pörtschach op 24 en 25 oktober 1998, waar ruime aandacht aan het werkgelegenheidsbeleid werd besteed, is het Oostenrijkse voorzitterschap bezig met de voorbereiding van de op 11 en 12 december 1998 te Wenen geplande Topontmoeting. De Commissie zal daar haar gezamenlijk verslag betreffende de werkgelegenheid voor 1998 overleggen. Dat verslag is bedoeld om de Europese Raad in te lichten over de vooruitgang die door de lidstaten werd geboekt in het raam van de nationale actieplannen voor de werkgelegenheid en van de desbetreffende richtlijnen die op de in november 1997 in Luxemburg gehouden Buitengewone Raad over de werkgelegenheid goedgekeurd werden. Een samenvatting van de door de Commissie uitgewerkte evaluatiefiche van het Belgische NAP gaat op blz. 9.

Kanselier Klima heeft gewezen op de complementariteit van het opzetten van een Europese strategie voor de werkgelegenheid en van het uitwerken door iedere lidstaat van eigen nationale maatregelen in het licht van de krachtlijnen.

Tot besluit heeft de heer Klima ook nog herinnerd aan de noodzaak van een harmonisering van de Europese belastingsystemen, met de bedoeling een in zijn ogen onrechtvaardige, onbillijke en gevaarlijke concurrentie uit te schakelen. Wat de industriesector betreft, dienen overigens in het raam van een desbetreffende Europese strategie gemeenschappelijke normen te worden uitgestippeld en het potentieel van de dienstensector moet volledig en intensiever worden gebruikt.

Ten slotte moet ieder werkgelegenheidsbeleid dat die kwalificatie waardig is, regelingen omvatten die gericht zijn op een betere opleiding of de omschakeling van de jongeren voordat zij gaan vastroesten in langdurige werkloosheid.

Gedachtewisseling

Tijdens de gedachtewisseling werden de volgende krachtlijnen uitgestippeld :

- de Europese Unie telt 18 miljoen werklozen tegen slechts 7 miljoen in de Verenigde Staten. Het Verdrag van Amsterdam geeft voortaan een ruime juridische basis aan het Europees werkgelegenheidsbeleid. Het verheugende feit dat inzake werkgelegenheid een Europese strategie werd uitgewerkt, neemt echter niet weg dat de lidstaten eigen maatregelen moeten nemen die niet altijd in goede aarde vallen bij de bevolking;

- de werkloosheid moet worden bestreden met dezelfde krachtdadigheid als die waarvan men blijk no heeft gegeven bij de oprichting van de EMU en er zijn convergentiecriteria inzake werkgelegenheid nodig; - men zou de grote Europese infrastructuurwerken kunnen financieren met Europese leningen en ter voorkoming van de sociale en fiscale dumpingpraktijken die Europa breekbaar maken, is een BTW- verlaging wenselijk. Europa moet wat meer zijn dan een grote eenheidsmarkt en een eenheidsmunt. Ons continent moet niet alleen een economische maar ook een politieke en sociale wil manifesteren;

- wegens de niet- betaling van belastingen zien alle lidstaten samen om de twee jaar 70 miljard ecu verloren gaan. Zou het niet aan te bevelen zijn dat de Europese Unie een plan uitwerkt om een groot gedeelte van dat bedrag te recupereren ?

- slaagt men niet in een echte harmonisering van de belastingsystemen en de sociale normen, dan zouden er op zijn minst toch coördinatieregels op Europees vlak en sociale minimumnormen moeten kunnen komen;

- de Europese infrastructuur op het gebied van telecommunicatie, vervoer en energie moet nog worden verbeterd;

- wat niet wegneemt dat Europa zeer goede resultaten geboekt heeft; op het gebied van de luchtvaarttechniek is Airbus een boegbeeld geworden dat aan duizenden Europeanen werk verschaft;

- men zou de mogelijkheid moeten overwegen werklozen uit de Europese Unie aan het werk te zetten in de landen die zich kandidaat stellen voor toetreding en die in sommige sectoren geconfronteerd worden met een nijpend gebrek aan arbeidskrachten;

- het leefmilieu is een sector met een aanzienlijk banenpotentieel en er werd nog niet voldaan aan andere behoeften, met name in de dienstensector;

- de Europese Unie moet buitenlandse bedrijven aantrekken door stimulerende maatregelen te nemen inzonderheid inzake belasting op de arbeid;

- aan een aantal krachtlijnen zouden nuttigheidshalve in cijfers vertaalde oogmerken kunnen worden gekoppeld;

- de invoering van een eenheidsmunt impliceert ook een betere coördinatie van de economische beleidskeuzen van de lidstaten;

- op het gebied van wetenschappelijk onderzoek en ontwikkeling is Europa achterop geraakt bij Japan en dat heeft ook gevolgen voor de werkgelegenheid.


De heer Klima heeft gewezen op het grote belang van de nationale actieplannen voor de werkgelegenheid. Door een vergelijking van die afzonderlijke plannen heeft de Commissie een reeks " best practices

" geïdentificeerd die zich kenmerken door efficiëntie en innovatie en andere Staten kunnen interesseren. Wij kunnen veel van elkaar leren, maar wij moeten daarenboven tot een Europese meerwaarde inzake werkgelegenheid komen.

Wil men de burger winnen voor het Europese integratieproces, dan dient eerst en vooral te worden gestreefd naar een Europa dat een hoge werkgelegenheidsgraad en de invoering van gemeenschappelijke sociale normen hoog in het vaandel voert.

Evaluatiefiche van België

De Belgische arbeidsmarkt wordt gekenmerkt door een aanhoudende hoge graad van langdurige werkloosheid en door een relatief lage activiteitsgraad. De maatregelen voor een gewaarborgd inkomen nemen sinds lang een vooraanstaande plaats in in het beleid met betrekking tot de arbeidsmarkt.

De oriëntering naar een actiever beleid, waartoe al een aanzet was gegeven voor het NAP, is versterkt door de implementatie van de strategie van Luxemburg. Het Belgisch NAP is met name gestoeld op de eerste twee pijlers, namelijk de verbetering van de inzetbaarheid en het ondernemerschap. Wat de jongeren betreft, stelt men een duidelijke trend vast om in een vroeg stadium van de werkloosheid in te grijpen. Er is geen daadwerkelijke heroriëntering van de maatregelen in de richting van een preventie van langdurige werkloosheid bij volwassenen. Er bestaat voor deze laatsten geen automatische voortgangsbewaking door de werkgelegenheidsdiensten gedurende hun eerste werkloosheidsjaar.

België zou ongeveer de activeringsgraad van 20 %, die als doelstelling geldt, moeten kunnen halen. Het rekent daartoe erg op een aanscherping van de bestaande maatregelen. De extra uitgaven die vereist zijn voor de uitvoering van het NAP worden op 1 500 miljoen ecu of 0,7 % van het BBP geraamd. Eigenlijk moet nog een lange weg worden afgelegd om de cijferdoelstellingen te bereiken die zijn overeengekomen in de richtsnoeren voor de werkgelegenheid. Wat het ondernemerschap betreft, is de Belgische regering van plan de ontwikkeling van zelfstandig werk en van ondernemingen aan te moedigen aan de hand van een groot aantal administratieve maatregelen en via een verlaging van de sociale lasten op arbeid.

Elke evaluatie van het Belgisch NAP moet onbetwistbaar plaatshebben in de context van de Belgische federale staatsstructuur. Voor de uitvoering van de krachtlijnen treden de Federale Staat, de gewesten en de gemeenschappen elk volledig autonoom op in hun eigen bevoegdheidsdomein. Zo komt het dat er een groot aantal maatregelen en bepaalde verschillen in beleidskeuzes zijn. Een goede samenwerking is van essentieel belang; bij gebrek daaraan zou die complexiteit op het vlak van de instellingen een element van zwakte kunnen vormen.

Het grootste deel van het NAP zal uitgevoerd worden voor het einde van 1998. De federale regering heeft een algemeen samenwerkingsakkoord gesloten met de gewesten en de gemeenschappen, alsmede bijzondere samenwerkingsakkoorden over specifieke acties die gezamenlijk worden ondernomen.

De rol van de sociale partners is van wezenlijk belang in het beleid met betrekking tot de arbeidsmarkt. Ze waren betrokken bij de voorbereiding van het NAP. Over sommige van de geplande maatregelen moet nog worden onderhandeld ter gelegenheid van de centrale onderhandelingen in de herfst.

Aangezien twee derde van de middelen die bestemd zijn voor het beleid met betrekking tot de arbeidsmarkt aangewend wordt voor programma's ter ondersteuning van een gewaarborgd inkomen, is het mogelijk over te gaan tot een grondige herstructurering van de uitgaven naar meer actieve maatregelen. De Commissie en de Belgische regering zijn het erover eens dat de cijferdoelstellingen inzake activering en preventie volledig moeten worden bereikt in het Nationaal Actieplan 1999.

III. - BEKRACHTIGING VAN HET VERDRAG VAN AMSTERDAM : EEN STAND VAN ZAKEN

Negen lidstaten hebben hun bekrachtigingsoorkonden al bezorgd : Duitsland, Oostenrijk, Denemarken, Ierland, Italië, Finland, Luxemburg, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. Hieronder volgt de stand van zaken in de overige zes lidstaten :

België

1. Op federaal vlak hebben de Senaat en de Kamer (respectievelijk op 4 juni 1998 en 9 juli 1998) het wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag van Amsterdam goedgekeurd. Die instemming mondde uit in de wet van 10 augustus 1998, waardoor de procedure werd afgesloten.

2. Op het vlak van de gewesten en de gemeenschappen staat de procedure er als volgt voor :

a) de assemblee van de Franse Gemeenschap heeft het instemmingsdecreet op 7 juli 1998 goedgekeurd. De executieve heeft het decreet op 13 juli 1998 bekrachtigd en afgekondigd (procedure afgesloten);

b) de assemblee van het Waalse Gewest heeft het instemmingsdecreet op 15 juli 1998 goedgekeurd. De Waalse regering heeft het decreet op 23 juli 1998 bekrachtigd en afgekondigd (procedure afgesloten);

c) wat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreft, is het ontwerp van decreet houdende instemming met het Verdrag van Amsterdam in de Raad ingediend en is nog in onderzoek;

d) wat de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (GGC) betreft, moet het ontwerp van ordonnantie nog worden ingediend;

e) wat de Raad van de Duitstalige Gemeenschap betreft, werd het ontwerp van decreet op 30 november 1998 in plenaire vergadering goedgekeurd;

f) de commissie voor de Buitenlandse en Europese Aangelegenheden van het Vlaams Parlement heeft het ontwerp van decreet op 12 november 1998 goedgekeurd.

De plenaire vergadering heeft het ontwerp van decreet op 14 december 1998 besproken en op 15 december 1998 aangenomen.

Frankrijk

De bekrachtiging van het Verdrag van Amsterdam vereist een herziening van de Grondwet, ingevolge het besluit waartoe de Conseil constitutionnel

(Grondwettelijke Raad) op 31 december 1997 is gekomen. Volgens de Raad druisen sommige bepalingen van het Verdrag van Amsterdam in tegen de fundamentele voorwaarden die aan de uitoefening van de nationale soevereiniteit ten grondslag liggen.

Artikel 61 (ex artikel 73 I) van het Verdrag, ingevoegd in titel IV (ex titel III A), inzake visa, asiel, immigratie en andere beleidsterreinen die verband houden met het vrije verkeer van personen, bepaalt immers dat sommige aangelegenheden na vijf jaar kunnen ressorteren onder de regeling van de stemming bij gekwalificeerde meerderheid in de Raad van de Europese Unie, alsook worden behandeld volgens de medebeslissingsprocedure met het Europees Parlement. Daartoe zou geen nieuwe nationale bekrachtigings- of goedkeuringsakte zijn vereist.

Het door de regering ingediende ontwerp tot grondwetsherziening strekt ertoe artikel 88- 2 van de Franse Grondwet te wijzigen, teneinde de voor de uitvaardiging van de voorschriften in verband met het verkeer van personen vereiste overdracht van soevereiniteit toe te staan.

Op 24 en 25 november 1998 heeft de assemblée nationale de grondwetsherziening aan een eerste lezing onderworpen. Vervolgens werd de tekst op 16 december 1998 door de Senaat besproken.

Tot slot zullen de in congres verenigde assemblée nationale en de Senaat de tekst met een meerderheid van 3/ 5 van de uitgebrachte stemmen moeten goedkeuren. De stemming is gepland voor 18 januari 1999.

Vervolgens kan de gebruikelijke parlementaire procedure ter bespreking van de wet houdende instemming met het Verdrag van Amsterdam van start gaan. Die procedure zou uiterlijk eind maart ten einde lopen.

Spanje

Op 1 oktober 1998 heeft het congres van afgevaardigden het ontwerp van organieke wet houdende machtiging tot bekrachtiging goedgekeurd; op 24 november 1998 gebeurde dat ook in de Senaat. De parlementaire procedure is aldus afgelopen.

Griekenland

De parlementaire bekrachtigingsprocedure moet nog worden aangevat. Wellicht zal de regering begin januari 1999 een wetsontwerp houdende machtiging tot bekrachtiging indienen. Die tekst zal worden besproken door de Griekse parlementscommissie voor de Buitenlandse Betrekkingen, waarna de bespreking en de stemming in de Kamer van volksvertegenwoordigers volgt. Volgens de planning zou het Griekse Parlement in januari 1999 stemmen over het wetsontwerp houdende machtiging tot bekrachtiging van het Verdrag van Amsterdam.

Portugal

Eerst was er een voorstel om een referendum te organiseren, waarbij de Portugese bevolking zich over de integratie van Portugal in de Europese Unie zou hebben kunnen uitspreken; dat voorstel is op bezwaren van het grondwettelijk hof gestoten en ongeldig verklaard. Als gevolg daarvan volgt men nu de gewone parlementaire procedure op grond waarvan de machtiging tot bekrachtiging van het Verdrag van Amsterdam kan worden verleend.

Nederland

Door de Nederlandse parlementsverkiezingen van mei 1998 is de parlementaire procedure met enige vertraging van start gegaan. De Tweede Kamer heeft het Verdrag van Amsterdam op 10 november 1998 goedgekeurd. De Eerste Kamer moet terzake nog uitspraak doen. De procedure zou begin januari 1999 worden afgesloten.

IV. - INSTITUTIONELE HERVORMINGEN EN DE TOEKOMSTIGE WERKPROCEDURES VAN DE COSAC

1. Mogelijke verbeteringen in de samenwerking tussen het Europees Parlement en de nationale parlementen

Inleiding door Mevrouw Fontaine (Europees Parlement)

Een synergie tussen het Europees Parlement en de nationale parlementen moet ons in staat stellen greep te krijgen op het besluitvormingsproces. De democratische legitimiteit kan maar totstandkomen door een grotere betrokkenheid van het Europees Parlement en de nationale parlementen.

De spreekster geeft een overzicht van de verschillende samenwerkingsvormen tussen het Europees Parlement en de nationale parlementen.

Deze zouden meer gecoördineerd en gerichter moeten verlopen.


De heer Ruberti, voorzitter van de commissie Europese zaken in de Italiaanse Kamer van volksvertegenwoordigers is van oordeel dat de parlementen op collectieve wijze moeten worden betrokken bij de verificatie van het subsidiariteitsprincipe. Dit zou jaarlijks kunnen gebeuren, op basis van het wetgevende programma van de Europese Unie. Het wetgevingsprogramma zou moeten worden onderzocht, zowel in de parlementen als tijdens de COSAC (zie Bijlage I).

De heer Torres (Portugal) verwijst naar het verslag van de heer Langendries (voorzitter van de Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers) in het kader van de Conferentie van de parlementsvoorzitters in de Europese Unie (Wenen, 1 december 1998). Hierin worden ook voorstellen gedaan om de parlementaire synergie te verbeteren.

Ook is hij van oordeel dat de besluitvorming van de ECB (Europese Centrale Bank) veel transparanter moet zijn. De parlementen moeten een intenser dialoog organiseren met de ECB.

De Finse vertegenwoordiger vertolkt het probleem van de noords gesitueerde landen in de Europese Unie, namelijk dat van de representativiteit van de deelnemers aan de COSAC en andere parlementaire samenwerkingsvormen.

In deze landen is het niet aanvaardbaar dat deelnemers een standpunt vertolken, aangezien zij geen mandaat hebben van hun parlement. Zij kunnen alleen hun commissiestandpunt te berde brengen.

De heer Beaufays (Kamer van volksvertegenwoordigers van België) heeft de voorstellen uit het eerder genoemde rapport van de heer Langendries toegelicht, met name :

- het opstellen van een " list of best practices " (casussen waarin parlementen succesvol zijn geweest bij de beïnvloeding van de Europese besluitvorming, dankzij parlementaire synergieën) op het niveau van de COSAC;

- het opmaken, op het niveau van de conferentie van voorzitters, van een bilan van de interparlementaire samenwerking, waarbij de " effectiviteit " wordt gedefinieerd en geëvalueerd.

Ondanks het informele karakter, is volgens de heer Patijn (Nederland) de COSAC toch zeer nuttig.

Het Europees Parlement en de nationale parlementen hebben gemeenschappelijke belangen, namelijk : de democratische kwaliteit van de besluitvorming; het oplossen van het democratisch deficit; transparantie; subsidiariteit.

De samenwerking tussen de nationale parlementen en het Europees Parlement moet zich hierop focussen.

De vertegenwoordiger van de Bundestag onderstreept dat de COSAC overeenkomstig het protocol in het Verdrag van Amsterdam, geen bindende bevoegdheid mag hebben (zie standpunt in Bijlage II). COSAC heeft geen representatief karakter en kan dus niet de diversiteit, die binnen de verschillende parlementen leeft, weergeven.

De Spaanse vertegenwoordiger onderschrijft dit standpunt. Ook sluit hij zich aan bij het Italiaanse voorstel in verband met het subsidiariteitsonderzoek. Probleem is evenwel, welke criteria men hierbij moet toepassen.

Ook de procedure zelf vergt reflectie (ex ante door de parlementen of ex post via het Hof van Justitie ?). Het is aangewezen hieromtrent een reflectiegroep in te stellen.

De rode draad die doorheen de verschillende tussenkomsten loopt, is dat de COSAC in essentie een forum voor informatieuitwisseling moet blijven.

2. Institutionele hervormingen met het oog op een grotere transparantie en het naderbij brengen van de Europese Unie tot de burger

Inleiding door de heer Oreja, Europees Commissaris

Spreker herinnert aan het Protocol over de rol van de parlementen, gevoegd bij het Verdrag van Amsterdam. De praktijk van de parlementen gaat verder dan wat in het Protocol staat.

De voorwaarden voor parlementaire controle moeten vervuld zijn om aldus de burger bij het debat te betrekken.

Daarom moet de Europese Comissie ook alle nodige instrumenten ter beschikking stellen.

Tegen 1 januari 1999 zullen alle voorstellen en documenten van de Europese Commissie toegankelijk zijn via Internet.


Het Europees Parlement heeft herinnerd aan haar resolutie van 22 oktober 1998, over de toekomst van Europa.

Drie punten werden hierbij onderlijnd :

- de veralgemening van de stemming bij gekwalificeerde meerderheid (ook bij benoemingen);

- de uitbreiding van de rol van de parlementen in de Europese Unie. Door de medebeslissingsprocedure is er een dubbele parlementaire input :

- inbreng van het Europees Parlement in de procedure;

- invloed van de nationale parlementen op hun regering in de Raad;

- subsidiariteit. Het gevaar bestaat dat het principe wordt ingeroepen voor renationalisering.

Volgens het Europees parlement mag niet te sterk de nadruk worden gelegd op subsidiariteit.

Alle wetgeving moet toch worden goedgekeurd door de Raad, en dit is een voldoende veiligheidsklep.

De Franse Assemblée nationale, bij monde van de heer Ligot, kondigt een grondwetsherziening aan, die het in de eerste plaats moet mogelijk maken het Verdrag van Amsterdam te ratificeren, maar die ook een verdergaande informatie van de Commissievoorstellen ten aanzien van het parlement moet mogelijk maken. Het nationaal parlement kan dan adviezen uitbrengen die de regering kan oriënteren.

De actie van de nationale parlementen is essentieel om de Europese Unie dichter bij de burger te brengen.

In verband met de hervorming van de instellingen mag niet gedraald worden. Daarbij wordt nogmaals verwezen naar de BIF- verklaring (België, Italië, Frankrijk) in het Verdrag van Amsterdam. In het bijzonder dringt een wijziging zich op in verband met :

- de samenstelling van de Commissie;

- de stemmenweging in de Raad;

- de veralgemening van de gekwalificeerde meerderheid.

Het is vooralsnog niet duidelijk wat het Europees Parlement terzake, wil.

De spreker onderschrijft eveneens het Italiaanse voorstel in verband met het subsidiariteitsonderzoek.

Voor het waarborgen van de openheid en inzichtelijkheid van de besluitvorming van de Europese Unie, beklemtoont de Portugese vertegenwoordiger vooral het belang van de Europese ombudsman.

Maar ook de nationale parlementen moeten hunrol hierin spelen : zij moeten de hoeders zijn van de openheid.

De heer Nothomb (Belgische Senaat) wijst erop dat het ultieme contact met de burgers, plaats moet vinden tijdens de verkiezingen.

Hij gaat geheel akkoord met de heer Oreja, die stelt dat de parlementaire controle op de Europese besluitvorming " volledig " moet zijn. Gerefereerd wordt daarbij aan de " ondeelbaarheid " van het besluitvormingsproces.

De parlementaire controle moet derhalve gezamenlijk gebeuren (nationale parlementen + Europese Parlement). In dit kader speelt de COSAC een belangrijke rol als forum en waarborg voor transparantie.

De nationale parlementen moeten impulsen geven voor de coördinatie van de verschillende beleidssectoren.

Hun activiteiten hebben duidelijk een wending gegeven aan het Europees beleid. Zo hebben de nationale parlementen geanticipeerd inzake de coördinatie van de 3 e pijler, de coördinatie van de politie- organisatie en de nationale begrotingen.

Een Grieks parlementslid uit zijn grootste ontgoocheling over het zogenaamde sociale Europa. Er zijn 18 miljoen werklozen en 50 miljoen mensen die onder de armoedegrens leven. Dit kan onmogelijk democratisch genoemd worden. Europa staat ver af van de burger. Schengen en Europa zijn gericht op onderdrukking van de burger. De principieel democratische rechten worden veronachtzaamd.

Een Deens parlementslid werpt een mogelijk probleem op in verband met de algemene toegankelijkheid van commissiedocumenten via Internet. Dit kan eventueel indruisen tegen de grondwet in bepaalde landen waar de regeringen het eerste inzagerecht moeten hebben.

Een aantal vertegenwoordigers wijst ook nogmaals op de noodzaak om het wetgevende werk in de Raad doorzichtiger te maken.

Voor de vertegenwoordigers uit de kandidaat- landen moet de COSAC vooral een hulp zijn om informatie te kunnen geven over de gevolgen van de toetreding tot de Europese Unie, ten aanzien van de burgers.


In antwoord op de tussenkomsten repliceert de heer Oreja dat een regeringsconferentie over de institutionele hervormingen moet voorbereid worden tegen het jaar 2000.

Inzake tewerkstelling moet het nationaal werkgelegenheidsbeleid aangevuld worden door een Europees beleid. Met betrekking tot de terbeschikkingstelling van documenten moet het principe worden gehanteerd dat alleen documenten die goedgekeurd zijn door de Europese Commissie in haar geheel, toegankelijk moeten zijn. Interne commissiedocumenten vallen hier dus buiten.

3. De toekomstige werkprocedures van de COSAC in het licht van het Verdrag van Amsterdam

Inleiding door de heer Schieder, Hoofd van de Oostenrijkse COSAC- delegatie

De spreker geeft een interpretatie van het Protocol in het Verdrag van Amsterdam over de rol van de nationale parlementen.

Hierin wordt de COSAC formeel erkend, en wordt een niet- bindend initiatiefrecht toegekend.

Verwijzend naar het rapport Langendries (met het oog op de Conferentie van voorzitters van 1 december 1998) is de spreker van oordeel dat de hierin gedane voorstellen te veel bevoegdheden toemeten aan de Conferentie van voorzitters. Dit is niet in overeenstemming met het Verdrag van Amsterdam, dat precies meer bevoegdheden geeft aan de COSAC.

Vervolgens wordt een overzicht gegeven van de voorstellen tot wijziging, respectievelijk verbetering van de COSAC (zie Bijlage II).

Voorgesteld wordt om al deze voorstellen opnieuw te bespreken na de ratificatie van het Verdrag van Amsterdam, in het kader van een globale herziening van het COSAC- reglement.

In dit verband stelt de heer Imbeni (Europees Parlement) voor tijdens het Duitse voorzitterschap een werkgroep op te richten om de reglementswijziging voor te bereiden.

Nogal wat kritiek werd geuit (vooral vanwege de Scandinavische landen en het Verenigd Koninkrijk) over de informele vergaderingen van de voorzitters (commissie Europese aangelegenheden) te Brussel (6 juli 1998) en te Rome (6 november 1998) over de institutionele hervormingen van de Europese Unie.

Men is van oordeel dat deze aangelegenheden dienen besproken tijdens de COSAC.

Conclusie

Uit deze gedachtewisseling komt naar voor dat :

- de COSAC een informeel forum voor uitwisseling van informatie moet blijven

- de COSAC moet waken over de democratische kwaliteit van de Europese besluitvorming

- de COSAC ook het forum moet bieden voor de collega's uit Centraal- en Oost- Europa om over het toetredingsproces te discussiëren.

Inzake de opmerkingen van sommige COSAC- delegaties over het organiseren van informele bijeenkomsten tussen parlementsleden, kan men toch vragen stellen naar hun coherentie. Enerzijds zijn het precies deze delegaties die tegen het institutionaliseren zijn van de COSAC (dat wil zeggen het uitbouwen tot een meer slagvaardig orgaan).

Anderzijds zijn zij wel tegen informele bijeenkomsten van parlementsleden, en is men van oordeel dat dit moet gecentraliseerd worden door de COSAC. Dit is juist het institutionaliseren van de COSAC.

Principieel moeten wij ervan uitgaan dat het elk parlement (en interne geleding, zoals COSAC- delegatie of commissievoorzitter), vrij staat om een parlementair initiatief te nemen.

Is het niet juist dit " vrij verkeer " van parlementaire opinies en initiatieven, dat precies de democratische meerwaarde aan Europa moet (kan) leveren ?

De Voorzitter, De Rapporteurs,
R. LANGENDRIES J. CLERFAYT.
P. STAES

BIJLAGE I

Deze bijlage blz. 18 tot en met 19 is uitsluitend gedrukt beschikbaar.


BIJLAGE II

Deze bijlage blz. 20 tot en met 25 is uitsluitend gedrukt beschikbaar.


BIJLAGE III

Deze bijlage blz. 26 tot en met 39 is uitsluitend gedrukt beschikbaar.


(*) Vijfde zitting van de 49 e zittingsperiode.

(1) Samenstelling het Adviescomité: Voorzitter : de heer Langendries

A. - Kamer van volksvertegenwoordigers :
C.V.P. H. Eyskens en Mevr Hermans.
P.S. H. Moriau, Delizée.
V.L.D. HH. Desimpel en Versnick.
S.P. HH. Van der Maelen.
P.R.L- H. Clerfayt.
F.D.F.
P.S.C. H. Langendries.
Agalev /
Ecolo
Vl. H Lowie
Block.

 

B. - Senaat :
C.V.P. Mevr. de Bethune en H. Staes.
P.S. Mevr. Lizin en H. Urbain.
V.L.D. Mevr. Nelis-Van Liedekerke en H. Vautmans.
S.P. H. Hostekint.
P.R.L- H. Hatry.
F.D.F.
P.S.C. H. Nothomb.
Vl.
Block.H. Ceder.

 

C. - Europees Parlement :
C.V.P. H. Chanterie, Mevr Thyssen.
P.S. Mevr. Dury, H. Desama.
V.L.D. Mevr. Neyts-Uyttebroeck.
S.P. H. Willockx.
P.R.L- H. Monfils.
F.D.F.
P.S.C. H. Herman.
Agalev / Mevr. Aelvoet.
Ecolo
VL. H. Vanhecke.
Block.