(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans
De tekst van deze vraag is dezelfde als van vraag nr. 90 aan de minister van Volksgezondheid en Pensioenen, die hiervoor werd gepubliceerd (blz. 2418).
Antwoord : Ik heb de eer het geachte lid volgend antwoord op de door haar geformuleerde vragen te geven.
1. In de loop van het jaar 1996 heb ik aan de Raad van de Gelijke Kansen voor mannen en vrouwen geen advies gevraagd of opdracht gegeven omdat er geen aanleiding toe was.
2. In de loop van het jaar 1996 is er geen samenwerking of overleg geweest tussen mijn diensten en de Raad van de Gelijke Kansen voor mannen en vrouwen omdat er geen aanleiding toe was.
3. In het memorandum voor de formateur van de regering na de verkiezingen van 21 mei 1995 werd door de Raad van de Gelijke Kansen voor mannen en vrouwen aan de regering gevraagd op het vlak van de sociale zekerheid een aantal bepalingen te wijzigen of op te heffen teneinde de gelijkheid te herstellen in de zin van de sociale vooruitgang.
Volgende maatregelen werden dan ook getroffen om hieraan tegemoet te komen :
a) inzake ziekte- en invaliditeitsverzekering :
Recentelijk heb ik een aantal maatregelen voorgesteld om de toegang tot de gezondheidszorg voor bepaalde zwakke groepen te versoepelen. Het is immers mijn bedoeling alle residuaire stelsels af te schaffen en een veralgemeende toegankelijkheid tot de regeling inzake geneeskundige verzorging, in het bijzonder voor de minstbedeelde sociaal-economische groepen, tot stand te brengen. Zo zullen de mindervaliden, de studenten van het hoger onderwijs en de nog niet beschermde personen worden opgenomen in de algemene regeling.
b) inzake pensioenen :
De hervorming van het wettelijk pensioenstelsel der werknemers die thans wordt uitgewerkt bij toepassing van de kaderwet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels beantwoordt aan de gedachte die de Raad van de Gelijke Kansen weergeeft in zijn aanbevelingen, in zijn memorandum voor de formateur in mei 1995 en in zijn standpunt over de sociale zekerheid dat in mei 1996 gepubliceerd werd in de vorm van steekkaarten; te weten :
de verwezenlijking van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen;
de vaststelling van een significante verlenging van de levensverwachting en van een vermindering van het aantal geboorten;
de ingrijpende veranderingen op de arbeidsmarkt (grotere deelname van vrouwen, vermeerdering van atypische arbeidsvormen, ...);
een wijziging van de gezinsstructuren, die namelijk gekenmerkt wordt door een verhoging van het aantal éénoudergezinnen.
De hervorming die op 1 juli 1997 van toepassing wordt, vindt men aldus inhoudelijk voornamelijk terug in het koninklijk besluit van 23 december 1996 (Belgisch Staatsblad van 17 januari 1997) en in meerdere koninklijke besluiten van 21 maart 1997 (Belgisch Staatsblad van 29 maart 1997) en beoogt :
1. de verwezenlijking van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen :
inzake pensioenen :
De pensioengerechtigde leeftijd wordt dezelfde voor mannen en vrouwen, namelijk 65 jaar, evenals de deler van de breuk die als berekeningsbasis voor het pensioen dient, te weten 45.
Deze regel geldt vanaf 2009, na toepassing van voldoend langdurige overgangsmaatregelen ten voordele van de vrouwen. Zo zal in 1997 de pensioengerechtigde leeftijd voor de vrouwen vastgesteld worden op 61 jaar, in 2000 op 62 jaar, in 2003 op 63 jaar, in 2006 op 64 jaar en in 2009 op 65 jaar.
Op dezelfde wijze zal de deler van de breuk die als berekeningsbasis dient voor het pensioen voor vrouwen in 1997 uitgedrukt worden in 41en, in 2000 in 42en, in 2003 in 43en, in 2006 in 44en en in 2009 in 45en.
Krachtens dit nieuwe systeem zullen de werknemers steeds de mogelijkheid hebben vanaf de leeftijd van 60 jaar « voortijdig » met pensioen te gaan, voor zover ze in 1997 een loopbaan van 20 jaar bewijzen en die in 2005 oploopt tot 35 jaar (22 jaar in 1998 24 in 1999 26 in 2000 28 in 2001 30 in 2002 32 in 2003 34 in 2004 35 in 2005).
de weerslag van de gelijkschakeling van de pensioengerechtigde leeftijd in de andere takken van de sociale zekerheid :
De uiterste leeftijd waarop vrouwen recht hebben op prestaties inzake werkloosheid en invaliditeit is op dezelfde wijze als hierboven voor de pensioenen beschreven, geleidelijk opgetrokken tot de leeftijd van 65 jaar.
inzake het gewaarborgd inkomen voor bejaarden :
De leeftijd om toegang te hebben tot het gewaarborgd inkomen voor bejaarden wordt voor mannen en voor vrouwen 65 jaar.
De leeftijdsvoorwaarde voor de vrouwelijke rechthebbenden wordt geleidelijk van 61 jaar (vanaf 1 juli 1997) op 65 jaar (op 1 januari 2009) gebracht, volgens een overgangsregeling analoog met het pensioenstelsel.
De huidige bepalingen inzake leeftijd voor vrouwen, namelijk 60 jaar, om het gewaarborgd inkomen te verkrijgen, zijn behouden voor de vrouwen die vóór 1 juli 1997 op het gewaarborgd inkomen gerechtigd waren.
2. de invoering van maatregelen ter compensatie van de opheffing van de feitelijke ongelijkheden voor vrouwen inzake tewerkstelling en loon, zoals :
de waarborg van een minimum pensioen per loopbaanjaar.
Voor elk loopbaanjaar waarborgt men een minimumpensioen onder volgende voorwaarden :
Voor een voltijdse tewerkstelling mag het pensioen niet berekend worden op basis van een jaarlijks loon lager dan 509 916 frank. Dit bedrag is gelijk aan 12 keer het huidig gemiddeld maandelijks inkomen op de leeftijd van 21 jaar, te weten 42 493 frank voor een volledige loopbaan (45 jaar); dit geeft recht op een pensioen van 25 496 frank per maand (bedrag voor alleenstaande) of 31 870 frank per maand (gezinsbedrag).
Men moet evenwel minimum 15 loopbaanjaren bewijzen (gelijkschakelingen inbegrepen) in de werknemersregeling rekening houdend met een tewerkstelling die voor elk kalenderjaar ten minste overeenstemt met één derde van een voltijdse tewerkstelling.
Het pensioenbedrag mag 525 000 frank of 420 000 frank per jaar niet overschrijden naargelang het een pensioen aan gezinsbedrag of als alleenstaande betreft (of respectievelijk 43 750 frank en 35 000 frank per maand). Deze verbetering mag nooit tot gevolg hebben dat het maandbedrag 35 000 frank per maand overtreft in het geval van een pensioen als alleenstaande.
De perioden van loopbaanonderbreking genomen om een kind van minder dan 6 jaar op te voeden worden in aanmerking genomen (maximum ten belope van 36 volledige maanden) voor de berekening van de loopbaanvoorwaarde die vereist is om vervroegd met pensioen te gaan.
c) inzake gezinsbijslagen :
Met de aanbeveling van de Raad van de Gelijke Kansen voor mannen en vrouwen om de bepalingen aan te passen waarbij aan de vader een voorrang wordt verleend bij de toekenning van de rechten op kinderbijslag in geval er meerdere rechthebbenden zijn, werd in mijn beleid op de volgende manier rekening gehouden :
Artikel 64 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, dat aan de vader voorrang geeft, is een louter administratieve bepaling. In het belang van het kind kan, op basis van artikel 66 van diezelfde wetten, de rechthebbende die de voorrang niet heeft, met instemming van de voorrangsgerechtigde de voorrang verkrijgen voor een bepaalde termijn of voor een onbepaalde tijd.
Met de aanbeveling van de Raad van de Gelijke Kansen voor mannen en vrouwen om gezinnen, die door hun dubbele beroepsactiviteit, tweemaal bijdragen voor de tak van de gezinsuitkeringen en nochtans slechts éénmaal de uitkeringen voor hun kinderen ontvangen, als tegenprestatie te laten kunnen rekenen op collectieve diensten die hen moeten toelaten hun beroeps- en hun gezinsleven met elkaar in overeenstemming te brengen werd in mijn beleid op de volgende manier rekening gehouden :
Er is het koninklijk besluit van 27 januari 1997 houdende maatregelen tot bevordering van de werkgelegenheid met toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen :
Een speciale werkgeversbijdrage van 0,05 % berekend op het loon van de werknemer, wordt toegewezen aan het Fonds voor Collectieve Uitrustingen en diensten, ingesteld bij de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers bij toepassing van artikel 107, § 1, van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders. De opbrengst van die bijdrage is bestemd voor de tussenkomst in de loonkosten en in de werkingskosten voor de buitenschoolse opvang, alsmede voor de specifieke opvangbehoeften voor 0 tot 12-jarigen (opvang zieke kinderen, flexibele opvang en urgentieopvang). Die patronale bijdrage zal volgens de raming van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid voor het dienstjaar 1997 1 027 000 000 frank opleveren. Uit de financiële ramingen van de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers voor het dienstjaar 1997 bleek dat 1 958 648 305 frank nodig zouden zijn voor de financiering van alle 480 aanvaarde projecten. Het voormelde koninklijk besluit voorziet ook de overdracht van 325 miljoen frank voor de financiering van de traditionele opdrachten van het fonds voor 1997 (tot 30 juni) eventueel te verhogen tot 650 miljoen op voorwaarde dat de gemeenschappen in hun begroting 1998 de benodigde middelen uittrekken voor de voortzetting van deze initiatieven.