Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat

ZITTING 1995-1996


Bulletin 1-7

27 DECEMBER 1995

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands ­ (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Minister van Tewerkstelling en Arbeid, belast met het Beleid van gelijke kansen voor mannen en vrouwen

Vraag nr. 12 van mevrouw de Bethune d.d. 23 oktober 1995 (N.) :
UNO-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen.

Het UNO-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, opgemaakt te New York op 18 december 1979, werd door België bekrachtigd op 10 juli 1985. België heeft hierbij twee voorbehouden gemaakt.

Het eerste voorbehoud heeft betrekking op artikel 7 van het verdrag. Dit artikel sluit iedere discriminatie t.a.v. vrouwen uit bij de uitoefening van politieke en publieke functies. Het door België geformuleerde voorbehoud stipuleert dat artikel 7 geen afbreuk doet aan de geldigheid van de artikelen 60 en 58 van de Grondwet. Artikel 60 van de Grondwet bepaalde dat alleen mannen in aanmerking komen voor troonsopvolging volgens het eerstgeboorterecht. Bij de grondwetsherziening van 1991 werd dit artikel gewijzigd in een nieuw artikel 85 dat het koningschap ook openstelt voor vrouwen. Het oude artikel 58 van de Grondwet betreffende de senatoren van rechtswege, werd in een nieuw artikel 72 gewijzigd in dezelfde zin.

Het tweede door België gemaakte voorbehoud betreft artikel 15, alinea 2 en 3 van het verdrag en heeft enkel betrekking op een overgangsregel in de wet van 14 juli 1976 betreffende de wederzijdse rechten en plichten van echtgenoten en de huwelijksvermogensstelsels. Ingevolge deze overgangsregel blijven de oude regels, met de daaruit voortvloeiende beperkte rechtspositie en bekwaamheid van de gehuwde vrouw, van kracht voor de gehuwden die een uitdrukkelijke verklaring hiertoe hebben afgelegd voor de notaris, binnen het jaar na de inwerkingtreding van de wet van 1976. Eens deze overgangsregel zonder voorwerp geworden is zal ook dit tweede voorbehoud kunnen worden opgeheven.

In de platformtekst voor actie van de vierde UNO-Wereldconferentie over vrouwen (Bejing ­ september 1995) wordt aan de verschillende regeringen gevraagd de verdragstekst te bekrachtigen ­ voorzover dit nog niet was gebeurd ­ en te zorgen voor de uitvoering ervan. Tevens wordt beklemtoond dat de voorbehouden zoveel mogelijk dienen te worden beperkt. Hieruit volgt dat een voorbehoud dat geen enkele bestaansreden meer heeft, gelet op een gewijzigde nationale wetgeving, zo vlug mogelijk dient te worden opgeheven, zodat het verdrag zijn volledige uitwerking kan hebben.

Kan de geachte minister van Tewerkstelling en Arbeid, belast met het beleid van gelijke kansen voor mannen en vrouwen, mij meededelen :

1. Waarom België het voorbehoud met betrekking tot artikel 7 van het verdrag (nog) niet heeft opgeheven ?

2. Wat ter zake haar beleidsintenties zijn voor de toekomst en hoe zij op dit vlak uitvoering zal geven aan de richtlijnen van de platformtekst van Bejing ?


Antwoord : Ik heb de eer het geachte lid mede te delen dat, wat mij betreft, België van zodra het in de mogelijkheid verkeert, moet trachten de voorbehouden op te heffen die het ingediend heeft bij de bekrachtiging van het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, meer bepaald om te beantwoorden aan de aanbevelingen die zich bevinden in het actieprogramma van de vierde Wereldvrouwenconferentie van Peking.

Het verrichten van deze stap behoort evenwel tot de bevoegdheden van mijn collega, de heer minister van Buitenlandse Zaken aan wie ik daarover een brief verstuur. Hierin vraag ik hem om de nodige stappen te willen ondernemen teneinde de twee voorbehouden op te heffen en mij op de hoogte te willen houden van het verdere verloop van dit dossier.