Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat

ZITTING 1995-1996


Bulletin 1-12

12 MAART 1996

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands ­ (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, toegevoegd aan de Eerste minister

Vraag nr. 21 van mevrouw de Bethune d.d. 8 december 1995 (N.) :
Raad van gelijke kansen voor mannen en vrouwen.

De Raad van gelijke kansen voor mannen en vrouwen werd bij koninklijk besluit van 15 februari 1993 opgericht op initiatief van de minister belast met het gelijke-kansenbeleid.

De raad is een beleidsinstrument om de feitelijke gelijkheid van mannen en vrouwen te realiseren en de directe en indirecte discriminaties weg te werken. De adviserende bevoegdheid is hierbij van onmiskenbaar belang.

Sedert haar oprichting heeft de raad 6 adviezen uitgebracht en dit op een voortreffelijke manier. Deze adviezen zijn er allen gekomen op initiatief van de raad zelf of op verzoek van de minister bevoegd voor het gelijke-kansenbeleid.

Nochtans voorziet artikel 2, § 3, van het koninklijk besluit dat ook de andere leden van de regering de raad kunnen verzoeken een rapport op te stellen, een onderzoek uit te voeren, maatregelen voor te stellen en voorlichting en informatie te verschaffen inzake gelijke-kansenbeleid.

Het gelijke kansenbeleid is immers een horizontale materie die betrekking heeft op de meeste bevoegdheidsterreinen. Het is bijgevolg bij uitstek een facetbeleid, waarbij een taak is weggelegd voor alle beleidsverantwoordelijken.

Dit is recent nog gebleken tijdens de vierde UNO-Wereldconferentie voor vrouwen in Peking.

Graag had ik dan ook van de geachte minister vernomen :

1. Of hij reeds een advies heeft gevraagd aan de Raad van gelijke kansen voor mannen en vrouwen;

2. Welke rol hij weggelegd ziet voor de Raad van gelijke kansen voor mannen en vrouwen in het kader van zijn beleid.


Antwoord : Tot nu toe heeft het ABOS het niet nuttig geacht een advies aan de Raad van gelijke kansen voor mannen en vrouwen te vragen, en ziet er momenteel ook geen specifieke rol voor weggelegd in kader van zijn beleid, en dit om de volgende redenen :

­ Inzake de feitelijke gelijkheid van mannen en vrouwen doen zich met betrekking tot het personeel dat onder toepassing valt van het koninklijk besluit van 10 april 1967, houdende het statuut van het personeel van de coöperatie met de ontwikkelingslanden, geen discriminaties voor bij de aanwerving, vermits al de te begeven betrekkingen steeds gelijkwaardig hebben opengestaan zowel voor mannelijke als vrouwelijke kandidaten.

­ Daar waar het statuut een afwijkende behandeling van mannelijke en vrouwelijke personeelsleden inhield, werd sinds lang het nodige gedaan om de elementen van discriminatie uit de teksten te verwijderen. Dit is met name het geval geweest betreffende de wijze van berekening van het aantal punten toegekend aan de personeelsleden die genieten van wederaanstellingsvoorrang en inzake tegemoetkoming in de reiskosten waar voortaan geen discriminatie meer bestaat voor de echtgenoot (of de echtgenote) van het personeelslid, die er nu van geniet, weze het man of vrouw.