1-249/1

1-249/1

Belgische Senaat

ZITTING 1995-1996

12 FEBRUARI 1996


Beleid van de minister van Landsverdediging


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BUITENLANDSE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR MEVR. THIJS


De commissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden heeft tijdens haar vergadering van 12 december 1995 een debat gewijd aan het beleid van de minister van Landsverdediging.

UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VAN LANDSVERDEDIGING

Algemene beleidslijn

Het veiligheids- en defensiebeleid vloeit voort uit de analyse van de internationale situatie.

Meerdere onrusthaarden bedreigen de veiligheid en de vrede in Europa. Het uiteenvallen van de Sovjet-Unie en de problemen van de Russische Federatie in haar evolutie naar een democratische samenleving zijn hier een voorbeeld van. Ook de situatie in Centraal-Europa, meer bepaald in de Balkan met de oorlog in ex-Joegoslavië is er een illustratie van. Langs de zuidelijke flank van Europa treft men andere risicobronnen aan. De instabiliteit in Centraal-Afrika en Noord-Afrika is een vruchtbare voedingsbodem voor allerlei vormen van extremisme. Ook de proliferatie op wereldvlak van de « massavernietigingswapens » moet als potentieel gevaar gemeld worden.

Tegen de achtergrond van die bedreigingen streeft België ernaar bij te dragen tot het vrijwaren van de vrede en het voorkomen van een conflict in Europa. Meewerken aan de opbouw van een meer rechtvaardige internationale rechtsorde gestoeld op verdraagzaamheid, respect voor verscheidenheid en gemeenschappelijke democratische waarden, waarin mensenrechten geëerbiedigd worden is een tweede uitdaging.

Uitgaande van de internationale situatie moet een beleid gevoerd worden dat steunt op preventie, ontrading, solidariteit en stabiliteit. België kan dit niet alleen; integratie in een veiligheidsstructuur met nationale, Europese, transatlantische, ja zelfs mondiale dimensies is nodig.

Om dit beleid te realiseren moeten acties gevoerd worden op politiek, diplomatiek, economisch en militair vlak gesteund op een langere termijnvisie. Volgende punten verdienen hierin onze speciale aandacht :

­ de verdere uitbouw van het Europees defensie- en veiligheidsbeleid. De Intergouvernementele Conferentie die in 1996 gehouden wordt rond het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid is daarom van essentieel belang.

Menigvuldige Europese samenwerkingsverbanden (Eurokorps, Benelux-samenwerking tussen Lucht- en Zeemachten) drukken de vaste wil uit om actief deel te nemen aan de uitbouw van dit gemeenschappelijk Europees beleid. Onze aanwezigheid in Duitsland draagt, samen met identieke beslissingen van andere geallieerden, bij tot het terugdringen van elke verleiding tot « hernationalisatie » van de defensieapparaten.

De samenwerking met de andere leden van de Europese Unie, die dat wensen, zal mede toelaten de defensiekosten te optimaliseren;

­ het behoud, binnen de N.A.V.O., van de wederzijdse defensiegaranties ondersteund door een geïntegreerde militaire structuur en van een sterke band met de transatlantische bondgenoten;

­ de uitbreiding van de samenwerking met andere landen in Europa en Afrika als partners voor vrede;

­ het versterken van de rol van internationale organisaties (U.N.O., O.V.S.E., ...) ter voorkoming of beheersing van conflicten en om de vrede te handhaven;

­ het verlenen van steun aan inspanningen met betrekking tot wapenbeheersing en ontwapening.

In het kader van de hoger vermelde doelstellingen bestaat de hoofdopdracht van onze strijdkrachten er in deel te nemen aan de verdediging van de vitale belangen van de Natie en aan de bescherming van de essentiële waarden van onze samenleving.

De structuur van onze strijdkrachten moet toelaten om de verplichtingen die wij aanvaard hebben, na te komen (N.A.V.O., W.E.U., ...).

Naast de hoofdopdracht laat onze organisatie toe bijkomende opdrachten in een nationaal of internationaal kader uit te voeren.

Op nationaal vlak kunnen de strijdkrachten ingezet worden voor hulp aan de Natie.

Aangezien de wettelijke grondslag van die hulp en meer in het algemeen gesproken van opdrachten voor derden aan kritiek blootstaat, zal ik een wetsontwerp indienen om die aangelegenheid definitief te regelen.

Op internationaal vlak kan uiting gegeven worden aan onze solidariteit door deelname aan operaties of het verlenen van humanitaire hulp. Voor 1996 blijft het bedrag dat gereserveerd wordt voor de humanitaire operaties vastgesteld op 1 miljard frank. Uit ervaring van vorige jaren blijkt dat dit bedrag nauwelijks volstaat om de activiteiten te dekken.

Wat ex-Joegoslavië betreft wil ons land zijn troepen in Oost-Slavonië gestationeerd houden. Onze ervaring en de toestand ter plaatse wijzen uit dat een internationaal detachement in totaal 4 500 manschappen zou moeten tellen. België wil gehoord worden wanneer het mandaat van die troepen wordt vastgesteld.

De totale inspanning die ons land over het volledig grondgebied van ex-Joegoslavië moet leveren, slaat op ten hoogste 1 100 manschappen. Onze eventuele aanwezigheid in Bosnië hangt af van het verloop van de besprekingen rond het mandaat van de troepen in Oost-Slavonië.

De structuur en de middelen moeten het mogelijk maken die opdrachten uit te voeren. Inzake de structuur, de personeelspolitiek en het infrastructuur- en investeringsprogramma houdt Landsverdediging zich aan de principes van de beslissingen van de Ministerraad van 29 januari 1993.

Het herstructureringsplan zal verder uitgewerkt en uitgediept worden met het oog op de uitbouw van een goed uitgerust en mobiel leger.

Wat de commandostructuren en de besluitvorming betreft, onderzoekt men thans de bevoegdheden van de generale staven en van hun afdelingen.

De medische sector werd doorgelicht. Alvorens over te gaan tot de reorganisatie van de medische hulpverlening, wacht ik op de aanbevelingen van de stuurgroep die de doorlichting begeleidt.

Daar komt nog bij dat de privatisering van een aantal taken (horeca, onderhoud, ...) volop aan de gang is.

Ook op dat punt zal er een keuze moeten worden gemaakt.

De uitbouw van een operationele reserve zal grondig voorbereid worden. Die reserve kan trouwens een essentiële rol spelen in de zo gewenste dialoog leger-natie, die ook steunt op informatie en transparantie.

Het personeelsbeleid verdient onze bijzondere aandacht.

Uit een recente evaluatie blijkt dat de in het herstructureringsplan voorgestelde personeelsplanning moeilijk zal kunnen aangehouden worden.

De tot nu toe genomen maatregelen leverden inderdaad niet de verwachte resultaten op.

Bijkomende en sociaal verantwoorde maatregelen, met eerbied voor de gegeven waarborgen, dringen zich op voor het afvloeien van het militair personeel in overtal. Inderdaad, uit de reeds genomen initiatieven (beziging in overheidsdienst, overgang naar het logistiek korps van de Rijkswacht, interne mobiliteit) blijkt dat dit niet zonder moeilijkheden verloopt. De Generale Staf heeft bijkomende voorstellen geformuleerd (einde loopbaanverlof, vertrekpremie, brugpensioen voor een aantal specialisten) die actueel onderzocht worden. Ondertussen werd de aanwerving van het kaderpersoneel gedurende de jongste drie jaar teruggebracht tot de helft van de behoeften bij een normale werking.

Landsverdediging zal initiatieven nemen die tevens moeten toelaten een evenwichtige personeelsstructuur te bereiken.

In het kader van een aangepast informatiebeleid zal de minister ook een gedragslijn vaststellen om de plaag van ongewenste intimiteiten, die ook in het leger is opgedoken, te bestrijden.

Voor het burgerpersoneel zal, op termijn, via een aangepaste personeelsformatie op alle niveau's een belangrijker plaats ingeruimd worden.

Het ontwerp van kaderwet is thans voorgelegd voor administratieve en budgettaire controle.

Bij het invullen van die formatie is het aangewezen rekening te houden met de vertraagde afvloeiing van het militair personeel.

Bovendien zullen de op personeelsvlak te nemen maatregelen tot gevolg hebben dat, binnen de actuele begrotingsenveloppe, de middelen voor werking en investeringen beperkt zijn.

Het investeringsplan, goedgekeurd door de vorige regering, zal uitgevoerd worden met behoud van de prioriteiten en verlengd worden voor de duur van de legislatuur. In dit plan zullen ook de extra middelen voortkomend uit de verkoop van de roerende en onroerende goederen toebehorend aan de Landsverdediging opgenomen worden.

In de lente van 1996 wil ik een nieuw investeringsplan voorleggen aan de Ministerraad.

Het ligt in de bedoeling ook in de toekomst de middelen voortvloeiend uit de verkoop van overtollig materieel aan te wenden voor de realisatie van het investeringsprogramma.

Het ontwerp van programmawet bepaalt dat Landsverdediging tot eind 2000 zijn overtollig materieel voor eigen rekening mag verkopen.

Om dit defensiebeleid te realiseren, bevat de ingediende begroting 96 051,6 miljoen frank aan ordonnanceringsmiddelen, aangevuld met variabele kredieten, interesten F16 en de opbrengsten van de verkoop van onroerende goederen en overtollig materieel.

De tabellen hieronder geven een overzicht naar respectievelijk de soort kredieten en de aard van de uitgaven.

TABEL 1

(In miljoenen frank)

Soort krediet
­
Nature du crédit
Vastlegging
­
Engagement
Ordonnancering
­
Ordonnancement
1. Gesplitste en niet-gesplitste kredieten. ­ Crédits dissociés et non dissociés 92 545,0 96 051,6
2. Variabele kredieten. ­ Crédits variables 888,7 1 103,5
3. Interesten F 16. ­ Intérêts F 16 50,0 50,0
4. Opbrengst van verkoop onroerende goederen. ­ Revenus de la vente de biens immeubles 500,0 60,0
5. Opbrengst van verkoop overtollig materieel. ­ Revenus de la vente de matériels excédentaires 2 800,0 1 740,0
Algemeen totaal (1 + 2 + 3 + 4 + 5). ­ Total général (1 + 2 + 3 + 4 + 5) 96 783,7 99 005,1

TABEL 2

(In miljoenen frank)

Aard
­
Nature
Ordonnancering
­
Ordonnancement
1. Personeel (budgettaire kredieten). ­ Personnel (crédits budgétaires) 56 001,6 (58,3 %)
2. Werking (budgettaire kredieten). ­ Fonctionnement (crédits budgétaires) 23 099,8 (24 %)
3. Investeringen (budgettaire kredieten). ­ Investissements (crédits budgétaires) 16 950,2 (17,7 %)
Totaal (1 + 2 + 3) . ­ Total (1 + 2 + 3) 96 051,6 (100 %)
4. Prestaties voor derden. ­ Prestations au profit de tiers 1 103,5
5. Interesten F16. ­ Intérêts F16 50,0
6. Aanvullende middelen uit verkoop. ­ Moyens complémentaires provenant des ventes 1 800,0
Algemeen totaal (1 + 2 + 3 + 4 + 5 + 6). ­ Total général (1 + 2 + 3 + 4 + 5 + 6) 99 005,1

Zoals de grafiek hierbij betreffende de geldmiddelen voor de aankoop van nieuw materieel uitwijst, moet er overleg komen over de geldmiddelen waarover Landsverdediging vanaf 1998 moet kunnen beschikken.

Wat nu, tot besluit, de investeringsuitgaven betreft, bevestigt de minister dat een correct verloop van de aankoopprocedures voor hem van het allergrootste belang is. De kwaliteit van het materieel en de prijs zijn de twee doorslaggevende criteria.

BESPREKING

Een lid wenst informatie te bekomen over het dossier van de kustmijnenvegers (K.M.V.).

De contracten van Polyship zouden overgenomen worden door de firma S.V.B. uit Antwerpen die hiervoor niet over de nodige know-how beschikt en daarom beroep zou doen op Polyship en Eni.

Het oorspronkelijke programma voorziet 12 miljard frank.

In het kader van de compensatie kwam een deel van het bedrag ten goede van Vlaanderen.

In hoeverre zal de return naar Vlaanderen ten volle gebeuren, in het kader van de afwerking van de K.M.V.-contracten ?

Een tweede vraag betreft Bemildat, het datatransmissienet van de landmacht met Belgacom als drager. De Inspectie van Financiën zou hierover een negatief advies verstrekt hebben omwille van de kostprijs (230 miljoen frank). Bovendien rijst de vraag waarom geen gebruik gemaakt wordt van een circuit zoals dit bij de zeemacht bestaat en waarvan de kostprijs een flink stuk lager zou liggen.

Een ander lid vraagt of in de begroting voor humanitaire operaties, die voor het jaar 1995 1 miljard frank bedroeg, hetzelfde bedrag wordt vermeld voor het jaar 1997.

Een lid heeft de indruk dat het aantal vrouwen in het leger aan het dalen is. Welk is de oorzaak hiervan ? Is er geen gebrek aan vrouwvriendelijkheid in het leger ?

De maatregelen genomen met het oog op de bijkomende vrijwillige afvloeiing in het leger lijken weinig of geen resultaat op te leveren. Dient men geen speciale maatregelen te voorzien om de vrijwillige afvloeiing vlotter te doen verlopen ?

Ook de wet op « beziging » van de afgevloeide troepen lijkt ook al niet zo efficiënt te zijn. Moet die wet niet aantrekkelijker gemaakt worden ?

Een ander lid heeft het over de toekomst van het leger. Het Belgisch leger heeft de laatste jaren een zeer grote hervorming gekend. Dit is het gevolg van de afschaffing van de militaire dienstplicht, waardoor het aantal personen beschikbaar voor defensie is ingekrompen. Enerzijds is de begroting ingekrompen, anderzijds zijn het aantal taken van het Belgisch leger niet verminderd.

Integendeel, het leger wordt steeds meer ingezet voor humanitaire taken zoals in Afrika en krijgt een aantal peace-keeping opdrachten toegewezen in het kader van de Verenigde Naties en de N.A.T.O., zoals in voormalig Joegoslavië.

Gezien de beperking in manschappen en financiële middelen, zullen die opdrachten in de toekomst nog kunnen vervuld worden ?

Een lid is van oordeel dat de minister van Defensie in de huidige omstandigheden een zeer belangrijke maar moeilijke opdracht heeft, temeer daar gedurende de laatste vijf jaar zware inspanningen werden geleverd op het vlak van het algemeen beleid van sanering van de openbare financiën.

1. Sedert 1992 is de begroting van het departement van defensie 5 maal onder het plafond van 98 miljard frank gebleven. Het is wenselijk dit wat meer in de verf te zetten. Het is het resultaat van grote inspanningen zowel vanwege de politieke als de technische verantwoordelijken van het leger.

2. Het lid wenst er echter op te wijzen dat die spectaculaire budgettaire operatie gebeurd is in een sfeer van euforie, waarbij men van oordeel was dat na de val van de Muur van Berlijn de Belgische legereenheden in Duitsland overbodig waren.

De vraag stelt zich of men bij die beoordeling niet te ver is gegaan. Men was van oordeel dat naar het Oosten de problemen opgelost waren en dat de vrede zich nu installeerde. Men hoopt dat de Centraal- en Oosteuropese landen daarom militair zouden afgebouwd worden.

We hebben echter de nieuwe evolutie onderschat. Zo is er de situatie in Noord-Afrika. De situatie in Algerije is zeer precair en het gevaar voor eskalatie is er niet denkbeeldig.

Verder werden we redelijk onverwacht geconfronteerd met de situatie op de Balkan die nu gelukkig evolueert.

Zijn wij in staat om de taken die ons staan te wachten volwaardig op te vangen ?

We worden steeds meer gevraagd te participeren aan operaties in internationaal verband (N.A.T.O., Eurokorps, bilaterale overeenkomsten, enz.). Dit veronderstelt dat het Belgisch leger operationeel evenwichtig is. Laat de huidige begroting voor defensie aan het leger toe zich technisch voldoende uit te rusten, mee te zijn met de technologische evolutie die andere legers noodgedwongen doormaken ?

Kunnen wij de nieuwe opdrachten aan die steeds talrijker worden ? De nieuwe opdrachten zijn vaak van humanitaire aard, waarvoor aangepaste uitrusting en gespecialiseerde militairen nodig zijn.

Het lid is van oordeel dat het leger zich dient in te schakelen in vormen van bilaterale en multilaterale samenwerking, want het Belgisch leger moet een volwaardige gesprekspartner blijven. Wij moeten zelfs initiatieven nemen waaraan andere landen eventueel niet gedacht hebben, bvb. de problematiek van ontmijnen, waarvoor we veel waardering genieten zowel in Europa als erbuiten.

Het lid wenst te weten waarom een nieuw investeringsplan nodig is, welke de pijnpunten zijn, welke de tekorten zijn, welke de nieuwe technische vereisten zijn ?

Wat is er nodig om het Belgisch leger op hetzelfde niveau te houden als dit van de partners ?

Eén van de grootste zorgen in verband met de toekomst van het leger, is het operationeel houden van het leger. Op dit ogenblik beschikken we over geen reserve meer.

Het lid beklemtoont de rol van een leger ten dienste van de natie en van de bevolking.

Het lid vraagt aandacht voor de grote specialiteit van ons leger : de kustmijnenvegers.

Tot slot vraagt het lid dat de para's voldoende zouden opgeleid en voorbereid worden voor het volbrengen van bepaalde taken in oorlogssituaties zoals in het verleden in Somalië en in Ruanda. Men moet er zich voor hoeden dat bepaalde eenheden, zoals dat in Somalië gebeurd is, zich arrogant opstellen tegenover de plaatselijke bevolking. Een grondige voorbereiding, vooral op menselijk vlak, is ten zeerste gewenst.

Een ander lid verklaart zich aangenaam verrast door de uiteenzetting van de minister van Defensie.

1. Hij benadrukt vooral een psychologisch element.

Hij stelt vooral bij de kaderleden van het leger een grote malaise vast. Sedert drie jaar is de recrutering ervan op 50 pct. teruggevallen. Personeel wordt afgevloeid; brugpensionering is frequent. De toestand is zo scherp dat de opruststelling voor kommandanten vanaf 46 jaar kan gebeuren. Het lid vraagt aan de minister de nodige maatregelen te nemen met het oog op de psychologische ontlasting van kaderleden van het leger.

2. Het lid benadrukt de relatie leger-natie. Ook de klassieke opdrachten van het leger (bewakingsopdrachten, de ordehandhaving, de strijd tegen het terrorisme) moeten aan de orde komen.

De inwoners van dit land moeten immers beseffen dat ze nog over een leger beschikken.

3. Het lid vraagt naar de bedoeling van de oprichting van een operationele reserve. Spreken we over de bestaande kaders van de reserveofficieren ?

Zijn hierin ook begrepen de afgezwaaide miliciens die nog altijd in het reservekader zijn voorzien ?

Hij is ook van oordeel dat vandaag jonge mensen op vrijwillige basis bereid zijn om een jaar in het leger te dienen, hetzij als milicien, hetzij als reserveofficier.

Het reservekader gaat een enorme uitdaging tegemoet omdat het zich voortdurend aan een snel evolueerde techniek moet aanpassan, zowel in de bewapening als in de logistiek.

Er dienen voldoende gelden op de begroting uitgetrokken om het reservekader toe te laten up to date te blijven.

4. Tot slot vraagt het lid aandacht voor de logge kommandostructuren (« het waterhoofd van Evere ») op de generale staf. Is de minister van plan hieraan iets te doen ?

Een ander lid stelt zich vragen over het behoud van de troepen in Duitsland in de toekomst. Hoeveel manschappen zijn er in Duitsland aanwezig ? Welk is het nut hiervan ? Zijn de militairen niet nuttiger in België, gezien de vele taken die aan het leger toegewezen zijn ?

Een ander lid sluit aan bij de uiteenzetting van een vorige interveniënt.

De poging om onze strijdkrachten te herstructureren berustte op zuivere improvisatie. Op het ogenblik waarop de herstructurering werd ten uitvoer gelegd zijn vele vragen gerezen, maar de toenmalige minister was zo objectief of zo argeloos naïef om te antwoorden dat men geen antwoord had op de vragen in verband met de weerslag van de afschaffing van de dienstplicht op de werkloosheid, de mobiliteit in de overheidsdiensten, enz. De minister heeft toegegeven dat dergelijk onderzoek a posteriori plaatsheeft.

Het kwaad is evenwel geschied. De minister zal dus het risico lopen dat de omvorming van ons leger tot een beroepsleger totaal mislukt. Alle vorige pogingen zijn mislukt. Er zijn reeds vrijwilligers geweest ten tijde van minister Vandenboeynants, ten tijde van minister Gilson.

Het lid is van mening dat men onmogelijk een leger van dienstplichtigen kan omvormen tot een beroepsleger wanneer men terzelfdertijd beslist de begroting voor Landsverdediging te bevriezen en niet meer te indexeren.

Een beroepsleger is veel duurder dan een leger van dienstplichtigen. Zelfs indien men het aantal banen terugbrengt van 90 000 tot 40 000, zoals gepland, zijn er meer middelen nodig om een degelijk beroepsleger uit te bouwen.

Het lid geeft het historisch voorbeeld van de Britten (het enige precedent). Toen de Britten in de jaren zestig de legerdienst afschaften en een beroepsleger oprichtten, verhoogden zij de wedden van de militairen met 15 tot 20 pct. Dat leidde tot het welslagen van de hele operatie en maakte het militaire ambt weer aantrekkelijk. Dat is in België jammer genoeg niet mogelijk.

De herindexering van de begroting van het ministerie van Landsverdediging naar het voorbeeld van de indexering van de begroting van de andere ministeries, is onontbeerlijk.

Vervolgens stelt het lid enkele vragen :

1. Wat denkt de minister te ondernemen om de omvorming tot een beroepsleger tot een goed einde te brengen ?

2. In verband met het nieuwe investeringsplan dat voor de lente van 1996 is aangekondigd, vestigt het lid de aandacht op het belang van de Belgische deelneming aan de plannen voor het nieuwe Europese militair transportvliegtuig.

Naast de mijnenjagers is een andere grote Belgische specialiteit het luchtvervoer met de vijftiende Wing. Wij moeten in dit dossier zeer waakzaam blijven !

Indien er een nieuw Europees vliegtuig wordt ontwikkeld, heeft ons land er alle belang bij, op militair, economisch en industrieel gebied en ook vanuit het oogpunt van het industrieel onderzoek, van in den beginne bij de plannen betrokken te zijn.

3. Operationele reserve

Het lid herinnert eraan dat toen geopteerd werd voor een beroepsleger, zijn groep zich niet heeft verzet tegen de afschaffing van de dienstplicht op voorwaarde dat voldaan werd aan een conditio sine qua non : de oprichting van hetzij een veralgemeende gemeenschapsdienst waarin zij die dat wensten die dienst in het leger konden volbrengen, en in ieder geval de oprichting van een operationele reserve op een nieuwe basis waarbij als uitgangspunt gold dat elke burger, man of vrouw, die een legerdienst wil volbrengen dat moet kunnen doen hetzij als gewone dienstplichtige, als onderofficier of als officier. Dat moet een democratisch recht zijn indien men een democratisch leger wil in stand houden.

Het lid verwijst naar de Britse en Amerikaanse systemen waar men over meer mensen beschikt die minder kosten. In de Verenigde Staten dient elke burger die een baan heeft of die werkloos is en die deel uitmaakt van de National Guard, ten minste drie weken per jaar in het leger.

Dergelijke mensen brengen het leger vaak heel wat know-how en technologisch geavanceerde kennis bij tegen een zeer geringe prijs.

Tot de grote Europese beleidsprioriteiten van de Europese landen behoort inzake landsverdediging de uitbouw van een inlichtingensysteem via satelliet dat Europa in staat moet stellen zelf crisissituaties te analyseren zonder verplicht te zijn de zaken uitsluitend door een Amerikaanse bril te bekijken. Frankrijk, Italië en Spanje nemen deel aan het Helios 1 project. Vervolgens is er een satellietproject voor radarobservatie, dat niet langer geleid zal worden door Frankrijk, zoals in het geval van Helios, maar door Duitsland en dat Osiris heet.

Het zou voor onze bedrijven en onze onderzoekers nuttig kunnen zijn aan dit programma deel te nemen op basis van een begroting die jaarlijks voor die projecten wordt uitgetrokken.

Het lid besluit met enkele vragen om specifieke informatie.

1. Wat denkt de minister over de Belgische aanwezigheid in Slavonië ? Overleggen wij met onze partners in de Europese Unie in dit verband ?

2. Wat zijn de plannen van de minister voor Burundi, mocht de situatie daar ontaarden ?

3. Het lid vestigt de aandacht op het belang van het dossier N.A.C.I.S.A. voor België.

Een lid pleit voor een betere menselijke en sociale opvang van militairen en miliciens die om gezondheidsredenen afgeschreven worden.

Een ander lid vraagt wat het voorontwerp van wet betreffende de hulp aan de natie behelst.

Een derde lid heeft het over de gevolgen van de beslissingen m.b.t. de afschaffing van de legerdienst en de diepgaande herstructurering van het beleid inzake landsverdediging. Die beslissingen zijn toendertijd onder druk van de omstandigheden overhaast genomen. Intussen stelt men op verschillende plaatsen vast dat de toestand gewijzigd is : aan bepaalde militaire basissen waarvoor men de sluiting had voorzien, blijkt het aangewezen nog een bepaalde graad van operationaliteit te geven. Kan er op een aantal beslissingen geheel of gedeeltelijk teruggekomen worden, in functie van de gewijzigde omstandigheden en in functie van veranderde behoeften en opvattingen ?

Antwoord van de minister

De minister verklaart dat hij voornemens is een operationeel en doeltreffend leger in stand te houden. In het verleden werden een aantal beslissingen genomen. Bijgevolg bestaat er een herstructureringsplan dat momenteel in uitvoering is en dat tot een goed einde moet worden gebracht.

De minister herinnert aan de regeringsverklaring waarin vermeld staat dat het plan met betrekking tot de herstructurering van de strijdkrachten zal worden voortgezet en verdiept.

Het herstructureringsplan

De minister wijst op enkele problemen die verband houden met het herstructureringsplan.

Een van de grote moeilijkheden bij de herstructurering is het overtallige personeel. Het personeelsaantal is niet in overeenstemming met de doelstellingen.

Het was de bedoeling om op vijf jaar tijd het personeelsbestand terug te brengen tot 40 000 militairen, 2 500 leerlingen en 5 000 burgers. Die doelstelling zal binnen twee jaar moeten worden bereikt. Wat men oorspronkelijk in vijf jaar ging doen, moet men in twee jaar doen wegens het te geringe aantal afvloeiingen in de eerste drie jaar.

Er moet aan herinnerd worden dat het personeel statutair personeel is.

Men moet in de eerste plaats de statuten eerbiedigen. Het personeel dient dus geen maatregelen in strijd met het statuut (gedwongen afvloeiingen) vrezen.

De wet op de tewerkstelling van militairen bij de overheid maakt het mogelijk personeelsleden van het leger ter beschikking te stellen van de gemeentebesturen of andere besturen volgens de volgende financieringsformule : 50 pct. ten laste van de strijdkrachten, 50 pct. ten laste van de dienst die de betrokkenen tewerkstelt.

Om redenen die niet altijd duidelijk zijn wordt deze wet niet toegepast. Slechts eenentwintig militairen hebben gevraagd om in een andere overheidsdienst tewerkgesteld te worden.

De minister veronderstelt dat deze formule weinig werd aangemoedigd maar is van mening dat het systeem van de kostenverdeling wellicht soepeler moet worden gemaakt.

Het is een uitstekend idee beschikbare militairen ter beschikking te stellen van de administraties om hen nuttige taken te laten verrichten ten behoeve van de gemeenschap. Die politiek zal dus worden voortgezet.

Volgens de minister is het onmogelijk om 4 200 militairen te ontslaan binnen de voorziene termijn, tenzij men fundamenteel nieuwe maatregelen zou nemen. Er moet worden gedacht aan vertrekpremies, waarover moet worden onderhandeld met de representatieve personeelsorganisaties. Afgezien van die vertrekpremies, kan worden gedacht aan stimuli om vervroegd uit te treden, volgens nog overeen te komen regels.

De minister herinnert eraan dat de begroting van defensie een plafond heeft en niet geïndexeerd is. Hij wil zich houden aan de begrotingsdoelstellingen van de Regering. Het herstructureringsplan bepaalt dat er in 1997 geen indexering kan komen.

Het probleem van de indexering van de begroting zal ook nog een hele tijd na 1997 spelen.

Het huidige personeelsoverschot drukt zwaar op de kredieten van 98 miljard, ten nadele van de investeerders.

Dit kan maximaal enkele jaren duren, zoniet dreigt het gevaar dat het leger niet meer over de nodige technische bekwaamheid bezit om te beantwoorden aan de vooropgestelde doeleinden.

Thans wordt aan investeringskredieten vier keer minder uitgegeven per jaar dan in de jaren '80.

Er blijft nu operationele capaciteit over omdat wij gebruik kunnen maken van materieel dat enkele jaren geleden werd besteld en aangekocht. Nochtans is het duidelijk dat, wil men de huidige politiek voortzetten, wij binnen tien jaar, bij ongewijzigd beleid, niet meer in staat zullen zijn om aan internationale opdrachten deel te nemen. Er moet dus zoveel mogelijk overtollig personeel afvloeien.

De minister verwijst naar een tabel van de ordonnanceringskredieten die overeenkomen met de investeringen van de strijdkrachten voor de periode 1980-2000 (in constante frank).

In hoeverre kunnen wij onze middelen doen toenemen, terwijl er geen indexering is en geen verhoging op korte termijn ?

Eerste maatregel :

Een snel ontslag van personeel.

Tweede maatregel :

Het afstoten van overtollig materieel. Wij kunnen overtollig materieel of zelfs goederen en gebouwen verkopen. De opbrengst van die verkoop blijft voor de begroting van defensie, op een wijze die overeenstemt met de administratieve en budgettaire controle. Het zijn middelen die beschikbaar zijn om te investeren.

Sommige militaire basissen zijn volledig verlaten. Ook andere zullen gedeeltelijk worden ontruimd. Vele gebouwen kunnen worden vervreemd en verkocht.

Om speculatie te voorkomen, werd een overeenkomst gesloten met het Vlaamse Gewest opdat de onroerende goederen niet worden verkocht alvorens het sectorplan is aangepast en om te voorkomen dat de meerwaarde door derden wordt opgestreken. Jammer genoeg zijn er geen soortgelijke bepalingen in het Waalse Gewest.

Investeringsplan op korte termijn

De minister zegt dat hij voornemens is een aangepast plan in te dienen dat de vorm zou kunnen aannemen van een vast vijfjarenplan en een aanpasbaar plan voor de vijf daaropvolgende jaren.

Op die manier kan men indicaties geven aan de industriëlen en potentiële leveranciers, over de intenties van het leger op het vlak van uitrusting in de toekomst.

De minister heeft trouwens aan elk van de krijgsmachtsdelen gevraagd welke hun prioriteiten waren inzake uitrusting die zij niet in het investeringsplan terugvonden.

1. Het probleem van de vernieuwing van de C130, die onlangs gemoderniseerd werden, zal zich niet voordoen vóór de jaren 2010-2015.

Vanaf 1985, heeft België deelgenomen aan de voorbereidingsgroep over de Future Large Aircraft .

Eind 1991, hebben zeven landen een pre-haalbaarheidsstudie laten maken. Voor België heeft F.L.A.B.E.L., dat destijds werd gevormd door de firma's S.A.B.C.A. en S.O.N.A.C.A., aan de studie meegewerkt.

Na onderzoek van de resultaten van de pre-haalbaarheidsstudie, hebben zes partners in 1993 besloten om de haalbaarheidsstudie te laten uitvoeren. België heeft het statuut van waarnemer gekozen. De Belgische industrie heeft aan die fase deelgenomen met eigen middelen.

2. Er wordt thans aan twee opeenvolgende fases gedacht voor het voortzetten van het programma :

­ een pre-ontwikkelingsfase die zou moeten van start gaan tegen medio 96, maar heel waarschijnlijk begin 97. Ze zal ongeveer twee jaar duren. Doel ervan is het definiëren van de technische specificaties alsmede van de prestatie-eisen die aan het vliegtuig worden gesteld, het vinden van de nodige technische oplossingen en vooral het vaststellen van de eenheidsprijs van het toestel;

­ één ontwikkelings- en produktiefase onmiddellijk daarna. Ze zou kunnen beginnen in 1999 en duren tot 2015 om de 289 vliegtuigen te produceren die noodzakelijk worden geacht om aan de operationele behoeften van de verschillende landen te voldoen.

Voor België bedraagt de kostprijs van de pre-ontwikkelingsfase 700 miljard frank, gespreid over twee jaar.

De volledige ontwikkelingsfase kost 150 miljard frank. Het Belgische aandeel bedraagt 7 miljard frank, gespreid over 6 jaar voor 12 vliegtuigen.

Thans moeten wij zorgen voor de financiering van de pre-ontwikkelingsfase, waarover reeds besprekingen en ontmoetingen hebben plaatsgevonden met de industrietakken en de onderscheiden (in)direct betrokken federale en regionale departementen.

3. Momenteel is het F.L.A.-programma geen prioriteit voor de luchtmacht. Binnenkort zal contact worden gelegd met de betrokken industrietakken en departementen teneinde de haalbaarheid te onderzoeken van een eventuele Belgische deelneming, aan de pre-ontwikkelingsfase en om de standpunten op elkaar af te stemmen.

De uitdaging van de satelliet daarentegen is uiterst belangrijk voor ons land.

In de loop van de laatste 15 jaar is Europa geslaagd in de opgave van de raketlanceerder, die een commercieel en technisch succes is. Europa is er zelfs in geslaagd een zekere autonomie te bereiken inzake satellietlanceerders. Men moet dus ook belangstelling aan de dag leggen voor satellieten. Er zijn hiervoor aanzienlijke bedragen nodig.

De minister is van mening dat betrokkenheid bij het ontwerp en de uitvoering wenselijk is. Verscheidene departementen zouden daaraan kunnen bijdragen. Het ruimteprogramma wordt beheerd door het departement wetenschapsbeleid.

Men zou moeten kunnen samenwerken met dat departement op het gebied van de satellieten. Dat blijft een van de strategische prioriteiten van de Europese defensie voor de komende eeuw.

Programma « mijnenvegers »

Wat het programma « mijnenvegers » betreft, zij gewezen op een aantal elementen.

1. Het totale programma werd goedgekeurd door de ministerraad van 25 februari 1994. De instemming van de ministerraad had betrekking op de onderhandelingen over een kaderovereenkomst met een Belgische scheepswerf, na raadpleging van de nationale scheepswerven.

2. De kaderovereenkomst voorziet in de bouw van mijnenjagers in drie fasen :

­ engineering, 200 miljoen frank;

­ bouw van een « commando »schip, 4 577 miljoen frank;

­ bouw van een reeks van drie schepen, 7 228 miljoen frank.

3. Op 4 maart 1994 wordt het voorakkoord getekend en ter uitvoering van de voorgestelde procedure wordt de inschrijving bekendgemaakt op 8 april 1994.

4. In december 1994 heeft de ministerraad zijn instemming verleend om te onderhandelen over een kaderovereenkomst met S.K.B.

Thans zijn er geschillen tussen S.K.B. en de curatoren wat de overname van Polyship betreft : S.K.B. biedt 140 miljoen frank, de curatoren hopen 150 miljoen frank te krijgen.

Landsverdediging zal geen beslissing nemen zolang dit aspect niet is geregeld. Het is niet zijn taak om te onderhandelen met de curatoren over het bedrag voor de overname van Polyship of om eventueel financieel tussenbeide te komen om het verschil te betalen.

De minister bevestigt dat hij bereid is om de overeenkomst met S.K.B. te ondertekenen op voorwaarde dat de waarborg wordt gegeven dat de betreffende onderneming via de overname van Polyship blijk geeft van haar technisch vermogen en know-how.

Terugkeer van de militairen naar België ?

De minister verklaart dat hij heeft bevestigd dat er 2 000 man in Duitsland gelegerd blijven om politieke redenen (met een symbolische betekenis) en om sociale en humanitaire redenen.

Een aantal van de militairen die in Duitsland zijn gestationeerd (1) zijn daar reeds zeer lang en hebben persoonlijke en familiale relaties in dat land. Een eenzijdige beslissing om die militairen over te plaatsen naar België zou hen in grote moeilijkheden brengen.

Bovendien doet men budgettair geen aanzienlijk voordeel bij een terugkeer van de militairen naar België.

De niet-indexering ten nadele van het personeel beloopt op vier jaar bijna 30 miljard frank. De strijdkrachten hebben dus in het kader van de begrotingsdoelstellingen een aanzienlijke inspanning gedaan.

Humanitaire opdrachten

Er bestaat geen bijzondere begrotingspost voor de uitgaven inzake humanitaire opdrachten.

Het personeel wordt hoe dan ook bezoldigd.

De premies die het personeel ontvangt, moeten worden beschouwd als extra-kosten.

De vorige regering had voor de humanitaire opdrachten een bedrag van maximum één miljard frank uitgetrokken. Thans baseren wij ons nog altijd op dat bedrag.

Wij kennen echter nog niet de feitelijke toestand voor 1996, omdat wij nog altijd geen zicht hebben op de aard en de kostprijs van onze inzet in Oost-Slavonië en in Bosnië. Dat alles hangt ook af van de aard van het mandaat. Gaat het om een V.N.-mandaat, dan zijn het eerder de V.N. die een bijdrage betalen ter gedeeltelijke dekking van onze kosten. Komt daarentegen al ons personeel in Oost-Slavonië en in Bosnië onder het N.A.V.O.-statuut, dan komen alle kosten ten laste van België. Daarbij komt nog een fiscale bepaling die verband houdt met de fiscale regeling inzake opdrachtvergoedingen. Beschouwt men het optreden als een nieuwe opdracht, dan vallen de vergoedingen onder een andere fiscale regeling. Indien men hetzelfde bedrag aan vergoeding wil toekennen, moet men die zelfs verhogen.

De minister heeft aan de Ministerraad een inspanning voorgesteld die even ver reikt als die welke wij geleverd hebben in Bosnië en in Slavonië. Wij zullen een meer gedetailleerde budgettaire raming kunnen uitvoeren wanneer wij het statuut van de toekomstige operatie kennen. In voorkomend geval zullen eventuele nieuwe uitgaven op de agenda worden geplaatst bij de begrotingscontrole in het voorjaar van 1996.

De aanwezigheid in het verleden van Belgische militairen in Somalië, in Ruanda, enz.

Aangezien er een procedure aan de gang is, wil de minister geen commentaar kwijt over de gerechtelijke sancties die de krijgsraad wil opleggen aan militairen in Somalië. Hij wijst erop dat hij als minister van Landsverdediging nog andere sancties kan opleggen dan die waartoe de rechterlijke macht heeft beslist. Het gaat om statutaire maatregelen zoals de tijdelijke ontheffing uit het ambt of nog strengere maatregelen.

Volgens de minister zijn de opleiding tot en de informatie voorafgaand aan een humanitaire opdracht van zeer groot belang. Dat geldt alleen al voor de regels inzake de inzet en de mensenrechten. Landsverdediging beschikt over te weinig juristen en kan er ook geen werven (wegens een wervingsstop). Het krijgsauditoraat gaat met de troepen mee naar het buitenland.

Er wordt een opleiding gegeven maar die is ongetwijfeld nog voor verbetering vatbaar. Bij de landmacht bestaat er een cel die de gebeurtenissen op de voet volgt en daaruit besluiten trekt.

Hulp aan de natie

Het gaat om een belangrijke opdracht van de strijdkrachten, die niet alleen uit ordehandhaving mag bestaan.

De strijdkrachten kunnen nog andere opdrachten krijgen, bij rampen of in het kader van humanitaire operaties bijvoorbeeld. Er is heel wat ruimte voor initiatieven. In de lente van 1996 zal de minister op dit punt voorstellen indienen.

N.A.C.I.S.A. (2)

De minister herinnert eraan dat er grote diplomatieke inspanningen zijn gedaan bij onze partners om dit agentschap in Brussel te houden.

Er werden precieze voorstellen gedaan wat betreft de beschikbaarheid van een terrein, de exclusieve bestemming van het bedrag van de verkoop van een goed voor het optrekken van een nieuw gebouw, enz.

Tot een overeenkomst is het evenwel niet gekomen. Nederland heeft sterke pressie uitgeoefend om het agentschap elders onder te brengen.

De Regering is van oordeel dat dit agentschap in de mate van het mogelijke hier moet blijven. De voorwaarden zijn nog overeen te komen.

Datatransmissiesysteem (BEMILDAT)

De minister zal hierover een schriftelijk antwoord meedelen.

Vervolgens zegt de minister dat hij de samenwerking met een aantal strijdkrachten van andere landen of van buurlanden van het allergrootste belang acht. Zo werkt de Nederlandse marine reeds samen met de Belgische. Thans zijn er ook voor de luchtmacht onderhandelingen aan de gang.

Voor de samenwerking met onze luchtmacht zouden wij ook andere partners moeten vinden. Uit dat oogpunt biedt Eurokorps een voorbeeld van een pijler van de Europese Defensie, omdat daarin de onderdelen van de landmacht van vijf landen (Frankrijk, Duitsland, België, Luxemburg en Spanje) zijn samengevoegd.

Dergelijke samenwerkingsverbanden moeten navolging krijgen. Dit is de enige zinnige uitweg.

De minister betreurt trouwens dat men er niet in geslaagd is Eurokorps in ex-Joegoslavië in te zetten.

Ze hadden er kunnen optreden als symbool voor een Europese eenheid en macht.

Reserve

Vroeger kon Landsverdediging beschikken over een uitgebreide personeelsreserve die in hoofdzaak bestond uit voormalige dienstplichtigen met nog militaire verplichtingen, waarvan ook reservegegradueerden deel uitmaakten.

Voor de toekomst is het niet meer verantwoord een dergelijke reserve op dezelfde manier op de been te houden, doch moet men kunnen beschikken over een beperkte getalsterkte om de strijdkrachten aan te vullen.

Aangezien de dienstplicht is afgeschaft, dreigt die bron op te drogen. Men moet dus een beroep doen op andere formules zoals bij voorbeeld de samenwerking van voormalig militairen in actieve dienst die nog verplichtingen hebben, het beroep op militairen korte termijn bij het einde van hun verbintenis, zelfs de vrijwillige militaire dienst. De uitvoeringswijze dient nog te worden vastgesteld.

Dat biedt een middel om de know how die het leger nodig heeft, bij te werken.

Vrouwen in het leger

De minister deelt mee dat het aantal vrouwen bij het leger verhoogd is van 1 067 in 1976 tot 3 033 in 1995. Er zijn steeds meer vrouwen terug te vinden in de verschillende personeelscategorieën, ook bij de hogere officieren : de minister geeft het voorbeeld van een vrouwelijke piloot van een F-16, een vrouwelijke piloot van een helikopter A109, een vrouw die verantwoordelijk is voor de budgettaire dienst van de Zeemacht. Verscheidene vrouwen hebben op vrijwillige basis deelgenomen aan de humanitaire operaties in ex-Joegoslavië.

De minister verklaart stringente richtlijnen te hebben gegeven om een eind te maken aan elke vorm van geweld tegenover vrouwen.


Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De Rapporteur,
Erika THIJS.
De Voorzitter,
Valère VAUTMANS.

(1) Het betreft een onderdeel van de landmacht. Zij zijn in de interventiemacht geïntegreerd.

(2) N.A.C.I.S.A. staat voor Nato Communication and Information Systems Agency. Dat is het ingenieursbureau dat wereldwijd alle kommunikatie- en informatiesystemen van de N.A.V.O. beheert. Dit agentschap huist in de onmiddellijke buurt van het N.A.V.O.-hoofdkwartier in Evere.