Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 7-742

van Peter Van Rompuy (CD&V) d.d. 9 november 2020

aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid

Onbelast bijverdienen - Cijfers - Evaluatie

deeleconomie
aanvullend inkomen
officiële statistiek
belastingontheffing

Chronologie

9/11/2020Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 10/12/2020)
6/9/2023Rappel

Herindiening van : schriftelijke vraag 7-369

Vraag nr. 7-742 d.d. 9 november 2020 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Motivering van het transversale karakter van de schriftelijke vraag: de federale wetgeving heeft een impact op Vlaamse bevoegdheden zoals welzijn, sport en cultuur (verenigingsleven).

Deze schriftelijke vraag is een opvolging van de schriftelijke vraag nr. 7-262.

Sinds 15 juli 2018 kunnen burgers tot 6 000 euro per jaar onbelast bijverdienen. Concreet komen occasionele klussen, verenigingswerk en taken in het kader van deeleconomie in aanmerking.

Daarom volgende vragen:

1) Hoeveel burgers maakten in 2019 gebruik van de mogelijkheid van onbelast bijverdienen? Graag kreeg ik:

a) de cijfers per maand;

b) de cijfers per provincie;

c) een opdeling naar occasionele klussen, verenigingswerk en taken in het kader van deeleconomie;

d) een opdeling naar werknemers (die minstens vier vijfde werken), zelfstandigen in hoofdberoep en gepensioneerden.

2) Voor welk bedrag werd in 2019 gebruik gemaakt van onbelast bijverdienen? Graag kreeg ik:

a) de cijfers per maand;

b) de cijfers per provincie;

c) een opdeling naar occasionele klussen, verenigingswerk en taken in het kader van deeleconomie;

d) een opdeling naar werknemers (die minstens vier vijfde werken), zelfstandigen in hoofdberoep en gepensioneerden.

3) Hoeveel uren presteerden de burgers in 2019 samen via het systeem van onbelast bijverdienen? Graag kreeg ik:

a) de cijfers per maand;

b) de cijfers per provincie;

c) een opdeling naar occasionele klussen, verenigingswerk en taken in het kader van deeleconomie;

d) een opdeling naar werknemers (die minstens vier vijfde werken), zelfstandigen in hoofdberoep en gepensioneerden.

4) Hoe evalueert de geachte minister deze evolutie?