Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 7-592

van Jean-Frédéric Eerdekens (PS) d.d. 18 juni 2020

aan de minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Armoedebestrijding, Gelijke Kansen en Personen met een beperking

Culturele sector - Personen met een kunstenaarsstatuut - Werkloosheidsuitkering - Vermindering van het bedrag van de uitkering - Artikel 130 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 - Toepassing - Gevolgen

werkloosheidsverzekering
maatschappelijke positie
beroep in de kunst
Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening

Chronologie

18/6/2020Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 23/7/2020)
18/8/2020Antwoord

Vraag nr. 7-592 d.d. 18 juni 2020 : (Vraag gesteld in het Frans)

De voorbije weken is gebleken hoe sterk de culturele wereld heeft geleden onder de gezondheidscrisis.

De Gemeenschappen zijn bevoegd voor de culturele sector, maar deze sector is ook sterk afhankelijk van het federale niveau, in het bijzonder wat het kunstenaarsstatuut betreft.

In de pers hebben we gelezen dat veel kunstenaars ontredderd zijn over artikel 130 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.

Dat artikel bevat een regeling voor de vermindering van het bedrag van de uitkering in het geval van toegelaten cumulatie.

Sinds 2014 beschouwt de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA) de inkomsten uit auteursrechten en naburige rechten ook als inkomsten die onrechtstreeks uit een artistieke activiteit voortvloeien.

Veel kunstenaars begrijpen die redenering niet, omdat auteursrechten en naburige rechten volgens hen vaak voortvloeien uit eerder werk dat niet noodzakelijk verband houdt met de periode van werkloosheid.

1) Om zicht te krijgen op de werkelijke impact van artikel 130 van het koninklijk besluit van 25 november 1991, zou ik graag weten in hoeveel gevallen het bedrag van de uitkering van iemand met een kunstenaarsstatuut in 2019 verminderd werd op basis van dat artikel 130.

2) Kunt u me ook het volledige bedrag meedelen dat de RVA in 2019 heeft kunnen terugvorderen op basis van de toepassing van artikel 130 in het geval van auteursrechten en naburige rechten?

Antwoord ontvangen op 18 augustus 2020 :

Allereerst wil ik eraan herinneren dat de Gewesten over belangrijke bevoegdheden beschikken inzake het arbeidsmarktbeleid, maar dat de werkloosheidsreglementering een federale bevoegdheid is, waarvan de controle wordt uitgeoefend door de controlediensten van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening (RVA).

1) & 2) De RVA stelt jaarlijks een definitieve berekening vast gebaseerd op het netto belastbaar inkomen (andere dan de inkomsten die aanleiding hebben gegeven tot bijdragen voor de sociale zekerheid van de loontrekkenden) dat door de werkloosheidsdiensten geraadpleegd kan worden bij de federale overheidsdienst (FOD) Financiën of op basis van bijkomende documenten die door de werkloze worden ingediend.

De berekening in het kader van artikel 130 gebeurt dus «daarna», van zodra de berekeningsnota van de administratie van Financiën beschikbaar is.

Artikel 130 houdt niet alleen rekening met auteursrechten, maar ook met andere inkomsten zoals deze van arbeid als zelfstandige.

Volgens de laatste gegevens die betrekking hebben op 2017 bedroeg het bedrag van de terugvorderingen 677 099,06 euro voor 307 dossiers van de 9 995 artiesten die uitkeringen ontvingen in 2017, zijnde 3 % heeft dus inkomsten ontvangen uit zelfstandige arbeid of uit auteursrechten die meer bedroegen dan het plafond toegelaten door artikel 130. Hun werkloosheidsuitkering werd dus verminderd gelijk aan het bedrag van de overschrijding.

In de terugvorderingen van 2017 heeft de RVA 5 dossiers weergevonden in verband met auteurs- of naburige rechten voor een bedrag van 16 139,55 euro.