Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 7-354

van Philippe Courard (PS) d.d. 4 februari 2020

aan de minister van Buitenlandse Zaken en van Defensie

Nazi-insignes - Gebruik - Historische re-enactments - Moreel standpunt - Wet van 23 maart 1995 - Interpretatie

Tweede Wereldoorlog
racisme
xenofobie
recht tot betogen
vrijheid van meningsuiting
nationaal-socialisme

Chronologie

4/2/2020Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 5/3/2020)
3/3/2020Antwoord

Vraag nr. 7-354 d.d. 4 februari 2020 : (Vraag gesteld in het Frans)

Deze vraag past in het kader van de initiatieven die al zijn genomen door de democratische politieke fracties om racisme en xenofobie te bestrijden en om in te gaan tegen gedragingen die een democratisch regime kunnen schaden.

Burgers en in het bijzonder verkozenen, op welk niveau dan ook, moeten de fundamentele beginselen van de democratie in acht nemen die aan onze staat ten grondslag liggen, evenals de rechten en vrijheden die erkend worden in de internationale overeenkomsten waar ons land door gebonden is.

Sinds 1981 kan het voorstaan van of het aanzetten tot discriminatie of rassenhaat door de rechter worden bestraft.

Sinds 1995 geldt dat ook voor het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de Tweede Wereldoorlog door het Duitse nationaalsocialistische regime is gepleegd.

Artikel 10 .2 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden bevat een essentiële regel, die bepaalt dat de beperking van de vrijheid van meningsuiting mogelijk is, voor zover die beperkingen door de wet worden ingevoerd en noodzakelijk zijn voor het voortbestaan van de democratische samenleving.

Binnen dat kader hebben Duitsland en Frankrijk beslist om de reproductie van nazi-insignes of het dragen van nazi-uniformen te verbieden. In België is dat niet verboden.

Via verschillende parlementaire initiatieven werd geprobeerd om de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaalsocialistische regime is gepleegd te wijzigen om elk gebruik van nazi-insignes te verbieden.

Dat is niet gelukt, in België worden zaken vaak op diverse wijzen geïnterpreteerd.

Voor zover de bescherming van de fundamentele rechten een transversale aangelegenheid is en mijn vraag ook betrekking heeft op opvoeding en onderwijs, dat een bevoegdheid is van de deelstaten, hoort ze thuis in de Senaat.

Er is begrijpelijkerwijs geen sprake van een inbreuk als het louter zou gaan om culturele of wetenschappelijke doeleinden.

Maar verzamelaars of re-enactors worden in de praktijk en in het openbaar geconfronteerd met het tentoonspreiden van militaire uniformen en insignes.

Er is geen enkel probleem met de geallieerden van 1940-1945, maar dat ligt anders voor de re-enactors van de nazi-legers of van fascistische legers.

Het wettelijk kader is misschien voor interpretatie vatbaar, maar de morele laakbaarheid hoeft geen verder betoog en de geschiedenis leert ons hoe afschuwelijk de oorlog is en het verschil tussen agressoren en bevrijders staat ook vast.

Wat is uw standpunt over het beeld dat een re-enactor in een nazilegeruniform uitstraalt?

Naar mijn mening blijft dat bij gebrek aan een tegensprekelijk debat een interpellerend beeld dat vragen oproept.

Heeft uw departement contact opgenomen met de deelstaten om de komende generaties te sensibiliseren, de banalisering van die afschuwelijke bladzijde uit onze geschiedenis te voorkomen en de dragende vaderlandslievende waarden in ons land veilig te stellen?

Wat is de stand van zaken?

Antwoord ontvangen op 3 maart 2020 :

1) Het War Heritage Institute (WHI) deelt het standpunt van het geachte Lid over het feit dat een historische reconstitutie met het gebruik van uniformen van het Duitse leger uit het Derde Rijk, en in het bijzonder van de troepen van de beruchte SS, evenals van symbolen van dat tijdperk, beter in het oog moet worden gehouden dan andere reconstituties. Als voorafgaande opmerking dient evenwel te worden vermeld dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen de uniformen, kentekens en objecten van de Wehrmacht (stukken die de nazi-ideologie slechts in zeer beperkte mate weerspiegelen) en die van de Waffen-SS (eenheid die door en voor de nazi-ideologie werd gecreëerd). Tot op vandaag wordt de Waffen-SS als een criminele organisatie (in de juridische zin van het woord) beschouwd wegens de gruwelijkheden die ze bewerkstelligde. Die uniformen en objecten hangen het nazisme zeer sterk aan. Bij reconstituties met de betrokken symbolen en collectiestukken moeten bovendien drie verschillende categorieën worden onderscheiden.

Ernstige entiteiten, dikwijls federale of lokale musea, moeten wel degelijk toegang hebben tot collectiestukken en symbolen uit het betrokken tijdperk en van de betrokken ideologie om die te kunnen conserveren en bestuderen vanuit een wetenschappelijk en historisch standpunt. De gruwel van de oorlog in het algemeen en van dat tijdperk in het bijzonder dient inderdaad gedocumenteerd te worden, de slachtoffers moeten blijvend herdacht worden en er moet voor de ideologie van de beulen gewaarschuwd worden. De collecties van het WHI bevatten bijvoorbeeld objecten, uniformen en andere collectiestukken van het Duitse leger van het IIIe Rijk en tonen, soms aan de hand van mannequins, de veldslagen tussen de twee kampen. Die objecten worden echter ruimschoots uitgelegd en in context geplaatst en wel met een educatief doel dat kadert in de herdenkingsopdracht. Bij het behandelen en verwerken van dergelijke stukken in de openbare ruimte houdt het WHI-personeel zich ook aan een strikte ethische en deontologische code.

De tweede categorie zijn de privéverzamelaars en/of de ernstige reconstituteurs. Zoals het geachte Lid het heeft opgemerkt, is het niet verboden objecten van het naziregime te verzamelen of zelfs te dragen als dat culturele of wetenschappelijke doeleinden dient. Sommige privéverzamelaars zijn zeker in staat een onderscheid te maken tussen het documentaire/historische voorwerp en het symbolische voorwerp (en werken ook in die zin). Toegang tot de betrokken stukken lijkt in deze context ook gerechtvaardigd. Dit geldt eveneens voor reconstituties met de betrokken uniformen indien er een toegevoegde waarde is op het vlak van opvoeding en herdenking.

Het probleem situeert zich echter bij de derde categorie. Er bestaat inderdaad een tamelijk uitgebreide markt m.b.t. collectiestukken uit het naziregime. De objecten worden daar soms tegen hoge prijzen verhandeld. Talloze stukken zijn trouwens ook namaak en worden dan gekocht voor hun symbolische waarde eerder dan voor hun historische waarde, wat meteen ook aangevoerd wordt als rechtvaardiging voor het bezit van een dergelijk symbool. Het betreft hier ideologische verzamelaars en reconstituteurs. Deze mensen overtreden de wet van 23 maart 1995.

De moeilijkheid bestaat er uiteraard in de personen van de derde categorie van de andere personen te onderscheiden. Het is dikwijls helaas enkel mogelijk geval per geval tewerk te gaan. Een wijziging van de wet zou dan ook al snel veel te algemeen kunnen uitvallen. Er zou geen onderscheid tussen de categorieën meer gemaakt worden, waardoor heel wat wetenschappelijke en historische studie over de betrokken periode onmogelijk zou worden.

Dat betekent echter niet dat helemaal niets kan worden ondernomen. Het WHI denkt dat maatregelen moeten worden genomen op het niveau van de verzamelaars en reconstituties. De instelling heeft trouwens al stappen in die zin ondernomen. Hieronder twee voorbeelden daarvan.

De bruikleencontracten bevatten een clausule waardoor het WHI geen objecten mag uitlenen aan instellingen die tegen de opdrachten van het WHI ingaan. Ook mag het WHI de in bruikleen gegeven objecten terugvorderen als in de loop van de bruikleen zou blijken dat de stukken worden gebruikt voor doeleinden in strijd met de opdrachten van het WHI. Het WHI gaat soms in op aanvragen om collectiestukken en personeel ter beschikking te stellen tijdens evenementen zoals “Tanks in Town”. De nieuwe contracten stipuleren dat als WHI-personeelsleden vaststellen dat reconstituteurs verkleed zijn met Duitse uniformen van het IIIe Rijk of objecten met sterke symbolische connotatie bezitten en deze handelswijze - uiteraard - niet in culturele of wetenschappelijke activiteiten kaderen, ze de organisator van het evenement de keuze kunnen geven tussen de verwijdering van de betrokken reconstituteurs of de opzegging van het contract met het WHI.

In zijn site van Breendonk verbiedt het WHI reconstituties, alsook de dracht van Duitse uniformen. De enige uitzondering hierop betreft het draaien van films ter plaatse. Om het publiek niet in verwarring te brengen, kunnen de opnames enkel buiten de gewone openingsuren plaatsvinden.

2) Het War Heritage Institute organiseert talloze activiteiten en heeft veel contacten met gewestelijke entiteiten, verenigingen en privépartners in binnen- en buitenland om de komende generaties te sensibiliseren, om de banalisering van deze bijzonder gruwelijke bladzijde van onze geschiedenis tegen te gaan en om de patriottische kernwaarden van ons land te verdedigen.

We denken hier in het bijzonder aan schoolbezoeken in het fort van Breendonk – getuigenis bij uitstek van deze zwarte periode in onze geschiedenis – die het mogelijk maken de gruwel van de kampen uit te leggen. Zo worden jaarlijks 60.000 jongeren over oorzaken en gevolgen ingelicht.

De nieuwe tentoonstelling in het Koninklijk Legermuseum “Oorlog-Bezetting-Bevrijding” vestigt ook de aandacht op de gruwel van het naziregime en de wandaden van de collaborateurs.

In samenwerking met de Gewesten illustreerde de “Liberation route” de bevrijding van de Belgische steden door de geallieerde troepen.

De jaarlijkse pelgrimstocht in het fort van Breendonk herdenkt de slachtoffers van de kampen.

Als laatste element in deze niet-exhaustieve lijst vermelden we graag de “Trein der 1000”, een reis georganiseerd in samenwerking met Defensie die 1000 jongeren de kans biedt Auschwitz te bezoeken onder begeleiding van een WHI-ploeg.

De educatieve dienst van het WHI geeft ook thematische rondleidingen over de groei van het extremisme tijdens het interbellum en zijn wandaden tijdens de Tweede Wereldoorlog. De dienst heeft ook animaties voor leerlingen van het voorbereidende en van het lager middelbaar onderwijs uitgewerkt, evenals workshops voor het hoger middelbaar onderwijs, naast bezoeken voor kinderen en volwassenen, opleidingen over propaganda en de gevaren van massamanipulatie.

De educatieve dienst onderhoudt ook regelmatige contacten met de scholen van de drie Gewesten. De dienst biedt gratis pedagogische dossiers over de gruwel van de Tweede Wereldoorlog aan, waardoor de leerkrachten na een bezoek aan onze collecties het onderwerp in de klas verder kunnen uitdiepen.

De educatieve dienst leidt ook leerkrachten op om de historische gebeurtenissen van het interbellum en de Tweede Wereldoorlog te ontcijferen, hetzij in het kader van de herdenkingsopdracht van het WHI, hetzij op vraag van externe organisaties.