Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 7-1049

van Tom Ongena (Open Vld) d.d. 1 maart 2021

aan de minister van Energie

Sociale voordelen - Statuut en inkomen - Werkloosheidsval - Cijfers en tendensen

werkgelegenheidsbeleid
werkloosheid
sociaal beleid
Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening
armoede
toegang tot het arbeidsproces
sociale bijstand
sociale uitkering
werkloosheidsbestrijding

Chronologie

1/3/2021Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 1/4/2021)
29/4/2021Antwoord

Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 7-1035
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 7-1036
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 7-1037
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 7-1038
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 7-1039
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 7-1040
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 7-1041
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 7-1042
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 7-1043
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 7-1044
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 7-1045
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 7-1046
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 7-1047
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 7-1048
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 7-1050
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 7-1051
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 7-1052
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 7-1053
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 7-1054

Vraag nr. 7-1049 d.d. 1 maart 2021 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

In het federale regeerakkoord van september 2020 wordt gesteld: «een kwaliteitsvolle tewerkstelling is de beste manier om armoede te bestrijden.» Deze regering maakt zich dan ook sterk dat activering van leefloongerechtigden een belangrijke hefboom hiertoe is. Tegen 2030 is de doelstelling om een werkzaamheidsgraad van 80 % te bereiken. Dit vereist dat ook wordt gewerkt op de inactiviteitsgraad, die momenteel 22,8 % bedraagt in de categorie van vijfentwintig tot vierenzestig jaar.

Men wil meer inactieve mensen op de arbeidsmarkt helpen. Hiermee bedoelt men specifiek «mensen met een leefloon, langdurig zieken en mensen met een handicap». Daarnaast zal men inzetten op het weghalen van drempels die (meer) werken en werkgelegenheid in het algemeen belemmeren. Ook belooft men daarbij dat bij zowel de werkloosheidsverzekering als bij het leefloon, de cumulregeling op punt gesteld wordt zodat meer werken lonender zal worden.

De implementatie van dit principe kan een belangrijke katalysator zijn om niet-actieven aan te moedigen om actief te worden op de arbeidsmarkt. Tevens is het een belangrijk element in de aanpak van financiėle inactiviteitsvallen voor werkzoekenden en leefloners.

Eerder stelde ik al enkele vragen hierrond in het Vlaams Parlement. Op Vlaams niveau proberen we af te geraken van sociale voordelen op basis van statuut, want dit is een gekende drempel voor heractivering. Uit de cijfers blijkt dat in Vlaanderen 24 van de in totaal 79 mogelijke sociale voordelen (of 30,4 %) worden toegekend op basis van inkomen. Dat betekent dat er 55 (of 69,6 %) worden toegekend op basis van statuut. Dit moet anders.

Uiteraard is het ook niet onbelangrijk om te vergelijken op het federale niveau, om zo de diensten beter op elkaar af te stemmen. Het regionale activeringsbeleid krijgt dan ook een speciale plaats hierbinnen, zoals in het regeerakkoord staat. Alleen specifieert men niet hoe het samenspel tussen de twee precies zou verlopen.

Daarom richt ik hieromtrent de onderstaande vragen aan alle ministers en staatssecretarissen die deel uitmaken van de federale regering:

1) In hoeverre is er binnen uw bevoegdheidsdomein nog een splitsing tussen inkomen en statuut bij de toebedeling van sociale voordelen op federaal niveau? Kan u deze specifiek oplijsten? Worden er in de toekomst stappen gezet naar harmonisering hiertoe? Zo ja, kan u gedetailleerd toelichten met betrekking tot de timing en de inhoud?

2) Kan u meedelen welke stappen deze en de vorige federale regering concreet reeds hebben genomen of geļmplementeerd om de zogenaamde werkloosheidsval en de inactiviteitsval tegen te gaan? Welke concrete barričres werden weggewerkt? In hoeverre hangt dit samen met het Covid-19 beleid?

3) Kan u binnen uw bevoegdheidsdomein meedelen welke stappen u nog zal nemen om de werkloosheidsvallen en de inactiviteitsval tegen te gaan? Op welke doelgroepen zal de focus liggen? Waarom? Welke groep is het meest kwetsbaar voor deze werkloosheidsval en inactiviteitsval? Waarom? In hoeverre heeft Covid-19 dit veranderd?

4) Wat zijn de meest recente cijfers omtrent de werkloosheidsval op nationaal niveau? In hoeverre heeft Covid-19 dit beļnvloed en wat zijn de prognoses in de volgende twee jaren?

5) Kan de geachte minister voor zijn bevoegdheidsdomeinen een overzicht geven van de sociale voordelen die toegekend worden op basis van:

a) inkomen; en

b) statuut?

Graag hierbij ook telkens vermelding van het aantal begunstigden en het totaal aan uitgaven per voordeel alsook het totaalbedrag op jaarbasis. Bij voorkeur uit de onderstaande thematiek:

1. onderwijs, werk & opleiding;

2. vervoer;

3. kinderopvang en gezinsonderhoud;

4. sport, ontspanning & cultuur;

5. water, gas & elektriciteit;

6. sociale zekerheid;

7. zorg & pensioen (zowel thuis als bij zorginstellingen).

6) a) Zijn er ook bestaande sociale voordelen die vandaag nog toegekend worden op basis van statuut in plaats van inkomen, die onderhevig zijn aan het nemen van flankerende regionale maatregelen?

b) Zo ja, welke sociale voordelen zijn dat dan in de bevoegdheidsdomeinen van de geachte minister? En in welke regio's specifiek is dit het geval?

Wat betreft het transversale karakter van de vraag: sinds 1 juli 2014 zijn de Gewesten bevoegd geworden voor de activering van uitkeringen voor de werkloosheid en van de financiėle maatschappelijke bijstand.

Het gaat om systemen waarbij werklozen (of gerechtigden op leefloon) bij werkhervatting nog een deel van hun uitkering verder wordt uitbetaald en de werkgever het bedrag kan aftrekken van het uit te betalen nettoloon.

Toch zijn het nog steeds de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening (RVA) (voor de activering van werkloosheidsuitkeringen) en de programmatorische federale overheidsdienst (POD) Maatschappelijke Integratie (voor de activering van de financiėle maatschappelijke bijstand) die bevoegd zijn voor de toekenning van deze activeringen. De bijzondere wet bepaalt immers dat deze instellingen de enige administratieve en technische operatoren zijn.

Antwoord ontvangen op 29 april 2021 :

Collectieve hulp:

Sociale voordelen worden aan alle actieve personeelsleden toegekend op basis van een intern reglement zonder een onderscheid te maken volgens statuut noch volgens inkomsten.

Het intern reglement werd ondertekend door de minister bevoegd voor Economie en wordt opnieuw ter ondertekening voorgelegd bij elke wijziging.

De volgende sociale voordelen worden toegekend:

1) tegemoetkoming voor een bril/lenzen:

aantal begunstigden:

– 2019: 138;

– 2020: 116.

2) tegemoetkoming tandprothesen:

aantal begunstigden:

– 2019: 27;

– 2020: 15.

3) tegemoetkoming hoorapparaat:

aantal begunstigden:

– 2019: 2;

– 2020: 3.

4) tegemoetkoming kindervakantie:

aantal begunstigden:

– 2019: 502;

– 2020: 368.

5) tegemoetkoming voor- en naschoolse kinderopvang:

aantal begunstigden:

– 2019: 131;

– 2020: 75.

6) tegemoetkoming 1ste middelbaar onderwijs:

aantal begunstigden:

– 2019: 27;

– 2020: 57.

7) tegemoetkoming geboorte/adoptie:

aantal begunstigden:

– 2019: 21;

– 2020: 28.

8) tegemoetkoming Sinterklaasgeschenk:

aantal begunstigden:

– 2019: 384;

– 2020: 363.

9) tegemoetkoming pensioen:

aantal begunstigden:

– 2019: 49;

– 2020: 72.

10) tegemoetkoming overlijden actief personeelslid:

aantal begunstigden:

– 2019: 0;

– 2020: 5.

Hospitalisatieverzekering:

Er wordt een voordelige hospitalisatieverzekering aangeboden aan alle federale personeelsleden en hun familieleden wonend onder hetzelfde dak.

Het contract werd op federaal niveau afgesloten en beheerd door de FOD BOSA. Basisprincipe is een verplichte tussenkomst van 75 % op de basispremie voor actieve personeelsleden.

De FOD Economie heeft twee groepsnummers: M162 (FOD Economie) en M172 (ex-Landbouw) en geeft een tussenkomst van 80 % voor de actieve personeelsleden, 20 % voor de gepensioneerden en nevenverzekerden (partners, kinderen, kleinkinderen) wonend onder hetzelfde dak.

Aantal aangeslotenen M162 voor 2020 (status van december):

1) actief personeelsleden zonder leeftijdsgrens: 1 098;

2) gepensioneerde personeelsleden onder de 67 jaar: 600;

3) gepensioneerde personeelsleden van 67-71 jaar: 424;

4) gepensioneerde personeelsleden ouder dan 71 jaar: 568;

5) kinderen jonger dan 24: 573.

Aantal aangeslotenen M172 voor 2020 (status van december):

1) gepensioneerden van 67-71 jaar: 2;

2) gepensioneerden ouder dan 71 jaar: 123;

3) partners: 103.

Inkomen:

Het sociaal verwarmingsfonds komt voor een deel tussen in de betaling van de verwarmingsfactuur van personen die zich in een moeilijke situatie bevinden. Het Fonds komt het gehele jaar door tussen. Het gaat om de factuur die betaald wordt voor huisbrandolie, lamppetroleum (type c) en bulkpropaangas:

– Categorie 1: personen met recht op de verhoogde tegemoetkoming. Tevens is vereist dat het jaarlijks bruto belastbaar inkomen van het huishouden lager of gelijk is aan 19 566,25 euro verhoogd met 3 622,24 euro per persoon ten laste (*);

– Categorie 2: Personen met een begrensd inkomen: huishoudens met een jaarlijks bruto belastbaar inkomen lager of gelijk aan 19 566,25 euro verhoogd met 3 622,34 euro per persoon ten laste. Er wordt hierbij rekening gehouden met het niet-geïndexeerde kadastraal inkomen (x3) van de onroerende goederen buiten de gezinswoning;

– Categorie 3: personen met schuldoverlast: in de derde categorie gaat het om personen die aan de volgende dubbele voorwaarde voldoen:

o personen die een schuldbemiddeling of een collectieve schuldenregeling genieten (cf. boek VII van het Wetboek van economisch recht; artikel 1675/2 e.v. van het Gerechtelijk Wetboek);

en

o die bovendien de verwarmingsfactuur niet kunnen betalen.

(*) Met persoon ten laste wordt bedoeld een lid van het huishouden van de gerechtigde met een netto jaarinkomen, zonder de gezinsbijslag en het onderhoudsgeld voor kinderen, dat lager is dan 3 380 euro.

Statuut:

Het sociaal tarief voor elektriciteit of gas is goedkoper dan het commercieel tarief en wordt meestal automatisch toegepast op basis van het sociaal statuut. Om recht te hebben moet men genieten van een specifieke tegemoetkoming van het OCMW, de Federale Pensioendienst, de FOD Sociale Zekerheid Personen met een Handicap, de Zorgkas, Iriscare of het «Agence pour une vie de qualité». Tijdelijk wordt in 2021 voorzien in een uitbreiding van de categorieën die genieten van het statuut «recht op de verhoogde tegemoetkoming».

Werkloosheidsval – Cijfers en tendensen:

Aantal rechthebbenden sociaal tarief elektriciteit en aardgas: cijfers CREG 2019:

– elektriciteit 438 309 (9,08 %);

– gas: 266 346 (9,93 %).