Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 6-890

van Jean-Jacques De Gucht (Open Vld) d.d. 22 maart 2016

aan de eerste minister

Joodse geroofde kunst - Rapport 2008 - Restitutie aan slachtoffers - Aantal stukken - Aanpak - Aantal geroofde kunstwerken in de federale musea

eigendom van goederen
diefstal
kunstvoorwerp
museum
jood
Tweede Wereldoorlog
handel in kunstvoorwerpen
cultuurgoed

Chronologie

22/3/2016Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 21/4/2016)
20/4/2016Antwoord

Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 6-891

Vraag nr. 6-890 d.d. 22 maart 2016 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Nederlandse musea hebben zeker 139 kunstwerken in hun bezit waarvan wordt vermoed dat ze Joden afhandig zijn gemaakt in de nazitijd. Tussen 1933 en 1945 werden veel Joodse kunstverzamelaars gedwongen hun bezittingen te koop aan te bieden. Het gebeurde ook dat de nazi's de werken roofden of in beslag namen. Later belandden veel van deze werken in musea. De Nederlandse Museumvereniging probeert te achterhalen wie de oorspronkelijke eigenaren zijn. Erfgenamen van de oorspronkelijke eigenaar kunnen een verzoek tot restitutie indienen.

Nederland heeft in 2001 een onafhankelijke adviescommissie opgericht die onder meer de minister advies geeft over claims op voorwerpen in de rijkscollectie en de kunstwerken in het bezit van de Staat (lokaal, provincies, enz.).

Ons land voerde hieromtrent eerder onderzoek. Ik verwijs naar de Commissie voor de schadeloosstelling van de leden van de Joodse Gemeenschap van België, die het onderzoek en de behandeling van de aanvragen tot schadeloosstelling op 31 december 2007 heeft beëindigd. Het secretariaat van de Commissie heeft eveneens de werkzaamheden stopgezet. De opvolging wordt vanaf 1 januari 2008 verzekerd door de diensten van de Kanselarij van de eerste minister en valt heden onder de programmatorische federale overheidsdienst (POD) Wetenschapsbeleid.

Elk groot Belgisch museum heeft kunstwerken met een " aangebrand " verleden. Ze zijn tijdens de Tweede Wereldoorlog door de nazi's aangekocht of ruwweg geconfisqueerd. Na de oorlog keerde amper 9 % terug naar de eigenaars. In onze musea bevinden zich minimaal 331 kunstobjecten die terugkeerden uit nazigebied en van wie de originele eigenaar niet bekend is. In de jaren na de oorlog is daar ook weinig naar gezocht. De " Vanitas " van Jan Denens werd tijdens de oorlog brutaal in beslag genomen door de nazi's. Die schuimden vanaf 1942 systematisch de steden af om verlaten huizen van gedeporteerde en geëmigreerde joden leeg te halen. Het schilderij werd geroofd tijdens de " Möbelaktion B31 ". Na de oorlog werd het door de geallieerden aangetroffen in Schloss Kogl (Oostenrijk). Dat was een van de 1400 depots waarin de nazi's in heel het Derde Rijk kunstgoederen opsloegen. Het hangt nu in het Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen. In het Museum voor Schone Kunsten Gent hangt " De dorpsadvocaat " van Pieter Brueghel II. De herkomst is onbekend. In het museumdepot zitten twee schilderijen van Frits Van den Berghe, afkomstig van een joodse eigenaar (naam en adres bekend bij de redactie van De Standaard, cf. Sels G., " Nazi-roofkunst in onze musea ", in De Standaard van 25 januari 2014, blz. 4) die ze wou uitlenen voor een expositie. Wegens de oorlog ging die niet door; nadien was de eigenaar onvindbaar.

Het Museum voor Schone Kunsten Brussel heeft met " Bloemen " van Lovis Corinth een werk van onbekende herkomst. Voorts kreeg het negen schilderijen van Xavier Mellery die tientallen jaren in de kelders van het Paleis voor Schone Kunsten lagen. Daar werden na de oorlog de veilingen van gerecupereerde roofkunst georganiseerd. Het Museum weet niet wie de eigenaar is.

De informatie komt uit een bijlage van het hierboven vermeldde rapport over de schadeloosstelling aan de Joodse Gemeenschap. Het rapport vermeldt tevens enkele kisten in het Jubelpark met 292 cultuurgoederen van niet-geïdentificeerde joodse herkomst. Het gaat om islamitische, Chinese, Griekse en Romeinse kunstobjecten. Ze zijn teruggevonden in een opslagplaats in Nikolsburg (nu Mikulov in Tsjechië). "De instelling schreef alle stukken in in zijn inventaris", zegt het rapport, "en ondernam geen enkele poging om de eigenaars te identificeren.”

Deze gegevens zijn slechts het topje van de ijsberg. Het rapport focust alleen op joodse bezittingen en onderzocht een beperkt aantal Belgische musea.

In november 2015 werden enkele werken, waaronder tekeningen uit de Koninklijke Bibliotheek, teruggegeven. Graag had ik echter een beeld gehad over de globale aanpak.

Dit is een transversale aangelegenheid. Zowel federale musea als de musea die ressorteren onder de Gemeenschappen zijn in het bezit van roofkunst. Het is een gedeelde verantwoordelijkheid waarbij samenwerking aangewezen is om te komen tot een correct restitutiebeleid van roofkunst, en dit wat alle musea betreft.

Ik had hieromtrent dan ook volgende vragen :

1) Bestaat er een gezamenlijke aanpak van het restitueren van roofkunst in het algemeen, en roofkunst van de Tweede Wereldoorlog in het bijzonder? Wat houdt die aanpak in ?

2) Kunt u zeer concreet meedelen wie sinds 2008 welke stappen heeft ondernomen om de concreet geïdentificeerde 331 stukken uit het rapport van 2008, die vanuit Nazi-Duitsland terugkwamen en waarvan de oorsprong onbekend is en die werden verdeeld over vijftien musea, door te lichten? Hebt u desgevallend maatregelen genomen om de rechtmatige eigenaar(s) terug te vinden ?

3) Kunt u gedetailleerd oplijsten welke geroofde kunstwerken uit de collecties van onze federale musea reeds het voorwerp uitmaken van een claim vanwege de oorspronkelijke eigenaars en hun erfgenamen en dit sinds 2008, per jaar ? Hoe verklaart u dit cijfer en meent u dat voldoende gedaan werd om roofkunst op te sporen ?

4) Welke musea hebben reeds een systematische doorlichting gedaan van hun collectie om na te gaan of ze in het bezit zijn van roofkunst en wat waren hiervan de resultaten per (federaal) museum? Acht u deze resultaten afdoende gezien het leed waarmee vele van deze geroofde werken verbonden zijn ?

Antwoord ontvangen op 20 april 2016 :

Ik verwijs naar het antwoord van de staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid, aan wie de vraag eveneens werd gesteld.