Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 6-354

van Lode Vereeck (Open Vld) d.d. 19 december 2014

aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie

Belgisch ondernemingsklimaat - Statuut student-ondernemer

ondernemingsgeest
jongerenarbeid
zelfstandig beroep
verhouding school-beroepsleven
belasting van natuurlijke personen
sociale zekerheid
ondernemer

Chronologie

19/12/2014Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 22/1/2015)
15/1/2015Antwoord

Vraag nr. 6-354 d.d. 19 december 2014 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Het 'Doing Business'-rapport van de Wereldbank bekijkt het wettelijk kader in 189 economieën waarin kleine en middelgrote ondernemingen moeten opereren. Het rapport bevat een internationale rangschikking van het ondernemingsklimaat in de onderzochte landen. België ziet zijn positie in deze rangschikking jaar na jaar verslechteren. In de recente rangschikking bezet België de 42ste plaats, in 2008 prijkte ons land nog op plaats 19.

Om het ondernemingsklimaat te verbeteren, en in het bijzonder de ondernemingszin van jonge ondernemers, engageerde de Vlaamse regering zich in haar regeerakkoord 2014-2019 om een speciaal statuut voor student-ondernemers in het leven te roepen. De concrete uitwerking van dit apart statuut zal tot stand komen in overleg met de onderwijswereld, de ondernemersorganisaties en de student-ondernemers, zo stelden de Vlaamse ministers van Werk en Onderwijs op 29 oktober jl. in een artikel in De Tijd.

Ondanks het duwtje in de rug waarop de ondernemende studenten kunnen rekenen vanuit de Vlaamse regering zijn ze bezorgd over hun sociaal statuut, wat een federale bevoegdheid is. In het statuut van de student-ondernemer is er dus duidelijk een transversaal luik aanwezig. Jobstudenten kunnen tot 6.000 euro per jaar bijverdienen, terwijl de grens voor student-ondernemers 1.500 euro per jaar bedraagt. Studenten die een eigen onderneming opstarten dreigen dan ook hun statuut van student en de bijhorende sociale voordelen te verliezen.

Ik heb volgende vragen voor de geachte minister voor wat betreft de aspecten van de geschetste problematiek die kaderen binnen de regelgeving met betrekking tot het zelfstandigenstatuut:

1. Erkent de minister dat het huidig sociaal statuut van student-ondernemer een belemmering vormt voor studenten die de aspiratie hebben om al tijdens hun studies te ondernemen?

2. Hoe verklaart de minister de discrepantie tussen de maximale inkomensgrens voor jobstudenten van 6.000 euro per jaar en die van de student-ondernemer die op 1.500 euro per jaar ligt? Acht de minister het opportuun om de inkomensgrens voor de student-ondernemer op te trekken?

3. In het federaal regeerakkoord 2014-2019 toont de federale regering zich bereid om het krediet van studentenarbeid te versoepelen. Op het sociaal statuut van student-ondernemer wordt echter niet ingegaan.

Welke maatregelen zal de minister nemen om het sociaal statuut van de student-ondernemer aan te passen en in lijn te brengen met de economische realiteit van het jonge ondernemerschap?

Antwoord ontvangen op 15 januari 2015 :

Ik heb de eer het geachte lid de volgende antwoorden te geven op zijn vragen.

1) In antwoord op de eerste vraag moet ik vooraf verduidelijken wat het sociaal statuut is dat van toepassing is op de hier aangehaalde « studenten-ondernemers ».

Het sociaal statuut der zelfstandigen voorziet al geruime tijd een specifieke bepaling inzake sociale bijdragen voor studenten die een zelfstandige activiteit uitoefenen. Het gaat om artikel 37, § 1, b, van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen.

Ik vestig echter de aandacht van het geachte lid op het feit dat deze « studenten-ondernemers » artikel 37 enkel kunnen genieten als zij effectief student zijn en lessen volgen. Artikel 37 verstaat onder student, « de onderworpene van minder dan vijfentwintig jaar die cursussen volgt (…) in de zin van de wetgeving betreffende de gezinsbijslag der zelfstandigen. »

De studenten die een zelfstandige activiteit uitoefenen, kunnen, dankzij dit artikel 37, beschouwd worden als zelfstandigen in bijberoep en verminderde sociale bijdragen betalen in vergelijking met de andere zelfstandigen.

Op die manier is er voor het jaar 2014 :

– geen enkele sociale bijdrage verschuldigd als de jaarinkomsten van de student lager zijn dan 1 423,9 euro ;

– als zijn inkomsten tussen 1 423,9 euro en 6 742,06 euro liggen, is hij verminderde sociale bijdragen verschuldigd (tarief van 22 %) ;

– wanneer zijn inkomsten hoger zijn dan 6 742,06 euro, kan hij niet langer van de toepassing van het artikel 37 genieten en moet hij 22 % sociale bijdragen betalen, die minimaal berekend worden op veronderstelde minimuminkomsten van zelfstandigen in hoofdberoep van 12 870,43 euro.

Als de student-ondernemer voldoet aan de voorwaarden van dit artikel 37 en beroepsinkomsten als zelfstandige heeft die lager zijn dan of gelijk zijn aan 6 742,06 euro, zal hij enerzijds kinderbijslag kunnen blijven genieten en anderzijds geen of verminderde sociale bijdragen blijven betalen.

2) Wat de tweede vraag betreft, veronderstel ik dat het geacht lid de inkomstenplafonds bedoelt voor de toekenning van kinderbijslag ten voordele van studenten die een loontrekkende of een zelfstandige activiteit uitoefenen. Deze studenten zijn in feite onderworpen aan identieke regels die voorzien zijn door het koninklijk besluit van 10 augustus 2005 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt verleend ten behoeve van het kind dat onderwijs volgt of een vorming doorloopt. Het klopt dat deze regels op een verschillende manier worden geverifieerd voor de uitoefening van een loontrekkende of een zelfstandige activiteit.

Voor de toekenning van kinderbijslag mogen studenten die hogere studies volgen een grens van 240 werkuren per kwartaal niet overschrijden (behalve voor het kwartaal van de zomervakantie als de cursussen worden hervat in september). Bovendien, als zij een stage doen in verband met de gevolgde studies die nodig is voor het behalen van het diploma, mogen zij niet meer verdienen dan 520,08 euro bruto per maand (of 6 240,96 euro bruto per jaar).

In de praktijk, omdat er voor de studenten die een zelfstandige activiteit uitoefenen geen werkuren zijn, noch gekende maandelijkse inkomsten, wordt ervan uitgegaan dat de student die het voormelde artikel 37 geniet, (geen of verminderde sociale bijdragen betaald) de grenzen inzake inkomsten en toegelaten werkuren respecteert. Als hij daarentegen artikel 37 niet geniet omdat zijn inkomsten te hoog zijn (hoger dan 6 742,06 euro), verliest hij het recht op kinderbijslag.

3) Het regeerakkoord voorziet immers het volgende :

« De regering zal, na advies van de sociale partners, voorstellen doen om :

– de modaliteiten te onderzoeken om het krediet van studentenarbeid van vijftig dagen te berekenen in uren om zo meer soepelheid te bieden aan studenten en hun werkgevers, zonder dat de mogelijkheid tot de controle hierop in het gedrang komt ; ».

De minister van Werk voorziet in zijn algemene beleidsnota van 17 november 2014, met betrekking tot de modernisering van de markt en, specifieker, de studentenarbeid, het volgende :

« Ook zal onderzocht worden of en hoe de vijftig dagen studentenarbeid per jaar op een uurbasis kunnen berekend en toegepast worden, zonder daarbij afbreuk te doen aan de mogelijkheid om dit te controleren en zonder een te hoge bijkomende administratieve last en kost. »

Er is geen enkele maatregel voorzien met betrekking tot het sociaal statuut der zelfstandigen (wetende dat in het kader van het sociaal statuut der zelfstandigen, de onderwerping gebeurt op basis van kalenderkwartalen : de notie van arbeidsdagen is daarom minder belangrijk).