Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 6-243

van Rik Daems (Open Vld) d.d. 27 november 2014

aan de staatssecretaris voor Bestrijding van de sociale fraude, Privacy en Noordzee, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid

Nederland - Sociale fraude - Landelijk frauderegister - Recidive - Administratieve boetes

Nederland
geldboete
zwartwerk

Chronologie

27/11/2014Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 1/1/2015)
6/1/2015Antwoord

Vraag nr. 6-243 d.d. 27 november 2014 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Deze vraag betreft een transversale aangelegenheid aangezien de openbare centra voor maatschappelijk welzijn een gemeenschapsbevoegdheid zijn en (mee)instaan voor de uitkeringen en voor fraudedetectie.

Per 1 januari 2013 is in Nederland de wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving van kracht. Een van de maatregelen ervan is dat de boete voor verwijtbare schending van de inlichtingenplicht bij recidive oploopt tot 150 % van het benadelingsbedrag. Om recidive eenvoudig te kunnen constateren, liet het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) een landelijk frauderegister ontwikkelen.

Door de administratieve boetes bij herhaalde sociale fraude te verhogen zal het aantal misbruiken afnemen. Het zal een aanzienlijk afschrikeffect hebben en dat is beleidsmatig zeker opportuun. Door naast het verhogen van de pakkans ook in te zetten op hogere boetes zal men de sociale fraude effectief drastisch kunnen doen afnemen. Hierdoor komen er meer middelen vrij voor hen die deze uitkeringen echt nodig hebben.

Het frauderegister geeft snel inzicht in de (landelijke) fraudehistorie van klanten.

1) Wat vindt de staatssecretaris van de Nederlandse aanpak jegens sociale fraude, waarbij recidivisten (hardleerse fraudeurs dus) een boete wordt opgelegd die kan oplopen tot 150% van de onterecht verkregen uitkering? Overweegt hij gelijkaardige maatregelen in ons land? Zo ja, welke en wanneer zullen ze van kracht worden? Zo neen, waarom niet?

2) Is hij voorstander van de aanleg van een landelijk frauderegister dat als knipperlicht kan dienen bij recurrente uitkeringsfraudeurs? Overweegt hij dergelijke maatregel in ons land? Zo ja, kan hij die maatregel inhoudelijk toelichten en wanneer zal hij van kracht worden? Zo neen, waarom niet?

Antwoord ontvangen op 6 januari 2015 :

In antwoord op uw vraag kan u meedelen wat volgt.

Vooreerst dient erop gewezen te worden dat, op het vlak van de strafrechtelijke beteugeling, artikel 233 van het Sociaal Strafwetboek zware strafrechtelijke en administratieve sancties voorziet jegens iedere sociale uitkeringstrekker, die onder andere:

De artikelen 108 (voor de strafrechtelijke sancties) en 111 (voor de administratieve geldboeten) machtigen de rechter of de administratieve overheid om een straf op te leggen van het dubbele van het maximum in geval van recidive.

De beteugeling van de sociale fraude op het vlak van de sociale uitkeringen wordt derhalve ernstig genomen door de Belgische wetgever.

Er dient onderlijnd te worden dat er naast deze strafrechtelijke beteugeling specifieke sancties bestaan op het niveau van verscheidene bijzondere regelgevingen.

Zo wordt in het art. 153 van het Werkloosheidsbesluit van 25 november 1991 bepaald dat de werkloze die onverschuldigde uitkeringen heeft of kan ontvangen doordat hij een onjuiste of een onvolledige verklaring heeft afgelegd, kan worden uitgesloten van het recht op uitkeringen gedurende ten minste één week en ten hoogste 13 weken. In geval van recidive mag de duur van de uitsluiting niet minder bedragen dan het dubbele van de vorige sanctie, zonder de 26 weken te overschrijden.

Voor de werkloze die een niet aangegeven en niet toegelaten activiteit verricht, bedraagt de uitsluiting één tot 26 weken. Bij herhaling mag de duur van de uitsluiting niet minder bedragen dan het dubbele van de vorige sanctie, zonder 52 weken te overschrijden. Is er sprake van georganiseerd zwartwerk, dan bedraagt de uitsluiting 27 tot 52 weken (art. 154 van het Werkloosheidsbesluit van 25 november 1991).

De werkloze kan eveneens van het genot van de uitkeringen worden uitgesloten gedurende ten minste 27 weken en ten hoogste 52 weken wanneer hij gebruik maakt van onjuiste stukken ten einde te kwader trouw uitkeringen te verkrijgen waarop hij geen recht heeft (art. 155 van het Werkloosheidsbesluit van 25 november 1991).

Bij herhaling volgt in deze laatste twee gevallen het verlies van het recht op uitkeringen tot op het ogenblik dat de werkloze opnieuw aan de toelaatbaarheidsvereisten voldoet.

Uiteraard worden in alle bovenvermelde hypotheses de onrechtmatig genoten uitkeringen teruggevorderd.

Voor wat de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging betreft, bepaalt artikel 168quinquies, §4, tweede lid van de Wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, dat de leidende ambtenaar van de Dienst voor administratieve controle van het RIZIV het bedrag van de geldboete of de duur van de uitsluiting kan verdubbelen wanneer de sociaal verzekerde een nieuwe inbreuk begaat binnen de twee jaar die volgt op de kennisgeving van de beslissing waarin een administratieve geldboete of een uitsluiting wordt opgelegd.

Ook hier zal worden overgegaan tot de terugvordering van de onrechtmatig genoten uitkeringen.

In de sector van de kinderbijslag zal de instelling er in geval van fraude over waken dat, naast de strafrechtelijke en administratieve sancties die bepaald zijn in artikel 233 van het Sociaal Strafwetboek, de kinderbijslag niet verder wordt uitbetaald en dat er bovendien een procedure tot terugvordering aangevat zal worden. De kinderbijslagfondsen zijn echter verplicht de eventuele mogelijkheden te onderzoeken om een ander recht te openen. Het stelsel van de kinderbijslag werd immers ingesteld om gezinnen te helpen bij het dragen van de kosten voor huisvesting, onderhoud, gezondheid, opleiding en zelfontplooiing van hun kinderen. Het gaat erom aan ieder kind minimale kansen te bieden voor zijn toekomst in de maatschappij; het gaat eveneens om een manier om de kinderarmoede te bestrijden.

Aangezien de reglementering een strafverzwaring bepaalt in geval van recidive is het evident dat de betrokken administraties (Justitie, Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA), Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeits-verzekering (RIZIV) in hun respectievelijke gegevensbanken alle gegevens bewaren met betrekking tot de opgelegde sancties. Bijgevolg is het mogelijk om bij elke administratie terug te vinden aan wie er een sanctie werd opgelegd, evenals het soort sanctie dat werd getroffen en de reden ervan.

Evenwel zal ik niet nalaten om, zodra de nieuwe Nederlandse aanpak toelaat om te worden geëvalueerd, te laten nagaan of het al dan niet aangewezen is om, op die basis, bepaalde aspecten van de vigerende wetgeving, te optimaliseren.