Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 6-2351

van Benjamin Dalle (CD&V) d.d. 4 februari 2019

aan de minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken

Raad van State - Afdeling Bestuursrechtspraak - Doorlooptijd van een geschil - Situatie op het Auditoraat

administratieve rechtspraak

Chronologie

4/2/2019Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 7/3/2019)
8/4/2019Antwoord

Vraag nr. 6-2351 d.d. 4 februari 2019 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

De gemiddelde doorlooptijd van een geschil bij de Nederlandse Raad van State bedraagt vijf maanden. Bij de Belgische Raad van State, afdeling Bestuursrechtspraak, varieert de doorlooptijd, maar vaak gaat het over verschillende jaren.

De afgelopen vijftien jaar werden belangrijke inspanningen geleverd om de doorlooptijd te verminderen. Verder werd de werklast verminderd door de oprichting van gespecialiseerde administratieve rechtscolleges op federaal niveau (zoals de Raad voor vreemdelingenbewistingen) en op het niveau van de deelgebieden, in het bijzonder in Vlaanderen.

Op het niveau van de zetel van de Raad van State wordt vandaag vrij doelmatig gewerkt en zijn de doorlooptijden beperkt.

Er wordt echter vastgesteld dat er frequent forse vertraging optreden op het niveau van het Auditoraat van de Raad van State. Overeenkomstig artikel 24 van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, moet het auditoraatsverslag worden opgemaakt vooraleer verdere stappen in de procedure kunnen worden gezet. In de praktijk stelt men vast dat het auditoraatsverslag niet snel wordt opgemaakt en dat de behandeling door het Auditoraat in bepaalde gevallen tot vier jaar in beslag kan nemen.

Verder wordt er soms geklaagd over de wisselende kwaliteit van de auditoraatsverslagen, afhankelijk van de behandelende auditeur. Een ander probleem is de toepassing van artikel 24, tweede lid, van de wetten op de Raad van State waarbij het Auditoraat zich beperkt tot een onderzoek van het element dat noodzakelijk is voor de oplossing van het geschil. In theorie is dat nuttig, maar als de kwaliteit van de auditoraatsverslagen minder goed is, zorgt dit voor vertragingen omdat alles moet worden herhaald (arrest tot heropening debatten, nieuw auditoraatsverslag, nieuwe laatste memories, nieuwe beschikking tot terechtzitting, nieuwe terechtzitting).

Vroeger werd het auditoraatsverslag in de meeste gevallen gevolgd. Vandaag lijkt er een tendens te zijn dat dit minder vaak het geval is.

Deze vragen hebben betrekking op de bevoegdheden van de Senaat aangezien het gaat over een aangelegenheid bedoeld in artikel 78, 4°, van de Grondwet (de wetten op de Raad van State en op de federale administratieve rechtscolleges). Verder heeft de werking van de Raad van State een grote impact op de werking van de bestuursrechtscolleges en de bestuurlijke beslissingen van de Gemeenschappen en de Gewesten.

Aan de minister worden daarom de volgende vragen gesteld :

1) Bent u op de hoogte van de problemen op het niveau van het Auditoraat van de Raad van State, afdeling Bestuursrechtspraak, op het vlak van de doorlooptijd en de wisselende kwaliteit van de auditoraatsverslagen ? Wat ligt aan de grondslag van die problemen ?

2) Wat is vandaag de gemiddelde doorlooptijd voor een vernietigingsberoep bij de Raad van State, afdeling Bestuursrechtspraak, en welk deel wordt in beslag genomen door de tussenkomst van het Auditoraat ?

3) Hoe is de gemiddelde doorlooptijd (cf. vraag 2)) de afgelopen vijftien jaar geėvolueerd ?

4) In hoeveel procent van de gevallen wordt het auditoraatsverslag gevolgd en hoe is dat percentage de afgelopen vijftien jaar geėvolueerd ?

5) Wordt er in maatregelen voorzien om de problematiek vermeld in vraag 1) te remediėren ?

Antwoord ontvangen op 8 april 2019 :

Alvorens concreet op de verschillende vragen in te gaan, past het te benadrukken dat de Raad van State niet enkel als hoogste administratief rechtscollege bestuursgeschillen beslecht en dit, samengevat, hetzij als annulatierechter hetzij als cassatierechter – dit is de afdeling bestuursrechtspraak – maar ook aan de Parlementen en regeringen een beredeneerd advies verleent over voorstellen en (voor)ontwerpen van wetgevende normen en reglementaire besluiten – dit is de afdeling wetgeving.

De schriftelijke vraag betreft enkel de afdeling bestuursrechtspraak. Uiteraard heeft de zeer grote werklast van de afdeling wetgeving (zie daaromtrent bijvoorbeeld Raad van State, Activiteitenverslag 2016-2017, deel II) ook een invloed op de werking van de afdeling bestuursrechtspraak minstens wat het auditoraat betreft. Zo werden, in 2016-2017, 2 039 adviesaanvragen ingediend met in totaal 39 738 artikelen ; 2 033 van die adviesaanvragen of 99,70 % werden ingediend met opgave van een spoedtermijn (1 881 of 92 % adviesaanvragen op dertig dagen, 122 of 6 % adviesaanvragen op vijf dagen en dertig of 1,47 % adviesaanvragen op zestig dagen). De reële werklast is onder meer via verenigde kamers en algemene vergadering nog hoger. Terwijl artikel 76, § 1, laatste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State (hierna : RvS-wet), bepaalt dat vierentwintig auditeurs – op een totaal van tachtig auditeurs – bij voorrang worden aangesteld bij de afdeling wetgeving, dienen regelmatig auditeurs werkzaam in de afdeling bestuursrechtspraak in te springen in de afdeling wetgeving. Zo werkte de Nederlandstalige afdeling wetgeving van het auditoraat regelmatig met dertien en veertien auditeurs en, via de bijstand van een auditeur uit de afdeling bestuursrechtspraak, ook nog in 2016-2017 en grotendeels in 2017-2018 met dertien auditeurs (ondanks de afbouw en het volledig wegvallen, sinds 1 augustus 2017, van het tijdelijk zogenaamde achterstandskader bedoeld in artikel 123 RvS-wet). Sinds bijna één jaar vervangen twee Franstalige auditeurs meer dan halftijds een auditeur wetgeving die tot staatsraad werd benoemd en bij zijn vertrek niet meer kon worden vervangen ten gevolge van het wegvallen van voormeld achterstandskader.

Wat de afdeling bestuursrechtspraak betreft, dient benadrukt te worden dat deze als annulatierechter (en behoudens de hypothese van een attributieconflict bij het Hof van Cassatie), in eerste en laatste aanleg beslist. Dit wil zeggen zonder beroepsmogelijkheid. In dat kader neemt de Raad van State ook kennis van vorderingen tot schorsing, vaak bij uiterst dringende noodzakelijkheid. Daarnaast heeft de afdeling bestuursrechtspraak bevoegdheden als cassatierechter en in een aantal aangelegenheden als rechter met volle rechtsmacht in de zin van artikel 16 RvS-wet (bijvoorbeeld in verkiezingsaangelegenheden). In 2014 werden belangrijke nieuwe bevoegdheden toegekend zoals de schadevergoeding tot herstel (artikel 11bis) en de uitbreiding van de mogelijkheid tot handhaving van de gevolgen tot individuele akten (artikel 14ter). Hoewel sommige van deze bevoegdheden bedoeld zijn om op termijn het aantal procedures – inbegrepen voor de hoven en rechtbanken – te verminderen, leiden ze soms tot een verlenging van de ingeleide procedures bij de Raad van State.

Het zogenaamde « dubbel onderzoek », dit wil zeggen dat de meeste zaken eerst door het auditoraat worden onderzocht en vervolgens door de bevoegde kamer, biedt mede verantwoording voor de afwezigheid van een algemene beroepsmogelijkheid die bij de hoven en rechtbanken bijna steeds bestaat (of, bij administratieve rechtscolleges, het cassatieberoep bij de Raad van State).

Dit dubbel onderzoek zorgt er tevens bijvoorbeeld voor dat reeds vóór de zaak door de bevoegde kamer wordt onderzocht, het dossier desgevallend wordt vervolledigd, dat de juiste verwerende partij en de eventuele derden-belanghebbenden worden aangeduid, dat de feiten, excepties en middelen worden samengevat en dat de opgeworpen excepties en middelen worden onderzocht en beoordeeld door een auditeur. Deze laatste werpt desgevallend ook ambtshalve excepties of middelen op. Daarna krijgen de partijen de kans schriftelijk te reageren op het verslag van de auditeur. Op de zitting geeft de auditeur vervolgens zijn advies.

Aldus bevordert dit dubbel onderzoek de tegensprekelijkheid van het debat en stelt het de bevoegde kamer in staat te oordelen op basis van een volledig dossier en op basis van een onderbouwde oplossing door een onafhankelijk magistraat.

Artikel 24, tweede lid, RvS-wet, bepaalt dat het auditoraatsverslag zich in voorkomend geval kan beperken tot het middel van niet-ontvankelijkheid of tot het middel ten gronde dat de oplossing van het geschil mogelijk maakt, in welk geval de bevoegde kamer bij wege van arrest uitspraak doet over de conclusie van het verslag.

Het vereiste van een uitspraak bij arrest werd in dit artikel 24, tweede lid, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996. Blijkens de parlementaire voorbereiding van die wet kwam het vaak voor dat, wanneer de auditeur zich met toepassing van dit artikel 24, tweede lid, (thans eerste zin), beperkte tot het onderzoek van de ontvankelijkheid of van één enkel middel dat volgens hem de oplossing van het geschil mogelijk maakt, de staatsraad-verslaggever de auditeur bij beschikking vroeg om toch de andere middelen te onderzoeken. Deze mogelijkheid werd door de wetgever niet bevorderlijk geacht voor het snel wegwerken van de gerechtelijke achterstand en bovendien niet steeds in het belang van de partijen. Door bovendien te vereisen dat de bevoegde kamer zich bij arrest, en niet bij beschikking, dient uit te spreken over de conclusies van het verslag, heeft de wetgever willen waarborgen dat elk van de partijen, en in het bijzonder de verzoekende partij, zich, in haar laatste memorie, kan uitspreken over de keuze van de auditeur (stuk Senaat, nr. 1-321/1 – 1995-1996, blz. 8 en nr. 1-321/6 – 1995-1996, blz. 13-14). Om reden van efficiëntie bepaalt artikel 24, derde lid, RvS-wet, ingevoegd bij wet van 15 september 2006, dat, wanneer het auditoraatsverslag toepassing maakt van artikel 24, tweede lid, de bevoegde kamer in het arrest het auditoraat kan gelasten met het onderzoek van één of meer welbepaalde middelen, of met het verder onderzoek van het beroep, dan wel met een onderzoeksmaatregel die zij gelast.

Gelet op de specifieke samenstelling en bevoegdheden van de Raad van State, is een vergelijking met andere hoogste administratieve rechtscolleges minstens niet evident.

Wat betreft de Nederlandse Raad van State, waarnaar in de vraag wordt verwezen, en waar er geen auditoraat is, dient bijvoorbeeld vermeld te worden dat de bevoegdheden niet dezelfde zijn als deze van de Belgische Raad van State, en dat de afdeling bestuursrechtspraak daar in vele gevallen in beroep oordeelt. Dit betekent dat de zaak al eerder is onderzocht door één of meer onafhankelijke magistraten. In die gevallen is er in feite ook een dubbel onderzoek maar zonder impact op de behandelingsduur binnen de (Nederlandse) Raad van State. Ook is het personeelskader van de Nederlandse Raad van State anders dan dit van de Belgische instelling.

Een eventuele vergelijking met de Franse Conseil d'État loopt eveneens mank, want deze beslist meestal als cassatie-rechter.

Bij een eventuele vergelijking van de doorlooptijd met deze van andere hoge administratieve rechtscolleges moet aldus in vele gevallen rekening worden gehouden met de doorlooptijd bij de eerste rechter en de eventuele beroepsrechter.

Ook indien vergeleken wordt met de doorlooptijd van andere interne administratieve rechtscolleges of rechtscolleges van eerste aanleg van de rechterlijke orde, dient steeds rekening te worden gehouden met het totaal van de doorlooptijden eerste aanleg-beroep-cassatie.

Uit uw vraag blijkt niet waarop het uitgangspunt steunt dat er een wisselende kwaliteit van de auditoraatsverslagen is, noch waarop het uitgangspunt steunt dat er problemen zijn op het vlak van de doorlooptijd.

Uw vierde vraag wekt wel de indruk dat het uitgangspunt dat de kwaliteit van de auditoraatsverslagen wisselt, steunt op het aantal gevallen waarin het « auditoraatsverslag » niet wordt gevolgd. Bedoeld is waarschijnlijk het advies van de auditeur ter terechtzitting nu dit zijn definitief standpunt is en dit niet steeds overeenstemt met de conclusie van het verslag. Zo kan de rechtspraak van de Raad of de betrokken kamer intussen gewijzigd zijn of dient rekening te worden gehouden met de impact van nieuwe rechtspraak van bijvoorbeeld het Hof van Justitie van de Europese Unie, van het Europees Hof voor de rechten van de mens of van het Grondwettelijk Hof. Ook kunnen er nieuwe feiten zijn of argumenten aangevoerd waarmee nog rekening kan worden gehouden.

In dat licht is het opportuun eerst de in vragen 2), 3) en 4) gevraagde cijfergegevens te geven en vervolgens in te gaan op vragen 1) en 5) samen.

Een vergelijking van cijfers geven over de doorlooptijd en gemiddelde doorlooptijd voor de laatste vijftien gerechtelijke jaren, lijkt niet opportuun. Deze cijfers zouden immers niet voldoende representatief zijn gelet op de gewijzigde bevoegdheden van de Raad van State – bijvoorbeeld door de oprichting van de Raad voor vreemdelingenbetwistingen. Vandaar de keuze voor de cijfers van de afgelopen vijf gerechtelijke jaren.

Hierna wordt de gemiddelde globale doorlooptijd (inschrijving op de rol tot het arrest), de gemiddelde doorlooptijd op de griffie (in essentie de tijd voor het wisselen van de memories), de gemiddelde doorlooptijd op het auditoraat (in essentie het onderzoek van het dossier in staat en het opstellen van het verslag) en de gemiddelde doorlooptijd bij de kamers (in essentie de vaststelling, de organisatie en de zitting, de deliberatie en redactie van het arrest) gegeven van zuivere annulatieberoepen.

Dit zijn annulatieberoepen waarin na het wisselen van de memories het auditoraat een verslag ten gronde met toepassing van artikel 12 van het algemeen procedurereglement opstelt en de bevoegde kamer, na het wisselen van de laatste memories, een eindarrest ten gronde uitspreekt. Gekozen werd voor de cijfers wat betreft deze beroepen aangezien dit de basisprocedure voor de Raad van State is.

Voor de laatste vijf gerechtelijke jaren bedraagt deze gemiddelde doorlooptijd :

Gemiddelde duur in dagen en maanden[1] voor een zuiver annulatieberoep


2013-2014

2014-2015

2015-2016

2016-2017

2017-2018

Instelling als geheel

742,60 d.

24,41 m.

774,77 d.

25,47 m.

803,92 d.

26,43 m.

728,14 d.

23,94 m.

743,54 d.

24,44 m.

Griffie

254,76 d.

8,37 m.

272,10 d.

8,94 m.

259,59 d.

8,53 m.

242,61 d.

7,97 m.

249,82 d.

8,21 m.

Auditoraat

319,94 d.

10,52 m.

324,62 d.

10,67 m.

324,10 d.

10,65 m.

297,27 d.

9,77 m.

307,84 d.

10,12 m.

Kamers

167,90 d.

5,52 m.

178,05 d.

5,85 m.

220,23 d.

7,24 m.

188,26 d.

6,19 m.

185,88 d.

6,11 m.

Dit geeft de volgende globale grafiek voor de instelling als geheel :

en de volgende grafiek per korps :

Naast deze zuivere annulatieberoepen, worden sommige annulatieberoepen vaak sneller, bijvoorbeeld « in korte debatten » (artikel 93 algemeen procedurereglement) of na afstand (artikel 59 algemeen procedurereglement) door het auditoraat, en de bevoegde kamer, opgelost. Daarnaast dienen het auditoraat en de kamers ook andere zaken, vaak bij voorrang, te onderzoeken.

Zo worden procedures bij uiterst dringende noodzakelijkheid op enkele dagen afgehandeld. In overheidsopdrachten wordt aldus het geschil vaak de facto definitief opgelost binnen gemiddeld drie à vier weken na het indienen van de vordering.

Daarnaast zijn er de, snellere, cassatieprocedures en de versnelde procedures in bepaalde zaken, bijvoorbeeld FSMA en verkiezingszaken.

Tevens zijn er de gewone schorsingszaken.

De volgende tabel geeft de cijfers van de uitgesproken arresten in korte debatten, in vorderingen tot schorsing en in vorderingen tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid, en van de zogenaamde procedure-arresten met toepassing van artikel 11/2 (geen voorzetting na bevolen schorsing), van artikel 11/3 (geen voortzetting na verwerping schorsing), van artikel 14bis (geen memorie van wederantwoord of toelichtende memorie), van artikel 14quater (geen voortzetting na auditoraatsverslag dat tot verwerping besluit) en van artikel 14quinquies (geen voortzetting na auditoraatsverslag dat tot nietigverklaring besluit) van het algemeen procedurereglement :

Aantal uitgesproken arresten


2013-2014

2014-2015

2015-2016

2016-2017

2017-2018

Korte debatten

434

448

449

377

375

Gewone schorsing

427

356

322

323

309

Schorsing uiterst dringende noodzakelijkheid

493

519

515

472

658[1]

11/2, 11/3, 14bis, 14quater en 14quinquies

470

446

447

437

338

Er wordt opgemerkt dat in de zaken die voor de kamers leiden tot een procedure-arrest met toepassing van artikel 14quater of artikel 14quinquies van het algemeen procedurereglement, het auditoraat de zaak wel volledig heeft moeten onderzoeken en een verslag ten gronde met toepassing van artikel 12 van het algemeen procedurereglement heeft opgesteld. Ook buiten die procedure-arresten met toepassing van artikel 14quater of artikel 14quinquies, zijn er zaken waarin het auditoraat de zaak volledig heeft onderzocht en een verslag ten gronde met toepassing van artikel 12 heeft opgesteld, maar die de bevoegde kamer kan oplossen via een de facto procedure-arrest omdat na dat verslag afstand wordt gedaan of de bestreden beslissing wordt ingetrokken.

Dit alles beïnvloedt uiteraard de doorlooptijd van de gewone annulatieberoepen.

De doorlooptijd wordt verder beïnvloed door procedure-incidenten, zoals wrakingsverzoeken of een valsheidprocedure, of door een prejudiciële procedure voor het Europees Hof van Justitie of het Grondwettelijk Hof met doorgaans een aanvullend onderzoek door het auditoraat.

Bepalend voor de vaststelling of het standpunt van de auditeur in het arrest al dan niet wordt gevolgd, is niet de conclusie van het verslag, maar wel de conclusie van het advies ter zitting.

Het aantal volledig andersluidende adviezen in zuivere annulatieberoepen bedroeg globaal de laatste vijf gerechtelijke jaren : 608 andersluidende adviezen op 11 932 gekwalificeerde adviezen (dat wil zeggen vergeleken met alle arresten ten gronde uitgesproken louter op basis van een verslag opgesteld met toepassing van artikel 12 van het algemeen procedurereglement en die niet enkel vermelden « op advies ») of 5,1 %.

Dit cijfer evolueerde de laatste vijf gerechtelijke jaren als volgt :

A. Kwaliteit

Uit het antwoord op vraag 4) blijkt dat het aantal andersluidende adviezen verhoudingsgewijs laag is en niet structureel stijgt.

De aanduiding « eensluidend advies » of « andersluidend advies » is in se ook geen determinerend criterium voor het meten van de kwaliteit van het verslag, advies of arrest. In ieder geval is er geen structurele stijging van het aantal andersluidende adviezen.

Uit de regelmatige officiële contacten die de Raad van State heeft met de vertegenwoordigers van de balies, blijkt in ieder geval ook niet dat de kwaliteit van de verslagen van het auditoraat in vraag wordt gesteld.

B. Doorlooptijd

Wat betreft de doorlooptijd, blijkt uit het antwoord op vragen 2) en 3) dat de gemiddelde globale doorlooptijd van een zuiver annulatieberoep de laatste vijf gerechtelijke jaren circa 758,59 dagen of 24,9 maanden bedroeg waarvan 255,77 dagen of 8,4 maanden bij de griffie, 314,75 dagen of 10,3 maanden bij het auditoraat en 188,06 dagen of 6,18 maanden bij de kamers.

Er blijkt globaal ook geen structurele stijging.

Er mag niet uit het oog worden verloren dat, terwijl de auditeur alleen werkt, de bevoegde kamer van de Raad van State in annulatieberoepen doorgaans zetelt en werkt met drie staatsraden en na een eerste onderzoek door en verslag van een eerste onafhankelijk magistraat (de auditeur) waarvan de analyse bekritiseerd kon worden door de partijen.

Inzake deze globale doorlooptijd dient ook gewezen te worden op de niet samendrukbare termijnen voor het indienen van de memories (zestig dagen voor de memorie van antwoord en zestig dagen voor de memorie van wederantwoord ; tweemaal dertig dagen voor de laatste memories), en voor het indienen van een eventuele tussenkomst (dertig dagen) en de toelichtende memorie door de tussenkomende partij (in principe zestig dagen). Vijftien dagen zijn ook nodig voor de oproeping op de terechtzitting.

Wat betreft deze looplooptijden, dient herhaald dat deze enkel de zuivere annulatieberoepen betreffen. Tegelijk dienen het auditoraat, en de kamers, ook andere zaken, vaak bij voorrang en via versnelde procedures te onderzoeken en worden procedures bij uiterst dringende noodzakelijkheid op enkele dagen afgehandeld ; inzake overheidsopdrachten is dit iets langer – drie tot vier weken, maar aldus wordt het geschil vaak de facto definitief opgelost. Dit beïnvloedt uiteraard de doorlooptijd van andere zaken.

Dat de gemiddelde doorlooptijd voor zuivere annulatieberoepen bij het auditoraat langer is dan bij de bevoegde kamer, is het logisch gevolg van het feit dat de auditeurs het dossier als eerste onderzoeken en desgevallend moeten vervolledigen. Zij dienen dit werk – bij gebrek aan voldoende ondersteuning (zowel administratief als juridisch) – ook grotendeels alleen te doen.

Opgemerkt wordt nog dat in zaken die een serie vormen of in samenhangende zaken het auditoraat niet steeds in alle zaken tegelijk verslag opstelt maar soms ook kiest voor een « pilootdossier » en het resultaat hiervan afwacht om vervolgens verslag op te stellen in de andere zaken van het zelfde type of de vervolgzaken. Dit is legitiem maar kan de doorlooptijd beïnvloeden.

Ook wordt de doorlooptijd intern opgevolgd. Indien nodig, worden dossiers bijvoorbeeld herverdeeld binnen of tussen afdelingen. Dit gaat initieel soms wel ten nadele van de bestaande specialisaties.

Alhoewel uit de voorgaande cijfers blijkt dat de doorlooptijd voor zuivere annulatieberoepen globaal eerder stabiel blijft, is het duidelijk dat het moeilijker wordt tegelijk de kwaliteit te waarborgen en de doorlooptijd niet te laten toenemen.

Dit geldt des te meer gelet op een aantal nieuwe bevoegdheden die in 2014 aan de Raad van State werden toegekend – ook al zijn sommige ervan bedoeld om processen, onder meer voor de hoven en rechtbanken inzake schadevergoeding, te voorkomen – en gelet op de toenemende complexiteit van de zaken. Daarnaast is er de reeds vermelde hoge bevraging van de afdeling wetgeving.

Hiertegenover staat dat het aantal effectieven verbonden aan het tijdelijk zgn. achterstandskader bedoeld in artikel 122 tot 124 RvS-wet – het gaat, naast zes griffiers, om zes staatsraden en twaalf auditeurs – bij de Nederlandstalige afdelingen van het auditoraat al afgebouwd wordt sinds 1 september 2015 en volledig verdwenen is sinds 1 augustus 2017, en sindsdien ook bij de Franstalige kamers volledig verdwenen is. Dit is sinds kort ook het geval in de Franstalige afdelingen van het auditoraat en zal uiterlijk einde 2021 het geval zijn bij de Nederlandstalige kamers. Hoewel aldus teruggevallen wordt op het basis-wettelijk kader, betekent dit een vermindering van het effectief aantal magistraten met achttien eenheden (twaalf auditeurs en zes staatsraden).

De impact hiervan blijkt reeds binnen de Nederlandstalige afdelingen van het auditoraat waar in 2017-2018 de doorlooptijd stijgt. Het wettelijk kader laat niet toe tegelijk afwezigheden op te vangen, de nodige versterking te bieden aan de afdeling wetgeving om het grote aantal adviesaanvragen te kunnen behandelen binnen de gevraagde termijnen en in bestuursrechtspraak de zaken voldoende grondig te kunnen onderzoeken zonder dat de doorlooptijd stijgt.

Tegenover de terugkeer naar het basis-wettelijk kader met de daarmee gepaard gaande daling van de effectieven, staat trouwens tegelijkertijd dat de omvang van de procedurestukken steeds meer toeneemt en ook de gemiddelde complexiteit. Tegelijk zijn er de in 2014 – terecht – toegekende nieuwe bevoegdheden en nieuwe procedureregels die in een overgangsfase tot nieuwe rechtsvragen leiden en waarin niet steeds al vaste rechtspraak bestaat.

Verder is er de impact van de structurele grote bevraging van de afdeling wetgeving. Voormeld tijdelijk achterstandskader (artikel 123 RvS-wet) had ook tot doel om het hoofd te kunnen bieden aan die werklast in de afdeling wetgeving.

Tevens dient er rekening mee te worden gehouden dat het aantal bestuurlijk attachés met de kwalificatie jurist die de auditeurs en de staatsraden de nodige ondersteuning moeten verlenen, gestaag is afgenomen. De reden hiervoor is dat ook aan de Raad van State op het geheel van zijn personeelskredieten inbegrepen de kredieten bestemd voor de ambtsdragers, het aan de federale openbare diensten opgelegde besparingstraject werd opgelegd. Dit besparingstraject houdt in dat, cumulatief, in 2014 een besparing van 4 % op de personeelsuitgaven moest worden gerealiseerd, en van 2015 tot 2019 jaarlijks een besparing van 2 % (totaal 14 %). Dit heeft er onder meer toe geleid dat op de dertig statutaire betrekkingen voor bestuurlijk attaché zoals ingeschreven in het kader, er momenteel tien betrekkingen niet ingevuld zijn. Tegelijkertijd moest het aantal contractuele personeelsleden met de kwalificatie jurist afgebouwd worden van achttien tot zeven. Gerekend in voltijdse equivalenten is het aantal attachés-juristen geslonken tot 22,7 FTE.

In de activiteitenverslagen 2015-2016 (deel III, D.8) en 2016-2017 (deel III, D.8) wezen de korpschefs van het auditoraat reeds op de gevolgen van de daling van het aantal effectieve magistraten en medewerkers. Daarnaast is er de problematiek van de verhouding tussen het aantal auditeurs en staatsraden, die minstens twee op een zou moeten zijn. Dit is trouwens ook de verhouding die de wetgever voor ogen had in artikel 76, § 1, laatste lid, RvS-wet (vierentwintig auditeurs wetgeving ten opzichte van twaalf staatsraden wetgeving) en die de wetgever in 2006 en 2014 hanteerde in de artikelen 122 en 123 RvS-wet. In het wettelijk kader (artikel 69 RvS-wet) is deze verhouding tachtig auditeurs op vierenveertig staatsraden of 1,80. Indien rekening wordt gehouden met de vierentwintig auditeurs die bij voorrang worden aangesteld in de afdeling wetgeving (artikel 76, § 1, laatste lid, RvS-wet) en dertien staatsraden wetgeving, is deze verhouding in bestuursrechtspraak thans zesenvijftig op eenendertig of 1,80.

Een herziening van artikel 24, tweede lid, RvS-wet waarbij het auditoraat steeds alle middelen zou dienen te onderzoeken, alsook een toepassing van dat artikel 24, derde lid, waarbij de bevoegde kamer de auditeur systematisch zou belasten met een onderzoek van alle middelen, indien de bevoegde kamer de conclusie van het verslag niet volgt, kan, hoewel ze een « macro-proceseconomisch » gunstig effect zou kunnen hebben, aannemend dat de bevoegde kamer vervolgens ook al die middelen beoordeelt, binnen het bestaande kader enkel de doorlooptijd per ingeleide zaak doen toenemen.

De korpschefs hebben het voornemen een aantal maatregelen uit te werken om de doorlooptijd van de zaken en de werking van de Raad verder te verbeteren.

[1] Dit verhoogde aantal is het gevolg van een uitzonderlijk hoog aantal UDN procedures van Franstalige medische studenten (circa 180).

[1] Aantal dagen gedeeld door 30,42. Dit is het gemiddelde aantal dagen per maand voor een jaar.