Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 6-2156

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 14 januari 2019

aan de minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken

Kieswetgeving - Grondwet - Gelijkheidsbeginsel - Schending

kiesrecht
gemeenteraadsverkiezing
gelijke behandeling
Vlaams Gewest
toezicht op de grondwettigheid

Chronologie

14/1/2019Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 14/2/2019)
5/2/2019Antwoord

Herindiening van : schriftelijke vraag 6-1387

Vraag nr. 6-2156 d.d. 14 januari 2019 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Uiteraard is onze kieswetgeving een aangelegenheid die rechtstreeks de Gewesten, de Gemeenschappen en de federale overheid aangaat. De verschillende verkiezingen van de deelstaatparlementen worden rechtstreeks bepaald door de kieswetgeving en dus gaat het hier zeker over een materie die alle overheden in ons land aangaat en beïnvloedt.

Aangaande deze kieswetgeving doet zich mogelijk een probleem van discriminatie voor, waarvoor ik de minister uitnodig om dit ernstig te laten onderzoeken.

In ons kiessysteem wordt mogelijk een grotere en dus ongelijke invloed toegekend aan een lijststemkiezer bij de aanwijzing van de verkozenen dan aan een naamstemkiezer. Op deze wijze zou mogelijk afbreuk worden gedaan aan het non-discriminatiebeginsel zoals voorzien in artikel 11 van onze Grondwet.

Om de hiernavolgende zaken helder en duidelijk te maken is het nuttig het begrip « stemgewicht » te definiëren. Het stemgewicht van een kiezer – of van zijn stembiljet – is het cijfer dat de bijdrage weergeeft van het stembiljet aan de in het kiesproces beslissende optelsom van stemmen. Het stemgewicht is dus de maat waarmee een kiezer – via zijn stembiljet – invloed uitoefent op het kiesproces. Gelijkheid voor alle burgers zou moeten leiden tot een gelijk stemgewicht voor alle burgers.

De discriminatie manifesteert zich mogelijk in het decreet van 8 juli 2011 houdende de organisatie van de lokale en provinciale verkiezingen en houdende wijziging van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, het Provinciedecreet van 9 december 2005 en het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn [citeeropschrift : « het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011 »].

De discriminatie doet zich mogelijk voor in deel 3, titel 5, hoofdstuk I, afdeling 2 : Aanwijzing van de verkozenen en hun opvolgers.

Artikel 169, § 2, 2°, bepaalt het stemgewicht per kiezer die een stembiljet heeft uitgebracht met alleen een geldige lijststem. Samen met artikel 169, § 1, § 2, 4°, wordt zo wat ik hierboven « de beslissende optelsom » heb genoemd bepaald.

Een voorbeeld : bij de verkiezingen van 14 oktober 2012 in de gemeente Olen behaalde CD&V acht zetels. Dit betekent dat elke kiezer die een stembiljet met enkel een geldige lijststem voor CD&V heeft uitgebracht, volgens artikel 169, § 2, 2°, volgend aantal over te dragen stemmen heeft opgeleverd : 1 X 8/3 = 2,666. Dit cijfer is het stemgewicht. Deze kiezer heeft dus een invloed ter waarde van 2,666 in de beslissende optelsom van de naamstemmen en de over te dragen stemmen.

De kiezer die één naamstem uitbrengt op één kandidaat daarentegen heeft enkel een invloed ter waarde van 1 in de optelsom van de naamstemmen en de over te dragen stemmen. Met andere woorden, deze kiezer krijgt stemgewicht 1 toegekend.

Aangezien volgens artikel 169, § 2, 4°, deze optelsom bepalend is voor de toewijzing van de mandaten, creëert het lokaal en provinciaal kiesdecreet op deze wijze mogelijk een ongelijke invloed in het kiesproces en dit terwijl de stem van elke kiezer even zwaar hoort te wegen, zo begrijp ik de Grondwet. Artikel 11 van de Grondwet bepaalt namelijk het volgende : het genot van de rechten en vrijheden aan de Belgen toegekend moet zonder discriminatie verzekerd worden.

Bij de verkiezingen van 14 oktober 2012 in de gemeente Antwerpen behaalde N-VA drieëntwintig zetels. Elke kiezer met een stembiljet met enkel een geldige lijststem voor N-VA verwerft een stemgewicht ten bedrage van : 1 X 23/3 = 7,666. Deze kiezer heeft dus een invloed ter waarde van 7,666 in de beslissende optelsom. Of een 7,666-voudige invloed tegenover de enkelvoudige invloed van een één-naamstemkiezer.

Ook wat betreft de aanwijzing van de opvolgers doet zich mogelijk een discriminatie voor in het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011, deel 3, titel 5, hoofdstuk I, afdeling 2 : Aanwijzing van de verkozenen en hun opvolgers. Ik citeer hieronder opnieuw uit artikel 169, § 2, nu aangevuld met 5° :

Er worden dus, zie § 2, 5°, voor de aanwijzing van de opvolgers dezelfde stemgewichten overgedragen als bij de aanwijzing van de effectief verkozenen. Bijgevolg hebben we hier ook mogelijk te maken met een ongelijke invloed op de aanwijzing van de opvolgers tussen enerzijds een lijststemkiezer die enkel een lijststem heeft uitgebracht en anderzijds een kiezer die enkel één naamstem heeft uitgebracht op dezelfde lijst. Zoals hierboven reeds aangegeven werd, wordt er bij de aanwijzing van de opvolgers schijnbaar ook een groter stemgewicht toegekend aan de lijststemkiezer in vergelijking met het stemgewicht 1 toegekend aan de één-naamstemkiezer. Dus mogelijk hebben we hier te maken met een ongelijke bevoordeling van de lijststemkiezer. Deze ongelijkheid is mogelijk een type ongelijkheid tussen burgers waar geen redelijke verantwoording voor bestaat en is bijgevolg mogelijk ongrondwettelijk in het licht van artikel 11 van de Grondwet.

De kiezer die enkel één naamstem heeft uitgebracht op de zelfde lijst ziet zijn invloed bij de aanwijzing van de opvolgers beperkt tot 0 of tot 1. Heeft deze kiezer zijn enige naamstem toegekend aan een kandidaat die effectief verkozen is, dan wordt zijn invloed bij de aanwijzing van de opvolgers beperkt tot 0 daar, overeenkomstig artikel 169, § 2, 5°, in de lijst van de kandidaat-opvolgers de effectief verkozenen niet opgenomen zijn ; heeft deze kiezer zijn enige naamstem toegekend aan een niet verkozen kandidaat, dan wordt zijn invloed bij de aanwijzing van de opvolgers beperkt tot 1. Met andere woorden de kiezer die een naamstem heeft uitgebracht op een verkozen kandidaat mag schijnbaar niet meer meespelen in de toewijzing van de opvolgers. Merk op dat de lijststemkiezer die door de overdracht van zijn verworven stemgewicht aan op onrechtstreekse wijze verkozen kandidaten heeft aangeduid, wel voor het volle pond – dat wil zeggen met volledig stemgewicht – opnieuw mag meedoen bij de toewijzing van de opvolgers. Ook dit is, naar mijn inzicht, een ongelijke bevoordeling van de lijststemkiezer die eveneens ongrondwettelijk is in het licht van artikel 11 van de Grondwet.

In dit verband wens ik ook artikel 155, § 3, van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011 te vermelden. Overeenkomstig dit artikel staat het de kiezer vrij één of meer (het maximum is begrensd tot het aantal kandidaten op de lijst) naamstemmen uit te brengen.

De kiezer die vijf naamstemmen uitbrengt op dezelfde lijst genereert op deze manier een stemgewicht van 5, namelijk voor elk van zijn vijf aangestipte namen een stemgewicht van 1.

De kiezer die via zijn enige naamstem zijn steun aan één kandidaat wil maximaliseren verwerft op deze manier een stemgewicht van 1, dus slechts een vijfde van het stemgewicht van een kiezer die vijf naamstemmen uitbrengt.

Dit verschillend totaal stemgewicht tussen beide kiezers is misschien een ongrondwettelijke ongelijkheid tussen burgers waar geen redelijke verantwoording voor bestaat. Zo verwatert de invloed van de één-naamstemkiezer door de grotere invloed van de meer-naamstemkiezers.

Deze mogelijke ongrondwettelijkheid had voorkomen kunnen worden indien de wetgever bij een stembiljet met bijvoorbeeld « n » naamstemmen (« n » kleiner of gelijk zijnde aan het aantal kandidaten op de lijst) aan de gekozen namen elk een stemgewicht had toegekend van 1/n.

Kan de geachte minister dit laten onderzoeken en mij meedelen of er terzake inderdaad sprake kan zijn van een ongrondwettelijkheid en dus van een discriminatie ? Kan hij meedelen wat hij zal doen om, in geval van ongrondwettelijkheid, deze ook aan te pakken ? Kan hij mij meedelen of hij hierover overleg met de deelstaten zal organiseren ?

Antwoord ontvangen op 5 februari 2019 :

De vraag gaat over de interpretatie die gegeven moet worden aan de bepalingen van deel 3, titel 5, hoofdstuk 1, afdeling 2, van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011.

Aangezien deze wetgeving onder de bevoegdheid van de Vlaamse overheid valt, moet deze overheid een interpretatie geven aan de desbetreffende bepalingen en dus ook de hieromtrent gestelde vragen beantwoorden.