Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 6-1221

van Ann Brusseel (Open Vld) d.d. 22 december 2016

aan de staatssecretaris voor Armoedebestrijding, Gelijke Kansen, Personen met een beperking, en Wetenschapsbeleid, belast met Grote Steden, toegevoegd aan de Minister van Financiën

Partnergeweld - Dadertherapie - Nieuwe programma's - Uitvoering - Recidive - Meting

huiselijk geweld
geneeswijze
vervangende straf
officiële statistiek

Chronologie

22/12/2016Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 26/1/2017)
26/1/2017Antwoord

Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 6-1219
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 6-1220

Vraag nr. 6-1221 d.d. 22 december 2016 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Ik verwijs naar mijn eerdere schriftelijke vragen nrs. 6-259, 6-260 en 6-261, en de antwoorden hierop. Deze vraag betreft gelijke kansen en is dus een bevoegdheid van de Senaat overeenkomstig artikel 79 van het reglement van de Senaat. Het gaat dus over een transversale aangelegenheid – Gemeenschappen.

Inzake partnergeweld is er de laatste jaren meer aandacht gekomen voor de daders en de noodzakelijke begeleiding en bijstand om recidive te voorkomen.

Daders zouden altijd een aanbod van hulpverlening moeten krijgen en gedwongen moeten worden om op dat aanbod in te gaan vanaf een tweede incident. Begeleiding is immers efficiënter dan geldboetes (die het hele gezin straffen) of gevangenisstraffen (ook al moeten die blijven bestaan als justitiële stok achter de deur).

Een structurele uitbouw van verplichte dadertherapie en systematische opvolging van plegers van partnergeweld is nodig. Dat kan helpen vermijden dat het tot een fatale ontknoping komt.

Graag had ik u dan ook volgende vragen voorgelegd :

1) U gaf in uw antwoord aan dat de bestaande preventieve interventie- en behandelprogramma's voor daders van seksueel geweld worden versterkt en dat nieuwe programma's worden gecreëerd voor een passende aanpak.

a) Kan u zeer concreet toelichten welke nieuwe concrete programma's er lopen inzake de dadertherapie bij partnergeweld en intrafamiliaal geweld ?

b) Kan u hierbij toelichten hoeveel daders op jaarbasis deze programma's doorlopen ?

c) Kan u per programma meedelen welke budgetten er worden uitgetrokken ? Hoeveel therapeuten er werkzaam zijn ?

d) Staan er nieuwe dader therapieën op het getouw en kan u dit toelichten ?

2) Bent u het met me eens dat er steeds een aanbod van hulpverlening moet zijn voor de daders en dat dit aanbod niet kan worden geweigerd indien er sprake is van recidive ? Zo ja, hoe gaat u dit samen met de andere betrokken instanties en de Gemeenschappen uitwerken ? Kan u toelichten wat het tijdschema, de partners en de inhoud terzake zijn ? Zo neen, waarom niet en welke pistes acht u dan wel aangewezen ?

3) U meldt dat de gegevensbank van de procureurs-generaal nog niet over een instrument beschikten voor het meten van recidive in deze zaken bij correctionele parketten, de jeugdrechtbanken en de politieparketten.

a) Beschikt u over de informaticatools om recidive te meten ?

b) Zo ja, kan u deze cijfers vrijgeven en dan in het bijzonder indien mogelijk wat betreft verkrachtingen en / of partnergeweld ?

c) Zo neen, hoe komt dit ? Bent u het met me eens dat dit een ernstige manco is ? Wordt deze tekortkoming eindelijk verholpen ? Kan u uitgebreid toelichten wat het tijdschema, de inhoud en de budgetten terzake zijn ?

Antwoord ontvangen op 26 januari 2017 :

1 a, b, c, d:

Het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen heeft in de tweede helft van 2016 een onderzoek naar de behandeling van daders van partnergeweld in België ter voorkoming van recidive van partnergeweld laten uitvoeren. Het uiteindelijke doel van dit onderzoek is vaststellen hoe de behandelingsprogramma’s voor daders van partnergeweld in België gestructureerd en georganiseerd zijn, wie en hoe men hier terecht komt en hoe dit in de toekomst optimaal kan georganiseerd worden met respect voor de internationale richtlijnen.

Daarbij wordt een overzicht gemaakt van wie in de verschillende landsdelen in België verantwoordelijk is voor de organisatie (wettelijk kader) van deze programma’s en welke organisaties of verenigingen deze behandelingsprogramma’s voor daders van partnergeweld aanbieden.

Er wordt ook een overzicht gegeven van het soort aangeboden behandelingsprogramma’s: individuele begeleiding, relationele begeleiding, groepstherapie, enz.

Hierbij aansluitend wordt ook geanalyseerd hoe de daders in deze behandelingsprogramma’s terecht komen, hoe dit aanbod er in België uitziet en wat de wettelijke voorwaarden hiervoor zijn: “vrijwillige” medewerking, justitiële (forensische) benadering, aanbod in penitentiaire instellingen, enz.

Tenslotte moet dit resulteren in een conclusie, knelpunten en aanbevelingen inzake het beleid voor het aanbieden van behandelingsprogramma’s voor daders van partnergeweld in België met respect van de internationale richtlijnen terzake.

Het eindrapport van dit onderzoek wordt in het eerste kwartaal van 2017 verwacht.

2. Een specifieke benadering van plegers van partnergeweld is inderdaad nog steeds vereist. Bovendien is België verplicht om maatregelen inzake dadertherapie bij partnergeweld uit te werken in het kader van Artikel 16 van het Verdrag ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld van de Raad van Europa (CAVHIO of Verdrag van Istanbul). Aangezien er in België wel degelijk programma’s voor begeleiding van daders van partnergeweld bestaan, maar structurele maatregelen ontbreken, zal ook België verder moeten evolueren in de richting van een veralgemeend en structureel aanbod van specifieke begeleiding van plegers van partnergeweld. De verschillende werkvormen, met name de individuele of koppelbegeleiding enerzijds en groepstraining anderzijds zoals voor het eerst uitgewerkt in de Belgische pilootprojecten in 2004, moeten verdergezet worden. Daarbij zijn zowel de “vrijwillige” als “verplichte” dadertherapie zinvol. Beide strategieën moeten mijns inziens dus ook verder uitgewerkt worden. Wat de “verplichte” dadertherapie betreft moet er een goede aansluiting zijn op de behandelingsprogramma’s in alle fasen van de strafrechtelijke afhandeling , met name op het niveau van het parket, de onderzoeksrechters en onderzoeksgerechten, de rechters, de psychosociale diensten van de gevangenissen en de justitiehuizen. Ook de rol van de deelstaten hierin moet steeds in het oog worden gehouden. Ook bij de toepassing van de wet op het tijdelijk huisverbod in geval van huiselijk geweld moet er een goede aansluiting zijn op de behandelingsprogramma’s. Om de juiste strategie met de diverse partners op federaal, gemeenschaps- en gewestniveau te kunnen ontwikkelen, moeten wij eerst een duidelijk zicht hebben op alle bestaande knelpunten en mogelijke oplossingen. Hiervoor verwijzen we naar punt 1.

Ik wil hierbij ook wijzen op het Nationaal Actieplan inzake de strijd tegen gendergerelateerd geweld 2015 - 2019. Verschillende maatregelen in dit NAP halen het belang van deze behandelingsprogramma’s aan.

3 a, b, c

In 2015 heb ik de dienst Gedragswetenschappen van de Federale Politie gevraagd om een onderzoek inzake risicotaxatie bij seksuele delinquenten uit te voeren. Het doel van dit onderzoek was :

1. Een overzicht bieden van bestaande en gebruikte risicotaxatie-instrumenten voor daders van seksueel geweld en recidiverisico, in België en in het buitenland, en dit in alle facetten van de aanpak van seksuele geweldsmisdrijven (hulpverlening, politie, justitie, gevangenis, (justitiële) nazorg, gezondheid, etc.).

2. De wetenschappelijk onderbouwde knelpunten en de ‘good practices’ van deze instrumenten aanreiken en tevens een overzicht bieden welke instrumenten in welke facetten het best gebruikt kunnen worden.

3. Een kritische analyse en overzicht aanreiken van de mogelijke bestaande lacunes in het efficiënt, adequaat en uniform gebruik van deze instrumenten in België.

4. En ten slotte dienden de noodzakelijke randvoorwaarden voor de implementatie van deze gekozen instrumenten (e.g., ontbreken van bestaande bindende richtlijnen, de noodzaak aan bepaalde wetswijzigingen, nood aan opleidingen) geanalyseerd te worden.

Het Instituut van de gelijkheid van vrouwen en mannen is momenteel bezig de resultaten van het onderzoek te vertalen in mogelijke beleidsaanbevelingen. Deze zullen in het voorjaar nog voorgelegd worden aan het begeleidingscomité. Op basis waarvan ik deze zal voorleggen aan de minister van Justitie.

Wat betreft partnergeweld, er is sinds enkele jaren zwaar geïnvesteerd in onderzoek naar risicotaxatie rond partnergeweld en in het ontwikkelen van instrumenten inzake risicotaxatie. Ik bezorg U in bijlage ook het persbericht inzake risicotaxatie partnergeweld.

De Staatssecretaris heeft in december 2016 ook een succesvolle studiedag georganiseerd voor 150 politie-referentieambtenaren en –magistraten rond risicotaxatie bij partnergeweld. Het rapport van deze studiedag wordt weldra gepubliceerd op de website van het IGVM. Daar werden ook de resultaten van het onderzoek rond recidive bij partnergeweld van het NICC “het strafrechtelijk beleid van partnergeweld: een evaluatie van de rechtspraktijk en de gevolgen ervan inzake recidive d.d 2016” verspreid. Ik verwijs tot slot ook graag naar het NAP 2015-2016 waar een onderzoek wordt voorzien door de minister van Binnenlandse Zaken inzake ‘protectieve en risicofactoren bij partnergeweld’.