Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 6-1197

van Olivier Destrebecq (MR) d.d. 15 december 2016

aan de staatssecretaris voor Armoedebestrijding, Gelijke Kansen, Personen met een beperking, en Wetenschapsbeleid, belast met Grote Steden, toegevoegd aan de Minister van Financiën

Kinderbedelarij - Bestrijding - Nationaal kinderarmoedebestrijdingsplan - Schoolbezoek of studiehervatting - Samenwerking met de gemeenschappen en met de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW's)

bedelarij
kind
kinderbescherming
armoede
OCMW
aantal schoolgaanden

Chronologie

15/12/2016Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 19/1/2017)
18/1/2017Antwoord

Vraag nr. 6-1197 d.d. 15 december 2016 : (Vraag gesteld in het Frans)

Bedelarij is een gekend fenomeen in de grote steden. Dat geldt ook voor kinderbedelarij. In de buurt van stations, winkelstraten of drukke openbare plaatsen ziet men bedelende moeders met baby's, maar ook met kinderen die op school horen te zitten. De wet van 10 augustus 2005 tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel en tegen praktijken van huisjesmelkers beschouwt bedelarij niet als een misdrijf in strafrechtelijke zin, maar exploitatie of mensenhandel in het kader van bedelarij zijn wel specifiek strafbaar. Bovendien is kinderbedelarij aanstootgevend en choquerend, want kinderen horen vanaf een bepaalde leeftijd thuis op de schoolbanken. Het recht op onderwijs is een grondrecht, niet enkel krachtens artikel 24 van de Grondwet, maar tevens krachtens verscheidene internationale wetteksten. Artikel 28 van het verdrag van 20 november 1989 inzake de rechten van het kind, dat in 1991 door België werd geratificeerd, luidt: “De Staten die partij zijn, erkennen het recht van het kind op onderwijs (...)”.

1) Wordt er bij het opstellen van het Nationaal Kinderarmoedebestrijdingsplan rekening gehouden met de problematiek van de kinderbedelarij?

2) Bent u van plan om maatregelen te nemen in samenwerking met de gemeenschappen en eventueel met de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW's) om ervoor te zorgen dat die kinderen naar school gaan of hun studies hervatten?

Antwoord ontvangen op 18 januari 2017 :

De bestrijding van kinderarmoede staat, zoals u zal begrijpen, bovenaan mijn agenda. Zeker gezien het feit dat kinderarmoede een pijnpunt is.

Ik put vertrouwen uit onze aanpak van de kinderarmoede op basis van de meest recente EU-SILC cijfers voor 2015 die aan tonen dat de kinderarmoede in België sinds 2014 afneemt (-0,8 %). Maar ik beschouw deze eerste voorzichtige cijfers voor alle duidelijkheid niet als een reden voor juichen. De EU-SILC cijfers tonen aan dat het geloofwaardig sociaal beleid van deze regering haar vruchten begint af te werpen op het gebied van armoede in het algemeen en kinderarmoede in het bijzonder, maar er we hebben nog een lange weg af te leggen.

Ik blijf – ook in 2017 – inzetten op specifieke projecten ter bestrijding van kinderarmoede. Ik denk bijvoorbeeld aan de lokale overlegplatformen Kinderarmoede en MIRIAM (Minimum Income Reform – Innovation And eMpowerment of women). De lokale overlegplatformen – binnen het kader van lokale openbare centra voor maatschappelijk welzijn (OCMW) – organiseren overleg en samenwerking met een breed spectrum van lokale actoren zoals scholen, kinderdagverblijven, armoedeverenigingen, en sportverenigingen teneinde probleemsituaties te detecteren, concrete hulpverlening voor kinderen op te zetten en waar nodig te sensibiliseren. MIRIAM is momenteel actief binnen vijf OCMW’s (Charleroi, Gent, Leuven, Namen, Sint-Jans-Molenbeek). Via een intensieve holistische en gendersensitieve begeleiding wordt er gestreefd naar het verhogen van de socio-professionele integratie van alleenstaande moeders, het doorbreken van armoede en het terugdringen van hun sociaal isolement.

Maar het belangrijkste is natuurlijk de oplevering van het nieuwe Nationale Kinderarmoedebestrijdingsplan. Dit Plan – in tegenstelling tot het Federale Actieplan – is een nationaal plan wat betekent dat het gedragen wordt door de federale regering en de verschillende regeringen van de deelstaten. Op basis van het voorbereidend administratief werk van een tijdelijke administratieve werkgroep « kinderarmoede » werd een eerste draft voor een tweede Nationaal Kinderarmoedebestrijdingsplan uitgewerkt waarin ook ruimte was voor input van het betrokken middenveld. De komende weken en maanden is er overleg en afstemming tussen de federale regering en de regeringen van de deelstaten, en ik ga ervan uit dat er in het voorjaar van 2017 een nieuw Nationaal Kinderarmoedebestrijdingsplan kunnen voorstellen.

Om te antwoorden op uw concrete vragen :

1) Natuurlijk horen kinderen niet op straat te bedelen, en het spreekt voor zich dat bedelarij met kinderen vaak het gevolg is van armoede en sociale uitbuiting. Op de concrete invulling van dit Nationaal Kinderarmoedebestrijdingsplan wil ik echter niet vooruit lopen. Deze invulling, en dus ook de uiteindelijke concrete acties, zijn onderwerp van overleg en discussie tussen de verschillende beleidsverantwoordelijken van de federale overheid en de deelstaten. Ik zet in op een sterk Nationaal Kinderarmoedebestrijdingsplan met concrete acties en engagementen voor de uitvoering van die acties.

2) Zoals ik net al zei wens ik niet vooruit te lopen op de concrete invulling van het Nationaal Kinderarmoedebestrijdingsplan. Ik kan wel herhalen dat ik – ook in 2017 – blijf inzetten op de continuering van de lokale overlegplatformen Kinderarmoede en MIRIAM die expliciet mikken op structurele bestrijding van kinderarmoede. Wat betreft de lokale overlegplatformen Kinderarmoede heb ik voldoende middelen vrijgemaakt om het project met nog eens zes maanden te verlengen. Wat betreft MIRIAM is er voor 2017 geen probleem.