Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-9763

van Bart De Nijn (N-VA) d.d. 8 augustus 2013

aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen

Noodsituaties - Politiediensten - Voorbereiding - Noodoefeningen - Evaluatie - Onvolkomenheden - Maatregelen

eerste hulp
hulp aan getroffenen
politie
ASTRID
gemeentepolitie

Chronologie

8/8/2013Verzending vraag
3/12/2013Rappel
10/12/2013Antwoord

Vraag nr. 5-9763 d.d. 8 augustus 2013 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Uit het onderzoeksrapport van Comité P, dat in 2009 een onderzoek voerde naar de tussenkomsten van politiediensten bij noodsituaties, blijkt dat de politie onvoldoende voorbereid is. De algemene conclusie is dat er interventieplannen, evaluaties en communicatiesystemen ontbreken om de veelheid aan taken bij noodsituaties goed de baas te kunnen. Het handhaven van de orde, het afbakenen van een veiligheidsperimeter, het identificeren van doden, het uitvoeren van controles alsook het opstarten van gerechtelijke onderzoeken komen hierdoor in het gedrang.

In tegenstelling tot het aantal noodoefeningen in 2009, gebeurde er in 2011 en 2012 al veel meer noodoefeningen maar werd er geen terugkoppeling gemaakt en lag het scenario vaak al vast wat in realiteit natuurlijk onbestaande is. Meer bepaald 87 % van de totale noodoefeningen (429 in 2011 en 2012) kreeg geen evaluatieverslag wat verbijsterend hoog is.

Meer specifiek werden volgende onvolkomenheden gemeld:

a) Er is nog geen uniform digitaal informatieplatform voor noodsituaties op poten gezet waardoor sommige diensten in noodsituaties geen toegang hebben tot cruciale informatie.

b) Veel lokale politiezones hebben nog geen eigen interventieplan voor noodsituaties.

c) Het Astrid-communicatienetwerk van de politie en de andere hulpdiensten laat het in sommige gebieden afweten. Bovendien hebben politiemensen vaak te weinig weet van de apparatuur waardoor ze zelfs met gsm's werken.

d) Er is geen uniform taalgebruik tussen de politie, de brandweer en de overige hulpdiensten omdat ze andere termen gebruiken.

Graag had ik volgende vragen gesteld:

1) Wat is de oorzaak van het uitblijven van zoveel evaluatieverslagen na noodoefeningen? Terugkoppeling naar deelnemers is immers zeer belangrijk.

2) Welke maatregelen zal de minister nemen om de vermeldde onvolkomenheden aan te pakken? Liefst antwoord per vermeldde gebrekkigheid.

Antwoord ontvangen op 10 december 2013 :

1. De evaluatie van oefeningen en reële noodsituaties en de verspreiding van de conclusies van deze evaluaties onder de betrokken actoren is inderdaad erg belangrijk. Op alle niveaus worden dan ook aanzienlijke inspanningen geleverd om dit te realiseren. Vorig jaar werden er bijvoorbeeld door de Gouverneurs alleen al 57 oefening georganiseerd. De politiediensten, lokaal en federaal nemen actief deel aan deze oefeningen, hun voorbereiding, realisatie en evaluatie. Daarnaast beschikt ook het Crisiscentrum over zijn eigen oefenbeleid, met onder meer de wettelijke verplichting tot het organiseren van jaarlijkse oefeningen voor de kerncentrales van Doel en Tihange en oefenen de verschillende interventiediensten op regelmatige basis hun eigen procedures en plannen.

Hoewel niet steeds voor elke oefening er een rapport wordt opgesteld, betekend dit echter niet dat deze oefeningen niet geëvalueerd worden. Een evaluatie kan immers ook onder een andere vorm dan een rapport gebeuren, zoals een “hot debriefing” onmiddellijk na de oefening, via de informatiedagen “Lessons Learend” die het Crisiscentrum regelmatig organiseert of via een onmiddellijke aanpassing van de bestaande procedures of het uitwerken van praktische hulpmiddelen.

Het dient echter opgemerkt te worden dat het organiseren van oefeningen zeer complex en tijdsintensief is en dat de actoren binnen de noodplanning de laatste jaren veel energie hebben moeten steken in de implementatie van het koninklijk bestuit (KB) van 16 februari 2006 betreffende de nood- en interventieplannen. Dit KB heeft de noodplanning en het crisisbeheer in ons land immers grondig veranderd en maakte het noodzakelijk om nieuwe structuren op te richten (zoals de provinciale en gemeentelijke veiligheidscellen), de bestaande nood- en interventieplannen aan te passen en de verschillende overheden te begeleiden in dit proces.

De oprichting van deze structuren en de aanpassing van de noodplannen vormde een noodzakelijke voorwaarde voor het verder kunnen uitbouwen van het oefenbeleid. Nu de implementatie van het KB van 16 februari 2006 ver gevorderd is, worden er verschillende initiatieven in deze richting genomen. Zo heeft de Gouverneur van Limburg in 2010 een bijkomende attaché aangeworven om de noodplannen van alle hoge drempel Seveso-bedrijven van zijn provincie in een periode van drie jaar te testen, heeft het Crisiscentrum een methodologie opgesteld voor het organiseren van de federale oefeningen en hebben verschillende provincies hun eigen methodologie geactualiseerd, heeft het Crisiscentrum een onderzoek laten uitvoeren naar de wenselijkheid van de oprichting van een Onafhankelijk Onderzoeksraad voor de Veiligheid en werden er initiatieven ondernomen voor het delen van ervaringen en goede praktijkvoorbeelden tussen de provincies. In elk van deze initiatieven neemt de evaluatie van oefening en de verspreiding van deze evaluaties een centrale plaats in. Het valt dan ook te verwachten dat het aantal evaluatierapporten van oefeningen naar de toekomst toe zal toenemen. Het zal echter ook nodig zijn de nodige aandacht te besteden aan de goede doorstroming van deze rapporten naar alle betrokkenen.

2. Met betrekking tot het digitaal informatieplatform:

Het dient opgemerkt te worden dat een digitaal informatieplatform slechts een aanvulling vormt op de reguliere informatiekanalen, zoals de informatie-uitwisselingen voorzien binnen de coördinatiecomités, binnen Commandopost-operaties, tussen de gouverneurs en de burgemeesters, binnen de veiligheidscellen, enzovoort, en een digitaal informatieplatform deze kanalen geenszins vervangt.

Desalniettemin is het bewustzijn gegroeid dat een dergelijk digitaal informatieplatform een meerwaarde kan vormen voor de informatiedeling en dat in het licht van de initiatieven die hieromtrent reeds door verschillende actoren ondernomen zijn een uniformisering zich opdringt. Daarom heeft het Crisiscentrum, in navolging van 5 provincies, besloten om zich dit jaar aan te sluiten op het OSR-platform (Operatie Snelle Redding) en werkt het momenteel aan haar eigen webpagina op dit platform. Het Crisiscentrum voorziet in de mogelijkheid dat alle provincies deze informatie kunnen consulteren in 2014. Ook de Federale Overheidsdienst (FOD) Volksgezondheid is, via de gezondheidsinspecteurs van de betrokken provincies, sinds dit jaar aangesloten op OSR.

Hoewel het toe komt aan de diverse bevoegde overheden en diensten om zich al dan niet aan te sluiten op dit platform, worden er momenteel aldus significante stappen ondernomen in het opzetten van een uniform digitaal informatieplatform.

Met betrekking tot de interventieplannen van de lokale politiezones:

Aansluitend op het Provinciaal Nood- en Interventieplan dient iedere discipline een zogenaamd monodisciplinair Interventieplan op te stellen. De ministeriële omzendbrief “NPU-4” van 30 maart 2009 inzake de disciplines bevat verdere richtlijnen met betrekking tot de opstelling van de monodisciplinaire plannen en aldus ook specifieke bepalingen inzake het monodisciplinair plan van discipline 3. Wat de discipline 3 betreft, is het belangrijk op te merken dat in haast alle provincies momenteel een goedgekeurd provinciaal Politie Interventieplan of PIP bestaat. De vertegenwoordigers van discipline 3 binnen de provincies konden hiertoe steunen op een typestructuur van een PIP dat opgesteld werd door een nationale werkgroep binnen de geïntegreerde politie.

In tegenstelling tot het opstellen van een monodisciplinair interventieplan op provinciaal niveau, is het opstellen van een dergelijk plan op zonaal niveau voor de politie geen verplichting. Om te verzekeren dat elke politiezone kan participeren in de uitvoering van het PIP, wordt in de ministeriële omzendbrief “NPU-1” van 26 oktober 2006 betreffende de nood- en interventieplannen echter wel gevraagd dat de PIP’s door elke politiezone aangevuld wordt met de zonale regelingen en gegevens.

Ik voorzie hierin dan ook geen verdere dirigerende initiatieven.

Met betrekking tot het Astrid-communicatienetwerk:

De dekkingsgraad van Astrid is een gekend probleem waartoe gradueel stappen worden ondernomen om dit te verbeteren.

Het dient opgemerkt te worden dat bij de opstart van het Astrid-netwerk begin jaren 90, de projectgroep ASTRID, waarin alle veiligheidsdiensten waren vertegenwoordigd, bepaalde welke dekkingsniveaus ASTRID minstens moet aanbieden. Deze niveaus werden opgenomen in het initiële bestek voor de bouw van het netwerk.

Gebruikers verwachten vandaag een veel grotere dekking dan oorspronkelijk was voorzien. Het radionetwerk is de voorbije jaren dan ook stelselmatig uitgebreid, waardoor ASTRID vandaag een radiodekking aanhoudt die de minimumvereisten van het beheerscontract ruimschoots overschrijdt. Ook vandaag nog wordt het Astrid-netwerk permanent geanalyseerd en daar waar nodig verbeterd.

Zo kan vermeld worden dat er in het kader van de bestrijding van natuurbranden een werkgroep werd opgericht om de communicatieproblematiek in de betreffende risico-zones te verbeteren. Bovendien wordt één- tot tweemaal per jaar door het Raadgevend Comité van de Gebruikers van NV Astrid een lijst opgesteld met radiodekkingsproblemen die prioritair binnen de beschikbare budgetten dienen aangepakt te worden.

Wat het gebruik van de apparatuur betreft, kennis over de werking en het gebruik van de Astrid-apparatuur zit vervat in de basisopleiding van de politie. Het spreekt op zich dat het belangrijk is om deze kennis op regelmatige basis en zowel binnen de eigen discipline als in multidisciplinair verband te testen. Mijn diensten zullen dan ook blijven inzetten op een doorgedreven en professioneel multidisciplinair oefenbeleid, zowel op strategisch als op operationeel niveau.

Met betrekking tot het uniform taalgebruik:

Het KB van 16 februari 2006 betreffende de nood- en interventieplannen en de daarop volgende omzendbrieven hebben een duidelijk en uniforme terminologie geïntroduceerd voor de multidisciplinaire samenwerking in het kader van de noodplanning en het crisisbeheer. Het respecteren van deze terminologie heeft voor mijn diensten steeds een belangrijk aandachtspunt gevormd voor de goedkeuring van de verschillende nood- en interventieplannen en bij de organisatie van oefeningen.

Via deze nood- en interventieplannen, de multidisciplinaire oefeningen en de samenwerking tussen de interventiediensten in de gemeentelijke en provinciale veiligheidscellen, valt te constateren dat het gebruik van deze uniforme terminologie systematisch terrein wint. Het is noodzakelijk om deze multidisciplinaire interacties verder te stimuleren, onder meer via een doorgedreven oefenbeleid op alle niveau’s, maar ook via een grotere aandacht voor de multidisciplinaire interacties in de opleidingen van de verschillende interventiediensten. Zo bestudeerd het Kenniscentrum voor de Civiele Veiligheid momenteel de organisatie van een multidisciplinaire opleiding Dir Cp-Ops en beschikken de verschillende interventiediensten vandaag over de mogelijkheid om aan verschillende universiteiten van het land multidisciplinaire opleidingen te volgen die dieper ingaan op onder meer de bestaande wetgeving en terminologie. Om deze opleidingsmogelijkheden meer bekendheid te geven zal het Crisiscentrum een overzicht opstellen van het bestaande aanbod en dit onder de lokale overheden verspreid.