Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-963

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 27 januari 2011

aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid

Werknemers zonder papieren - Precaire situatie - Bescherming

illegale werknemer
armoede
zwartwerk
ondergrondse economie
arbeidsinspectie
illegale migratie

Chronologie

27/1/2011Verzending vraag
4/7/2011Antwoord

Vraag nr. 5-963 d.d. 27 januari 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

In het kader van het Europees Jaar van de bestrijding van armoede past het om belangrijke aandacht te vragen voor de effectieve bescherming van werknemers zonder papieren. Het lijdt geen twijfel dat het hier gaat over risicowerknemers en dat hun bescherming als precair mag worden bestempeld. Met verontwaardiging stellen we vast dat hun lot vaak van kwaad naar erger evolueert. Ze komen naar hier, ze werken en daarna sturen we ze terug in en naar de armoede.

Uit concrete verhalen van werknemers zonder papieren en hun clandestiene tewerkstelling blijkt dat hun arbeidsrechten nauwelijks worden gerespecteerd, ook al zijn deze identiek aan de rechten van elke andere werknemer in België. Sommige werknemers zonder papieren moeten zich tevreden stellen met een inkomen van 2,30 euro per uur en hun werktijden benaderen die van de tijd van Priester Daens. De informele arbeidsmarkt en de bescherming van de rechten van deze werknemers geeft een dramatisch menselijk beeld en mag tevens als loondiefstal worden beoordeeld. Deze schande eist een dringende en krachtdadige aanpak.

Zulke actie blijkt echter sneller gezegd dan gedaan. Een adequate aanpak botst meteen op heel wat drempels. De Sociale Inpectiediensten krijgen andere prioritaire opdrachten, namelijk het bestraffen van de werkgever voor sociale fraude en oneerlijke concurrentie. Het niet respecteren van de arbeidsrechten, de systematische loondiefstal en de manifeste onveiligheid op het werk (met heel wat arbeidsongevallen ten gevolge), lijken helemaal geen prioriteit vanuit de politieke aansturing.

Het precaire statuut van deze mensen maakt het voor eerste lijnhulpverleners, vakbonden en advocaten uiterst moeilijk om arbeidsrechten af te dwingen. Zij voelen zich grotendeels onmachtig en kunnen het tij niet keren. Daarvoor is er veel meer nodig. Zo blijkt de installatie van een beschermd, veilig en gespecialiseerd loket waar werknemers in alle openheid en vertrouwen hun verhaal kunnen doen, één van de noodzakelijke instrumenten hiervoor. Ook een federale taskforce, samengesteld uit inspectiediensten, vakbonden en belangen-organisaties, zou kunnen nagaan hoe voor bepaalde gedupeerde werknemers recht kan geschieden.

Dit alles roept tal van vragen op over het te voeren beleid:

1) Deelt de geachte minister de analyse dat de situatie van werknemers zonder papieren als bijzonder kwetsbaar, precair moet worden bestempeld en een dringende en slagkrachtige aanpak noodzakelijk is? Erkent zij dat deze werknemers systematisch in hun rechten worden geschaad? Beaamt zij dat deze arbeiders en bedienden zonder papieren over dezelfde arbeidsrechten beschikken als elke andere werknemer in ons land? Onderschrijft zij het voorstel om hieromtrent een gespecialiseerd loket te realiseren? Wil ze een taskforce met de verschillende belanghebbenden oprichten, zodat er eindelijk werk wordt gemaakt van de rechten van deze werknemers? Welke andere maatregelen overweegt of plant zij ter vrijwaring en bescherming van de rechten van deze illegale arbeidskrachten? Heeft zij in dit kader reeds stappen gezet? Is ze van mening dat er nood bestaat aan wetgevende initiatieven ter bescherming van deze arbeidskrachten? Zo ja, welke?

Antwoord ontvangen op 4 juli 2011 :

Het is zo dat werknemers zonder papieren naar regionale kantoren van de inspectie Toezicht sociale wetten kunnen stappen voor het indienen van klachten tegen hun werkgever of voor het vragen van informatie. Over het algemeen worden daarbij geen identiteitsdocumenten geëist. Klachten kunnen ook schriftelijk worden ingediend, eventueel via een vakbond of een belangenorganisatie. De arbeidsinspectie is daarbij gebonden door een sterk beroepsgeheim, bepaald in artikel 12 van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie:

“Artikel 12. Behoudens uitdrukkelijke machtiging van de indiener van een klacht of van een aangifte betreffende een overtreding van de bepalingen van de wetgevingen waarop zij toezicht uitoefenen, mogen de sociale inspecteurs in geen enkel geval, zelfs niet vóór de rechtbanken, de naam van de indiener van deze klacht of van deze aangifte bekend maken.

Het is hun eveneens verboden aan de werkgever of aan zijn vertegenwoordiger te onthullen dat ingevolge een klacht of een aangifte een onderzoek werd ingesteld.”

Anderzijds zijn de sociaal inspecteurs ook agenten van gerechtelijke politie en bevoegd om inbreuken op te sporen tegen de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.

De melding van misdrijven aan de procureur des Konings is trouwens een verplichting voor elke ambtenaar, overeenkomstig artikel.. 29 van het Wetboek van strafvordering

“Artikel 29. Iedere gestelde overheid, ieder openbaar officier of ambtenaar die in de uitoefening van zijn ambt kennis krijgt van een misdaad of van een wanbedrijf, is verplicht daarvan dadelijk bericht te geven aan de procureur des Konings bij de rechtbank binnen wier rechtsgebied die misdaad of dat wanbedrijf is gepleegd of de verdachte zou kunnen worden gevonden, en aan die magistraat alle desbetreffende inlichtingen, processen-verbaal en akten te doen toekomen.”

Dit maakt het praktisch onmogelijk voor de overheid om hiervoor een gespecialiseerd loket te realiseren.

Ik heb anderzijds, op vraag van organisaties zoals Welzijnszorg, OR.Ca en Ciré, op 17 februari 2011, aan de voorzitter van de Federale Overheidsdienst (FOD) Werk voorgesteld om een partnerschapsovereenkomst met deze organisaties af te sluiten, op basis van artikel 324 van de programmawet van 27 december 2006:

“Artikel 324. Er wordt een partnerschapscommissie opgericht die haar zetel heeft in de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. Ze is samengesteld uit:…

Het voorzitterschap van deze commissie wordt waargenomen door de voorzitter van het Directiecomité van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg.

Deze Commissie is belast met het voorbereiden van de partnerschapsovereenkomsten tussen de bevoegde ministers en organisaties.

In de partnerschapovereenkomst, kunnen de ondertekenende partijen beslissen over elke informatie- en sensibiliseringsactie gericht tot de professionelen en de consumenten. Zij mogen tevens de informatieverstrekking door organisaties organiseren, van iedere informatie die nuttig is voor de preventie en de vaststelling van inbreuken.

De beroepsorganisatie die een partnerschapsovereenkomst heeft gesloten, kan zich burgerlijke partij stellen in de procedures betreffende de illegale arbeid en de sociale fraude, wanneer de gepleegde feiten van dien aard zijn de belangen te schaden die zij gelast is te verdedigen en te bevorderen.”

Deze overeenkomst kan leiden tot een cel, bestaande uit afgevaardigden van de verschillende arbeidsinspecties, de betrokken belangenorganisaties, vertegenwoordigers van steden en gemeenten, DVZ, en dergelijke. Deze cel kan discuteren en oplossingen zoeken voor concrete problemen op het vlak van tewerkstelling en uitbuiting.

Verder wil ik hier toch verwijzen naar de wetgeving inzake mensenhandel. Economische exploitatie (tewerkstelling in omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid) wordt duidelijk vermeld als een vorm van mensenhandel (zie artikel 433 quinquies, 3° van het Strafwetboek).

Slachtoffers van mensenhandel kunnen daarbij genieten van bijzondere beschermingsmaatregelen en opvang, zoals bepaald in hoofdstuk IV van titel II van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en verwijdering van vreemdelingen.

In het kader van de tewerkstelling van werknemers zonder papieren werd binnen de administraties Werk en Justitie een voorontwerp van wet klaargemaakt om een hoofdelijke aansprakelijkheid in te voeren in het kader van de mensenhandel.

Daarnaast wordt gewerkt aan de omzettingswet van de Richtlijn 2009/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 tot vaststelling van minimumnormen inzake sancties en maatregelen tegen werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen. Er wordt nagegaan in hoeverre de in de richtlijn bedoeld hoofdelijke aansprakelijkheid concreet kan ingevuld worden.