de internationale wapenhandel en de doorvoer van Belgische wapens
wapenhandel
uitvoervergunning
Qatar
Verenigde Arabische Emiraten
12/7/2013 | Verzending vraag |
10/10/2013 | Antwoord |
Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-3562
Een recent rapport van de Groep van Experts van de VN (S/2013/99) bevat strenge conclusies over de actieve rol van Qatar en de Verenigde Arabische Emiraten in het Libische conflict, en onder meer over de doorvoer van Belgische wapens, ondanks het VN-embargo dat van kracht was in Libië. De wapens zijn volgens het rapport daarna onder meer naar Syrië, West-Afrika en de Hoorn van Afrika verspreid. Op vragen van de VN ontkende Qatar elke betrokkenheid, de V.A.E. weigerde te antwoorden. De minister antwoordde mij over deze kwestie in januari: "Deze leveringen dateren van vóór de goedkeuring van de wet van 1991 op de export van wapens en het koninklijk besluit van 1993 en waren dus, volgens de informatie waarover ik beschik, niet onderworpen aan de niet-wederuitvoerverplichting. De aanwezigheid van die wapens zet dus het huidige systeem van exportcontrole niet op de helling." Het klopt dat het beleid inzake wapens niet tot het federale niveau is beperkt, maar de acties van de gewesten hebben vooral een impact op het imago van België an sich.
Een officieel document van Buitenlandse Zaken uit 1977 aangaande een briefing voor de toenmalige ambassadeur in Libië, dat Le Vif L'Express mocht inkijken, is nochtans duidelijk. Voordat Belgische wapens worden uitgevoerd, moet het ontvangende land eerst een certificaat uitreiken waarin het belooft de wapens niet uit te voeren. Een dergelijke clausule aangaande her-export maakte dus reeds vóór 1991 deel uit van de Belgische exportpolitiek. Ook Small Arms Survey stelt dat ons land, ondanks dat verschillende elementen erop wijzen dat Qatar en de V.A.E. een illegale doorvoer uitvoerden, niet de nodige actie ondernam. Dit is naar mijn mening in strijd met de Belgische houding van de "grootste voorzichtigheid" inzake wapenexport.
De Waalse pers maakt het bezwaar tegen het feit dat het Waalse parlement onmachtig is om de huidige wapenexport te controleren. De criteria om te bepalen of er gevaar op doorvoer bestaat, zijn zelfs geheim voor de leden van de verantwoordelijke commissie. Dit lijkt me ongezond, gelet op de impact van de wapenexport op het lokale conflict en het imago van ons land.
1) Hoe evalueert de minister het VN-rapport, met name de conclusies over de rol van Qatar en de Verenigde Arabische Emiraten en de doorvoer van Belgische wapens?
2) Klopt het dat het Waalse gewest de export naar Qatar en de Verenigde Arabische Emiraten heeft voortgezet in 2012, en ook nog steeds voortzet? Valt dit volgens de minister te verzoenen met de conclusies uit het VN-rapport, en met de vereisten die reeds in 1977 bestonden inzake de heruitvoer door partnerlanden?
3) Welke acties zal de minister nu ondernemen, of is hij nog steeds van mening dat het huidige systeem van exportcontrole niet op de helling komt te staan?
4) Klopt de kritiek dat het Waalse parlement geen controle heeft over de Waalse wapenexport en dat alle macht geconcentreerd zit bij de minister-president?
5) Kan de minister het document van Buitenlandse Zaken aan de Belgische ambassadeur in Libië uit 1977 vrijgeven, en kan hij vertellen wat er inhoudelijk in staat?
Ik heb al meerdere malen de gelegenheid gehad om mijn standpunt te geven over verschillende elementen van deze kwestie, en meer bepaald over de acties van Qatar en de VAE in Libië in het kader van de operatie Unified Protector onder het mandaat van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VN). In afwezigheid van nieuwe informatie, zal ik hierop niet terugkomen.
De besluiten tot export zijn de bevoegdheid van de regionale autoriteiten. Op mijn uitnodiging heeft een overlegvergadering plaatsgevonden met de vertegenwoordigers van de Gewesten over de situatie in Syrië. Mijn diensten hebben het standpunt van de federale regering betreffende de wapenexport naar Syrië uitgelegd en hebben bij deze vooral de nood aan waakzaamheid voor de risico’s van weder export van de wapens benadrukt, gezien de waarschijnlijke betrokkenheid van verscheidene landen in de regio in het bewapenen van het één of ander kamp. Alle beschikbare informatie is gedeeld geweest, aan ieder de verantwoordelijkheid om hieruit zijn eigen conclusies te trekken en hiervoor politiek de verantwoordelijkheid op te nemen.
Ik heb niet de indruk dat ons controlesysteem voor het wapenexport niet werkt. Ons systeem is trouwens nog versterkt door de gedragscode van het gezamenlijk standpunt van de Europese Unie (EU) in 2008, door raadplegingen tussen de Lidstaten die hierin voorzien zijn en door de uitwisseling van informatie over de weigering tot export tussen landen van de EU, door de uitwisseling van informatie in het kader van het akkoord van Wassenaar en binnenkort, door het Verdrag over de Wapenhandel. Ik heb op heden niet het gevoel dat het beleid gevoerd door België, d.w.z. door onze gewesten, verschilt voor wat betreft de wapenexport naar Qatar en de Emiraten van die naar onze andere partnerlanden.
In deze materie, moeten wij zeer aandachtig blijven maar wij moeten ook blijk geven van gematigdheid. Indien ik morgen het bewijs zou krijgen dat geleverde wapens aan sommige landen systematisch omgeleid worden voor commerciële doeleinden of andere, is het vanzelfsprekend dat ik hierover meteen de Gewesten zou informeren en dat ik van hen zou verwachten dat zij hieruit de nodige conclusies zouden trekken om de internationale geloofwaardigheid van ons land te vrijwaren. Op heden beschik ik niet over dergelijke informatie. Het enige dat wij hebben, zijn een tien tal wapens van een soort die al meer dan 20 jaar niet meer geproduceerd wordt, vaak geïdentificeerd aan de hand van persfoto’s waarvan we veronderstellen dat zij door de Geallieerden gebruikt zijn in het kader van een militaire operatie gemandateerd door de Verenigde Naties. Het komt de Gewesten toe om te bepalen of deze elementen erg genoeg zijn om het niet meer exporteren van wapens naar deze landen te rechtvaardigen. Deze elementen hebben mij in elk geval geleid om aan onze partners van de Gewesten mee te delen dat wij géén Belgische wapens, zelfs oude, wensen geleverd te zien worden aan Syrië.
Ik heb mij niet uit te sprekend over de werking van de exportprocedures in de Gewesten. Wat mij aanbelangt is de coherentie van hun finale besluiten tegenover het internationaal standpunt van België en onze wens voor een Europese coherentie in deze kwesties.
Ik heb hier kopie van het document waarnaar u verwijst. Het gaat om een simpele briefing voor onze toekomstige Ambassadeur in Tripoli. Vanuit het lezen van deze brief, die dateert uit 1977, leert men vooral hoeveel de situatie is geëvolueerd sinds die tijd. Er staat inderdaad dat de weder export van wapens verkocht aan Libië “theoretisch” verboden is, zonder meer duidelijkheid. Gezien de bijzondere situatie in Syrië onder het regime van Kadhafi die de helft van de terroristische bewegingen van de derde wereld en van Europe voorzag in wapens, kan men inderdaad begrijpen dat als men dit soort garanties wensten te verkrijgen, het inderdaad in dit land was. Er wordt niet aangeduid of deze maatregel voor alle landen gelde nog op welke wettelijke basis deze was genomen.
De praktijk die erop toeziet een engagement van niet weder export te eisen van de klanten heeft zich tijdens de jaren zeventig en tachtig progressief ontwikkeld maar op een veel minder strikte en systematische manier dan dat het geval is sinds 1993. Om u een ander voorbeeld te geven volstond het in de jaren tachtig soms voor de diplomatieke posten om een mondelinge garantie te geven van de authenticiteit van de eindbestemmingscertificaten. Wie zou de realiteit van zo’n mondeling engagement meer dans 30 jaar later nog kunnen verzekeren? Gezien de afwezigheid van archieven uit deze periode, is het quasi onmogelijk om vast te stellen welk contract met welk land aan wat voor soort verplichting was onderworpen. Vanaf 1993 beschikken wij over een betere juridische basis. Deze datum staat ook toe om naar de 20 jaar te kijken en te oordelen over het respect van zijn verplichtingen door een klant Staat doorheen deze periode.