Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-9483

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 5 juli 2013

aan de minister van Justitie

De dading die werd gesloten met een grote diamantfraudeur

zwarte handel
edelsteen
Bijzondere Belastinginspectie
geldboete
strafrechtelijke procedure
verjaring van de vordering
alternatieve geschillenbeslechting

Chronologie

5/7/2013Verzending vraag
26/7/2013Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-3525

Vraag nr. 5-9483 d.d. 5 juli 2013 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Een onderzoek naar een omvangrijke diamantfraude eindigde recent met een dading voor 160 miljoen euro. Voorwaar een mooi bedrag, uiterst welkom voor onze Schatkist en wellicht ook een besparing op de gerechtskosten die anders onvermijdelijk zouden zijn.

Al eerder ondervroeg ik de minister over het referentiekader dat bij dergelijke dadingen wordt gehanteerd. Dit blijkt noch juridisch, noch ethisch, noch politiek te bestaan. Het gaat hier blijkbaar altijd over sui generis-gevallen, of om het iets gewoner uit te drukken, elk geval wordt met aparte parameters behandeld. Kortom, hier gelden regels die principieel indruisen tegen een fundament van onze rechtsstaat, namelijk het streven naar een zo gelijkaardig mogelijk bestraffing van vergelijkbare misdrijven.

De minister en de promotoren van een dergelijke aanpak met dadingen trekken daarom een ander blik van argumenten open, verwijzend naar een snelle, gemakkelijke en op het eerste gezicht lucratieve oplossing. De kassa rinkelt aangenaam en het zo belaste justitieapparaat ontsnapt aan een moeizame procedure. Daartegenover staan de zogenaamde nomologen, de rabiate believers in een misschien wel trage maar wettelijk consequente aanpak. Hun argumenten klinken oudmodisch en halen nog amper de media.

In de casus van de grote diamantfraude mengden zich ook een aantal fiscaal juristen. Zonder deze aanpak ten gronde af te wijzen, verwezen ze naar een nieuwe inconsequentie die door deze specifieke dading ontstond. Door de betaling van 160 miljoen euro, zijnde een boete van nog geen 7%, ontsnapt deze fraudeur niet alleen aan verdere rechtsvervolging maar meteen ook aan een correctionele veroordeling en de bijhorende opname in het strafregister. Dus de schuldige verlaat deze grove fraudezaak met een blanco strafblad. Mooi meegenomen… maar minstens eigenaardig. Want kleine fraudeurs worden met een heel andere aanpak geconfronteerd: een veel omvangrijker boete, een correctionele veroordeling en dus een zwaar bevlekt strafblad. Dit ontlokte een van de fiscale juristen tot de vaststelling dat wie in België wil frauderen het beter ineens doortastend en omvangrijk genoeg doet, want dan wordt het gevolg relatief veel minder zwaar en ingrijpend, zowel financieel als qua juridische afhandeling. Voor zulke aanpak bestaat een duidelijk begrip: klassejustitie. Blijkbaar analyseerden ook de Douanediensten deze afhandeling als klassejustitie, want ze weigerden zich bij deze dading aan te sluiten.

Bevestigt de minister dat bij de afhandeling van een grote fraudezaak in de Antwerpse diamantwereld een dading werd afgesloten met een boete van 6,66%, de definitieve stopzetting van de vervolging zonder veroordeling en dus zonder vermelding op het strafregister van de fraudeur? Hoe verhoudt deze dading zich tot de behandeling van minder omvangrijke fraudezaken, waarbij hogere boetes en effectieve veroordelingen worden uitgesproken? Hoe verdedigt de minister zich tegen de aantijgingen dat met deze aanpak van dadingen, waarbij grootschalige fraudegevallen relatief veel coulanter en minder repressief worden aangepakt dan kleinere fraudeurs, een vorm van ongewenste en gevaarlijke klassejustitie ontstaat? Zal de minister hieromtrent het college van Procureurs-generaal aanspreken en instructies geven om deze aanpak te vermijden?

Heeft de minister al overlegd met haar collega van Financiën over de afwijzende houding van de Douanediensten, die zich tegen deze dading verzetten? Zo ja, met welk gevolg?

Antwoord ontvangen op 26 juli 2013 :

Net als u heb ik via de krant vernomen dat het bedrijf Omega Diamonds een minnelijke schikking zou gesloten hebben met de Bijzondere Belastinginspectie.

Gezien het lopende gerechtelijke onderzoek, kan ik daarover geen verdere details geven.

Wel wil ik beklemtonen dat er tot op heden geen enkele minnelijke schikking is afgesloten met de inverdenkinggestelden in het dossier gekend als “Omega Diamonds”. Er is dus geen sprake van een (zoals U het noemt in Uw vraagstelling) “dading voor 160 miljoen euro.” Er zou wel een fiscaal akkoord afgesloten zijn tussen BVBA Omega Diamonds en BBI Antwerpen. Vragen over de inhoud ervan worden best gesteld aan de minister van Financiën: de onderhandelingen verliepen tussen de advocaten van Omega Diamonds en BBI Antwerpen.

Voor alle duidelijkheid wil ik hier een van de belangrijkste voorwaarden om tot een minnelijke schikking te komen nog eens in herinnering brengen:

Art. 216bis §6 stelt dat : Voor de fiscale of sociale misdrijven waarmee belastingen of sociale bijdragen konden worden omzeild, de minnelijke schikking pas mogelijk is nadat de dader van het misdrijf de door hem verschuldigde belastingen of sociale bijdragen, inclusief de intresten, heeft betaald, en de fiscale of de sociale administratie daarmee heeft ingestemd.

Er moet dus eerst een schikking worden getroffen met Financiën, alle verschuldigde belastingen, inclusief de interesten, moeten volledig betaald zijn aan de fiscus, vooraleer een schikking kan worden afgesloten met het parket.

Voor wat betreft de inbreuken op de wetgeving inzake douane en accijnzen, is de administratie der douane en accijnzen uitsluitend bevoegd om de strafvervolging in te zetten. Het Openbaar Ministerie kan en mag zich in deze niet in de plaats stellen van de administratie der douane en accijnzen. Een minnelijke schikking is niet toepasselijk op misdrijven waarvoor de douane zelf autonoom kan vervolgen (artikel 216bis §6 van het Wetboek van Strafvordering).

Ik heb er alle vertrouwen in dat zowel de Bijzonder Belastinginspectie als het Openbaar ministerie de belangen van de maatschappij verdedigen en in functie hiervan handelen.

Het Openbaar ministerie hanteert voor het opleggen van minnelijke schikkingen inzake fiscaal strafrecht een beleid, waarbij wordt gestreefd naar percentages die uniform zijn over het ganse land.

Minnelijke schikkingen worden echter niet aangeboden in het luchtledige: ze zijn gebaseerd op een specifiek dossier, met eigen concrete feiten en tenlasteleggingen.

Het Openbaar ministerie kan dus ook rekening houden met niet alleen de merites van het specifieke dossier (de karakteristieke sterke én zwakke punten van het dossier), maar ook met de specifieke kenmerken van de individuele, onderscheiden inverdenkinggestelden.

Tot slot wil ik erop wijzen dat de omzendbrief aangaande de verruimde minnelijke schikking van het College van PG’s voorziet dat een evaluatie van de richtlijnen in de omzendbrief zal plaatsvinden twee jaar na de inwerkingtreding van deze omzendbrief, dus in mei 2014. Wanneer blijkt dat de richtlijnen moeten aangepast worden, zullen we dit op dat ogenblik niet nalaten.