Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-9443

van Willy Demeyer (PS) d.d. 1 juli 2013

aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen

Orgaandonatie - Wegnemen van organen na overlijden - Vermoeden van instemming van de donor - Procedure - Eventuele aanpassing van het principe

orgaantransplantatie

Chronologie

1/7/2013Verzending vraag
26/11/2013Antwoord

Vraag nr. 5-9443 d.d. 1 juli 2013 : (Vraag gesteld in het Frans)

Inzake het wegnemen van organen na het overlijden, is de Belgische wetgeving gebaseerd op het principe van het vermoeden van instemming of de donatie zonder bezwaar. Dit betekent dat wie zich bij leven niet heeft verzet tegen het principe van orgaandonatie bij overlijden, verondersteld wordt te hebben ingestemd met het wegnemen van organen.

De medische praktijk die voortvloeit uit artikel 10, § 4, van de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen strookt nochtans niet helemaal met dit principe.

In de praktijk is het immers weinig waarschijnlijk dat de arts organen zal wegnemen in de hypothese dat 1° de overledene bij leven zijn wil niet te kennen heeft gegeven bij het gemeentebestuur zoals voorgeschreven door het koninklijk besluit van 30 oktober 1986 tot regeling van de wijze waarop de donor of de personen bedoeld in artikel 10, § 2, van de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen hun wil te kennen geven, en 2° dat de familie uit eigen beweging aan de arts geen verzet heeft meegedeeld via een ander medium, zoals een brief, een tatoeage of een kaartje in de portefeuille.

Er is meer kans dat de arts zich zelf tot de familie zal richten, niet om na te gaan of de naasten zich verzetten tegen het wegnemen van organen, (door de wet van 25 februari 2007 tot wijziging van de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen werd het 3° van § 4 van artikel 10 van de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen geschrapt), maar om te vernemen wat het standpunt zou zijn geweest van de overledene. Aldus wordt de vraag “heeft de betrokkene zich bij leven verzet?” in feite veranderd tot “wat zou de wil van de betrokkene zijn geweest als hij nog leefde?”

Om die discrepantie uit de weg te ruimen, poogt de overheid zoveel mogelijk de uitdrukkelijke instemming van personen bij leven te verkrijgen, al van bij het ontstaan van de wet.

Voorbeelden daarvan zijn:

1) het koninklijk besluit van 26 maart 1987 tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 oktober 1986 tot regeling van de wijze waarop de donor of de personen bedoeld in artikel 10, § 2, van de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen hun wil te kennen geven en de wet van 25 februari 2007 tot wijziging van de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen die de wijze waarop de donor zijn wil te kennen geeft organiseert via het gemeentebestuur.

2) Nationale campagnes zoals “beldonor.be” of de Facebook-applicatie “Ik ben orgaandonor”, die mensen ertoe aanzetten dit thema te bespreken en bij leven een standpunt in te nemen.

Er is nog een andere manier denkbaar, die erin bestaat, zoals in een wetsvoorstel dat onlangs in de Franse Assemblée Nationale is ingediend (nr. 894, geregistreerd op 3 april 2013), het principe van het vermoeden van instemming weer op een zuivere manier in te stellen.

Dat betekent concreet dat de arts zich enkel richt tot het nationaal register van verklaringen van verzet en niet langer tot de familie. Een uitdrukkelijke instemming is niet meer vereist. Er moet wel voor gezorgd worden dat iedereen op de hoogte is van het algemene principe van donatie zonder verzet.

Mijn vragen zijn de volgende:

1) Hoe reageert de minister op het Franse wetsvoorstel? Overweegt ze in België een gelijkaardig voorstel te doen, waardoor het evenwicht dat door de wetgever is ingesteld tussen het zelfbeschikkingsrecht over het eigen lichaam en het beginsel van solidariteit gewijzigd wordt?

2) Heeft de minister weet van wetgevingen in Europa die het principe van het vermoeden van instemming op een zuivere manier hanteren? Hoe evalueert ze de resultaten van zo'n beleid in vergelijking met de manier waarop we daar in België mee omgaan?

3) Beschikken we over statistieken om in België het aantal en het percentage van personen te evalueren die aan de volgende voorwaarden voldoen: 1° ze verkeren in de fysieke omstandigheden voor het postmortaal wegnemen van organen; 2° ze hebben bij leven op geen enkele wijze hun wil te kennen gegeven?

Kan men van die personen nagaan in welke mate:

a) de organen niet worden weggenomen omdat de naasten zich daartegen verzetten op basis van ethische bezwaren, die niet werden geuit door de overledene;

b) de arts de organen wegneemt zonder rekening te houden met de mening van de familie of zonder hun mening te vragen?

4) In het geval bedoeld in punt 3, b), en indien dat eventueel wordt aangevochten, moet degene die het wegnemen van organen aanvecht, bewijzen dat de arts weet had van het verzet. Van hoeveel processen heeft de minister kennis gehad en hoe zijn ze afgelopen?

Antwoord ontvangen op 26 november 2013 :

Sinds de wijziging van de wet van 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen, in 2007, moet de arts die een orgaan wil wegnemen bij een overleden persoon wettelijk enkel rekening houden met het verzet dat bij leven werd geuit door de overledene en niet langer met het verzet van de nabestaanden.

De arts is echter verplicht om te informeren naar het bestaan van een mogelijk verzet dat is uitgedrukt door de potentiële donor (artikel 10, § 1, lid 2 van de wet). De registratie bij de gemeente van de wilsverklaring inzake orgaandonatie is immers niet verplicht. De arts mag zich dus niet beperken tot het raadplegen van de databank Orgadon. Hij moet ook navraag doen bij de nabestaanden van de overledene.

In dit verband wil ik er op wijzen dat het Franse wetsvoorstel waarover u het heeft, aan de burger ook de mogelijkheid biedt om zijn verzet kenbaar te maken aan zijn naasten, zijn arts of via een inschrijving in een nationaal geïnformatiseerd register. Dit voorstel onderscheidt zich dus niet van het Belgische systeem.

Het huidige verschil tussen het Belgische en het Franse systeem is dat in België een burger bij zijn gemeente een verklaring kan laten registreren waarbij hij instemt met een wegneming van organen na overlijden. Toen deze mogelijkheid werd ingevoerd in 1986, konden de naasten verzet uiten tegen deze wegneming. Maar dit kon niet opwegen tegen een verklaring van toestemming van de overledene.

Deze mogelijkheid om zijn toestemming te uiten werd behouden aangezien daardoor wordt vermeden dat de nabestaanden zich in een moment van smart vragen gaan stellen over het bestaan van een verzet vanwege de overledene tegen een wegneming post mortem.

U mag echter gerust zijn over het bestaan van een “opting out”-systeem in België. Ten aanzien van een potentiële donor gaat het er wel degelijk om dat men zich ‘op het terrein’ moet afvragen of deze persoon, waarvan vermoedt wordt dat hij toestemt, een verzet heeft geuit.

Voor het overige ben ik niet in staat om u betrouwbare statistieken te bezorgen in verband met de opsplitsing van de wegnemingen bij overleden personen op basis van de toestemming of de weigering van de donor of zijn naasten. Tot slot heb ik geen weet van enig proces waarbij de beslissing van een arts die de wil van de overledene niet zou gerespecteerd hebben aan de kaak wordt gesteld.