Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-902

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 27 januari 2011

aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen

Gemiddeld inkomen - Kloof tussen de gewesten - Evolutie

gezinsinkomen
armoede
werkloosheid
economische groei
arbeidsmarkt
gepensioneerde
officiële statistiek
geografische spreiding
gelijkheid van beloning
inkomensverdeling
regionale verschillen
werkgelegenheidsstatistiek

Chronologie

27/1/2011Verzending vraag
18/3/2011Antwoord

Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-900
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-901
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-903

Vraag nr. 5-902 d.d. 27 januari 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Uit de Regionale Rekeningen 2008-2009 blijkt dat het jaarinkomen van de Vlamingen in 2009, afkomstig uit zowel arbeid als vermogen, na belastingen, sociale bijdragen en uitkeringen, gemiddeld 19 456 euro bedroeg. Dat komt neer op een maandelijks gemiddeld inkomen van 1 621 euro per inwoner in het Vlaams Gewest. In het Waals Gewest bedraagt dit respectievelijk 16 620 euro en 1 385 euro. Voor het Brussels Gewest geeft dat 17 468 euro per jaar en 1 456 euro per maand.

Vlaanderen is dus veruit de rijkste regio van België.

Daarmee vergrootte gedurende de voorbije tien jaar de inkomenskloof beduidend. In 1999 lag het gemiddelde inkomen in Vlaanderen " slechts " 13,6 % hoger dan in Wallonië en 5,1 % hoger dan in Brussel. In 2009 liep dit verschil op tot respectievelijk 17 % en 11 %.

De kloof tussen de gewesten vergroot verder met het primaire inkomen (dat is het inkomen voor de herverdeling via belastingen, sociale bijdragen en uitkeringen) als basis. Het Vlaamse primaire inkomen bedraagt 25 022 euro per inwoner. Dat is dus 24,5 % hoger dan in Wallonië en 14,7 % hoger dan in Brussel.

Hoe verklaart en evalueert u deze cijfers en welke redenen vindt u voor deze stijgende inkomenskloof? Hoe ontwikkelen de interne inkomensverschillen, dus binnen de drie gewesten? Gaat u akkoord met de analyse dat de relatieve rijkdom van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een bijzonder grote en zelfs uitdijende inkomenskloof maskeert? Hoe verhouden deze cijfers zich ten opzichte van de gewestelijke armoedecijfers? Kan er per gewest en tussen de gewesten een correlatie worden aangetoond met (1) de tewerkstellingscijfers, (2) het aantal uitkeringsgerechtigden en (3) het aantal gepensioneerden?

Anderzijds geven de Regionale Rekeningen 2008-2009 een heel ander beeld met betrekking tot de economische groei. Hieruit blijkt duidelijk dat de economische kloof tussen het Waals Gewest en Vlaanderen verkleint. De Waalse economie presteerde in 2008 en in het crisisjaar 2009 beter dan het Vlaams Gewest. De Vlaamse economie kromp in 2009 met 3,4 %, tegenover een daling in Wallonië met 3,1 %. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest beperkte de daling van de economische activiteit zich tot 0,5 %. Ook 2008 vertoonde een soortgelijk beeld. Toen steeg de economie in Wallonië met 2,2 % tegenover een groei voor Vlaanderen met slechts 1 %.

Hoe beoordeelt u deze cijfers? Hoe kan men verklaren dat niettegenstaande een kleinere stijging of een grotere daling van de economische groei, het inkomen in Vlaanderen toch sterker stijgt dan in Wallonië of Brussel? Is de stijging van het inkomen in Vlaanderen dan veel minder afhankelijk van de economische activiteit? Doorprikt deze evolutie het beeld dat enkel de hardwerkende Vlaming zorgt voor de welvaart in dit land? Bewijzen deze cijfers dat fenomenen zoals werkloosheid en sociale uitkeringen niet bepalend zijn voor de groei van economische activiteiten? Vergroot de kloof tussen rijk en arm steeds meer? Welke maatregelen nam, neemt of plant u om die stijgende kloof en de daaraan verbonden maatschappelijke onrust en problemen te dichten?

Antwoord ontvangen op 18 maart 2011 :

Ontwikkeling in primair en beschikbaar inkomen (totaal en per inwoner) VERSUS economische groei op basis van de toegevoegde waarde

Onderstaand antwoord beperkt zich tot een toelichting bij het statistisch technisch INR-deel van de parlementaire vraag.

1. Conceptuele verschillen

Bij de interpretatie van de resultaten van de regionale rekeningen is een correct begrip van conceptuele verschillen een absolute vereiste.

De variabelen per bedrijfstak (economische groei, toegevoegde waarde, beloning van werknemers, werkzame personen) worden gemeten vertrekkende van de populatie bestaande uit ingezeten productie-eenheden, ongeacht of de productiefactoren die er bedrijvig zijn, in het bijzonder de werknemers en de eigenaars van de gebruikte kapitaalgoederen, al dan niet in dat gebied verblijven. De regionale toewijzing van de variabelen per bedrijfstak gebeurt op basis van de lokalisatie van de productie-eenheid (= werkplaats). Voor productie-eenheden met meerdere vestigingen worden de variabelen uitgesplitst over de diverse arrondissementen waar de eenheid vestigingen heeft volgens het aantal jobs per vestiging volgens de Rijksdienst voor sociale zekerheid (RSZ). Dit houdt dus in dat het gegenereerde bruto-inkomen uit de productie binnen de grenzen van een bepaald gebied niet noodzakelijk inkomen is dat toevloeit aan de inwoners van dat gebied. Bij de variabelen per bedrijfstak komen dus alle werknemers aan bod die werken bij ingezeten productie-eenheden; of de werknemer dan ingezeten is of niet speelt geen rol. Dit houdt bijvoorbeeld in dat een persoon werkzaam bij een onderneming gelegen in België maar zelf woonachtig in Frankrijk, bijdraagt tot de toegevoegde waarde in België en dus ook opgenomen is in de beloning van werknemers naar bedrijfstak.

Bij de regionale verdeling van het primair en beschikbaar inkomen - en zijn deelcomponenten - worden de transacties toegekend aan de woonplaats van de gezinnen. De populatie betreft hier dus de ingezeten gezinnen. Dit houdt in dat een persoon werkzaam bij een onderneming gelegen in België maar zelf woonachtig in Frankrijk niet opgenomen is in de beloning van werknemers indien de rekening van gezinnen beschouwd wordt en dus niet opgenomen is in het primair en beschikbaar inkomen van België. Internationale ambtenaren woonachtig in België bijvoorbeeld zijn opgenomen in het primair en beschikbaar inkomen van België maar niet in de variabelen per bedrijfstak.

Tabel 1: Beloning van werknemers per werkplaats en per woonplaats (in miljoen euro)

 

werkplaats

woonplaats

 

1995

2008

ontwikkeling

2008/1995 (%)

1995

2008

ontwikkeling

2008/1995

(%)

Brussels Hoofdstedelijk Gewest

21.691,0

34.261,5

58,0

9.939,1

16.625,8

67,3

Vlaams Gewest

58.889,4

100.396,2

70,5

66.847,3

112.552,2

68,4

Waals Gewest

25.486,4

42.226,6

65,7

31.584,6

52.546,3

66,4

Extra-regio

350,6

150,4

-57,1

  337,6

  98,7

-70,8

het Rijk

106.417,4

177.034,7

66,4

 108.708,5

 181.823,0

67,3

De beloning van werknemers die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werken, steeg in de periode 1995-2008 met 58,0 %, terwijl de beloning van werknemers die in de hoofdstad wonen in dezelfde periode met 67,3 % toenam. Een deel van dit verschil kan zeker verklaard worden door de achterliggende populatie die verschillend is bij beide concepten. Onder andere het aantal internationale ambtenaren speelt hier een belangrijke rol: in de lonen naar werkplaats zijn die niet inbegrepen (internationale instellingen maken geen deel uit van het economisch gebied van België) terwijl ze wel opgenomen zijn in de lonen naar woonplaats. Daarnaast speelt ook het effect van de netto-pendelarbeid.

Eenzelfde redenering kan opgebouwd worden indien de toegevoegde waarde naar werkplaats vergeleken wordt met de beloning naar woonplaats. De onderliggende populaties die bijdragen tot de variabelen zijn verschillend.

Bij het meten van de "rijkdom" van een geografisch gebied moet dus eerst en vooral bepaald worden hoe de "rijkdom" gemeten moet worden in functie van wat bestudeerd wil worden:

- wil men een "rijkdom" meten in termen van economische activiteit dan dienen eerder de variabelen per bedrijfstak verdeeld naar werkplaats in ogenschouw te worden genomen;

- wil men een "rijkdom" meten in termen van wat de ingezetenen van een gebied hebben dan dienen eerder concepten gehanteerd te worden die verdeeld werden naar woonplaats.

Het is cruciaal in de analyse om beide duidelijk uit elkaar te houden.

2. Resultaten

Het primair inkomen (verdeeld naar woonplaats) bevat de looninkomens van de werknemers, het inkomen van de zelfstandigen, het inkomen uit woningbezit en uit spaartegoeden, verminderd met intrestbetalingen op leningen en gebruik van gronden. Het beschikbaar inkomen (eveneens verdeeld naar woonplaats) is het primair inkomen verhoogd met sociale uitkeringen en schadevergoedingen, verminderd met sociale premies, belastingen en verzekeringspremies.

De ontwikkeling van het primair en beschikbaar inkomen per inwoner wordt bepaald door de ontwikkeling in en samenstelling van enerzijds het primair en beschikbaar inkomen en anderzijds de totale bevolking.

Tabel 2: Primair en beschikbaar inkomen: totaal (in miljoen euro) en per inwoner (euro)

 

Brussels Hoofdst. Gewest

Vlaams Gewest

Waals Gewest

 

1995

2008

Ontwik-

keling 2008/1995 (%)

1995

2008

Ontwik-

keling 2008/1995 (%)

1995

2008

Ontwik-

keling 2008/1995 (%)

Primair inkomen

15.206,7

22.887,5

50,5

99.683,0

154.768,7

55,3

46.207,7

69.658,1

50,7

Beschikbaar inkomen

12.362,7

18.490,2

49,6

78.662,2

120.338,7

53,0

39.457,1

57.607,6

46,0

Totale bevolking

949.844

1.058.512

11,4

5.873.235

6.185.239

5,3

3.313.732

3.466.223

4,6

Primair inkomen per inwoner

16.010

21.622

35,1

16.972

25.022

47,4

13.944

20.096

44,1

Beschikbaar inkomen per inwoner

13.016

17.468

34,2

13.393

19.456

45,3

11.907

16.620

39,6

Wanneer het primair inkomen voor het geheel van de gewesten wordt bekeken, bedraagt de groei voor het Vlaams Gewest tussen 1995 en 2008 55,3 %, terwijl die voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Waals Gewest resp. 50,5 % en 50,7 % bedraagt. Op het vlak van het beschikbaar inkomen bedragen de veranderingspercentages over dezelfde periode voor deze 3 gewesten resp. 53,0 % (Vlaams Gewest), 49,6 % (Brussels Hoofdstedelijk Gewest) en 46,0 % (Waals Gewest). Bij het beschikbaar inkomen kende het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de tweede grootste groei, na het Vlaams Gewest. Bij het beschikbaar inkomen per inwoner had het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met 34,2 % de laagste groei van de drie gewesten.

Voor alle componenten langs de middelenzijde ligt de groei in de periode 1995-2008 hoger in het Vlaams Gewest dan in beide andere gewesten. Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt de groei van het beschikbaar inkomen bovendien negatief beïnvloed door de veel sterkere groei van de inkomens uit vermogen als bestedingscomponent (vooral intresten op consumenten- en hypothecaire kredieten).

Ook de bevolkingsaangroei ligt per gewest totaal anders. De totale bevolking groeide in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest veel sterker dan in beide andere gewesten. Ook naar samenstelling toe is er een duidelijk verschil. De leeftijdsklasse van 0 tot 17 jaar (die weinig of geen beroepsinkomen genereert) groeide in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met 15,8 % terwijl die groep in het Vlaamse Gewest daalde met 2,8 %. De bevolkingsklasse ouder dan 65 jaar daalde in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met 7,7 % terwijl het Vlaams Gewest hier een zeer grote toename van 20,9 % registreerde. Dit verklaart voor een deel ook de sterke toename van de sociale uitkeringen (vooral de wettelijke en extrawettelijke pensioenen) in het noorden van het land.