Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-8742

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 19 april 2013

aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen

De beslissing van de politieraad HAZODI om de onterechte vergoedingen aan de korpschef niet terug te vorderen

gemeentepolitie
politie
corruptie

Chronologie

19/4/2013Verzending vraag
18/6/2013Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-3278

Vraag nr. 5-8742 d.d. 19 april 2013 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

De HAZODI-affaire bracht veel modder aan de oppervlakte. Daarmee werd bewezen dat de sfeer en het management in een niet onbelangrijke politiezone door en door verrot was. Een van de vele onthullingen betrof het onterecht toekennen van allerlei premies. Zeker de toenmalige korpschef bleek daarin erg gehaaid. Blijkbaar gelukte het hem om zo'n 27 000 euro als vergoedingen op te strijken, terwijl hij daar helemaal geen recht op had.

In de nasleep daarvan kwam deze zaak op 6 maart jongstleden op de politieraad van HAZODI. Daar bleek dat deze mooie som wellicht niet van de korpschef kan worden teruggevorderd … wegens verjaring. De vergoedingen dateren van vijf jaar geleden. Wil men beroep doen op een verjaringstermijn van 10 jaar, dan moet men bewijzen dat er bedrog werd gepleegd. Maar zowel het parket van Hasselt als het Arbeidsauditoraat hebben een onderzoek daaromtrent geseponeerd. Exit een mogelijke vervolging voor fraude. Exit de kans op terugvordering. Blijkbaar hebben parket en arbeidsauditoraat het niet nuttig geacht om de politieraad hierover te informeren.

Hoe evalueert de minister het verloop van dit dossier? Kan de minister verklaren hoe het komt dat deze zaak in een verjaarstraatje terecht kwam, zonder dat de betrokken politieraad daarvan op de hoogte is? Beschikt de minister nog over instrumenten of middelen om hier in te grijpen? Zal de minister hierover haar collega van Justitie ondervragen en wijzen op de minstens eigenaardige werkwijze van het parket? Zal de minister de politieraad van HAZODI hierover convoceren en op indringende wijze tekst en uitleg voor dit debacle eisen? Moet de minister hieromtrent niet bestraffend optreden?

Hoe zal de minister het aan de bevolking uitleggen dat een toppolitieman niet alleen 27 000 euro onrechtmatig kon opstrijken maar er eveneens in slaagt om de vervolging en terugbetaling hiervan succesvol te ontwijken?

Antwoord ontvangen op 18 juni 2013 :

In de eerste plaats wil ik het lid wijzen op de onderscheiden bevoegdheden die elke betrok-ken partij in dit dossier heeft. In mijn hoedanigheid van minister van Binnenlandse Zaken kan ik enkel optreden als toezichthoudende overheid in het kader van het administratief toezicht ten aanzien van de politieraad van Hazodi en als tuchtrechtelijke overheid ten aanzien van de voormalige korpschef M. Beckers. Ik kan en zal mij dan ook niet uitspreken over handelingen die al dan niet werden gesteld door Justitie of haar afgevaardigden. 

Wat betreft het besluit van 6 maart 2013 wil ik benadrukken dat slechts een zeer klein gedeelte van het geldelijk statuut een beslissing van de politieraad vergt en dat de meerderheid van de geldelijke rechten -waaronder de toekenning van vergoedingen- wordt verleend zonder dat de politieraad hiervoor wordt gevat. In onderhavig geval is er dan wel een beslissing die werd aangenomen door de politieraad, maar deze ontsnapt aan het specifiek toezicht in die mate dat de politieraad de verjaring inroept om de vergoedingen die onrechtmatig zouden zijn ontvangen door bepaalde personeelsleden, terug te vorderen. De verjaring voor het invorderen van onverschuldigde bedragen wordt niet georganiseerd door de wet op de geïntegreerde politie of door het politiestatuut die het voorwerp afbakenen van het specifiek toezicht dat wordt toegekend aan de minister van Binnenlandse zaken. Het gaat om een principe uit het Burgerlijk Wetboek dat uitsluitend vatbaar is om ingeroepen te worden in de uitoefening van het algemeen toezicht op de politiezones door het Vlaamse Gewest. 

Wat betreft de verantwoordelijkheid van de heer Beckers op tuchtrechtelijk vlak heb ik reeds in antwoord op de mondelinge vraag nr. 10832 van de heer M. Doomst te kennen gegeven dat ik als hogere tuchtoverheid besloten had om mij rechtstreeks te belasten met de zaak. Gelet echter dat de feiten ook het voorwerp uitmaakten van een strafrechtelijk onderzoek door de Arbeidsauditeur te Hasselt was het opportuun om de afronding hiervan af te wachten. Recentelijk werd ik in kennis gesteld door het Auditoraat-generaal bij het Arbeidshof van het feit dat het dossier werd gerangschikt zonder gevolg. Ik ben echter als tuchtoverheid enkel gebonden door het bestaan van de feiten en niet door het sepot door Justitie. Het strafdossier moet mij aldus in staat stellen om na te gaan in welke mate een tuchtprocedure aangewezen is, daar ik op basis van het administratieve dossier niet over voldoende gegevens beschikte om een vordering in te stellen.