Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-8506

van Bart Laeremans (Vlaams Belang) d.d. 14 maart 2013

aan de minister van Justitie

Het betalen van gerechtskosten door de burgerlijke partij in verkrachtingszaken

gerechtskosten
DNA
seksueel geweld
slachtoffer
burgerlijk geding

Chronologie

14/3/2013Verzending vraag
16/4/2013Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-3179

Vraag nr. 5-8506 d.d. 14 maart 2013 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Volgens de media werd in Etterbeek een jonge vrouw drie jaar geleden het slachtoffer van een verkrachting, waarbij ze met een mes werd bedreigd. Het slachtoffer stelde zich blijkbaar burgerlijke partij, maar de dader werd nooit gevonden. Een en ander zou volgens de kranten te maken kunnen hebben met DNA-analyses die door de gerechtelijke instanties verkeerd werden uitgevoerd. De Brusselse raadkamer zou uiteindelijk het onderzoek hebben afgesloten, zonder dat de zaak werd opgelost.

Het slachtoffer moet volgens diezelfde media opdraaien voor de gerechtskosten, zo'n 5 000 euro. Dat is zeer verregaand. Wanneer in de toekomst bij onopgehelderde misdrijven of misdrijven waarbij onvoldoende bewijslast werd gevonden, alle kosten van het onderzoek verhaald worden op het slachtoffer, dan zullen nog weinig slachtoffers geneigd zijn klacht neer te leggen.

1. Kan de minister deze feiten bevestigen?

2. Hoe is de teruggevorderde som samengesteld? Welke kosten worden er aangerekend?

3. Heeft het slachtoffer in casu fouten gemaakt of verkeerde/valse verklaringen afgelegd?

4. Zijn er precedenten inzake het verhalen van dit soort kosten op de slachtoffers? Zo ja, welke?

5. Welke initiatieven nam de minister intussen om dit soort aberraties in de toekomst te voorkomen?

Antwoord ontvangen op 16 april 2013 :

In eerste instantie moet erop gewezen worden dat het niet aan de minister van Justitie is om deze of gene rechterlijke beslissing te becommentariëren, of te rechtvaardigen. Het principe van de scheiding der machten moet terdege kunnen gelden. 

Het spreekt niettemin vanzelf dat een rechterlijke beslissing het resultaat moet zijn van een nauwgezet onderzoek van de elementen van het dossier, waarbij geen rekening wordt gehouden met enig vooroordeel; daarom kan een beslissing niet genomen worden onder invloed van de emotionele verontwaardiging veroorzaakt door de pijnlijke aard van de aangegeven feiten, en zonder dat aandacht uitgaat naar alle elementen van het onderzoek. 

Artikel 162, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering stipuleert dat het van toepassing is op alle burgerlijke partijen die in het ongelijk worden gesteld, inzonderheid wanneer het slachtoffer het initiatief tot de rechtstreekse dagvaarding heeft genomen en wanneer een onderzoek is geopend ten gevolge van het optreden als burgerlijke partij.

Overigens heeft het Hof van Cassatie herhaaldelijk bekrachtigd dat de burgerlijke partij die in het ongelijk wordt gesteld, veroordeeld moet worden tot het betalen van alle gemaakte kosten, inzonderheid wanneer een gerechtelijk onderzoek is geopend ten gevolge van haar optreden als burgerlijke partij.  

Het Grondwettelijk Hof was eveneens van oordeel dat artikel 162 geen miskenning inhield van de beginselen inzake gelijkheid en non-discriminatie. 

In casu werd een persoon, die werd verkracht en zich burgerlijke partij had gesteld, veroordeeld tot de betaling van alle kosten van het deskundigenonderzoek gevoerd in het kader van het onderzoek ten bedrage van 5 000 euro. Gelet op wat supra is uiteengezet, kan enkel worden vastgesteld dat die rechterlijke beslissing conform de wet is.

Ik wil evenwel benadrukken dat het hof van beroep te Brussel reeds afgeweken is van de bepaling van artikel 162, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, in het geval van een ongewone vertraging in de procedure, alsook in het geval waar, in de context van de beschouwde zaak, de burgerlijke partij geen enkele controle had over de keuze van de gestelde daden noch over de daaraan verbonden kosten. 

Er blijkt dus een zekere manoeuvreerruimte waardoor het denkbaar is dat, naargelang de omstandigheden, afgeweken kan worden van de bepaling van artikel 162, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. 

Gelet op de beslissing van de kamer van inbeschuldigingstelling moet die persoon de betrokken kosten evenwel niet meer betalen. 

Globaal genomen moet evenwel worden onderstreept dat thans ernstig wordt nagedacht over een eventuele wijziging van de wet, teneinde te voorkomen dat een slachtoffer wordt veroordeeld in de kosten als een gerechtelijk onderzoek eindigt met een buitenvervolgingstelling omdat de verdachte niets ten laste kan worden gelegd of omdat de dader onbekend is gebleven. 

Wat betreft de verwijzingen naar de DNA-wet, deze wet is op heden nog niet in werking getreden maar het uitvoeringsbesluit wordt op dit moment door mijn diensten gefinaliseerd. Daarna moet werk gemaakt worden van de vermindering van de kosten van DNA-analyses. Eenmaal de nieuwe DNA-wet in werking is getreden, zullen de procedures efficiënter en eenvoudiger verlopen. Een efficiëntere procedure zal ook automatisch zorgen voor een goedkopere procedure. Bovendien loopt er momenteel een openbare aanbesteding om 1 laboratorium aan te wijzen, dat zal instaan om de DNA-profielen van de veroordeelden op te stellen. Dit zal ook tot een serieuze kostenbesparing kunnen leiden. In laatste instantie zal de creatie van nieuwe DNA-databanken volgen. Daarbij wordt niet enkel gedacht aan een databank "verdachten", maar ook "vermiste personen" en "intervenanten".