Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-7467

van Dominique Tilmans (MR) d.d. 4 december 2012

aan de minister van Middenstand, KMO's, Zelfstandigen en Landbouw

De genetisch gemodificeerde organismen

genetisch gemodificeerd organisme
Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen
etiketteren
maïs

Chronologie

4/12/2012Verzending vraag
13/12/2012Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-2531

Vraag nr. 5-7467 d.d. 4 december 2012 : (Vraag gesteld in het Frans)

De hoeveelheid persartikelen de afgelopen tijd toont aan hoezeer het debat over genetisch gemodificeerde organismen (ggo's) de gemoederen beroert.

De resultaten van een onderzoek van professor Séralini van de universiteit van Caen zijn onrustwekkend en dreigen voor onrust te zorgen, zowel in industriële kringen als in politieke milieus en in de gezondheidssector. Het is de druppel die de emmer doet overlopen.

Twee genetisch gemodificeerde gewassen die momenteel in de Europese Unie worden geteeld: de aardappel Amflora van de Duitse groep BASF en de maïsvariëteit MON810 van de multinational Monsanto, waarnaar in het Franse onderzoek wordt verwezen. Rusland heeft trouwens de import van ggo-mais van Monsanto opgeschort.

De fabrikanten en de transformatoren moeten, op grond van de verordening (EG) Nr. 1830/2003, volledige informatie geven via de etikettering op alle levensmiddelen en diervoeders die uit ggo's bestaan of er bevatten, alsook op de met ggo's geproduceerde levensmiddelen en diervoeders. Olie die bijvoorbeeld gemaakt is van genetisch gemanipuleerde soja of mais, en alle producten die dit product bevatten, zoals koekjes of chips, moeten een etiket dragen waarin naar de aanwezige ggo's wordt verwezen.

Niettegenstaande deze reglementering weet de Europese consument niet of het vlees dat hij eet of de melk die hij drinkt afkomstig is van dieren die met ggo-producten worden gevoed!

In Belgie houdt het .Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV) toezicht op de traceerbaarheid en de etikettering van de toegelaten ggo's en waakt erover dat verboden ggo's niet in de handel worden gebracht.

Het kweken van ggo's is in Belgie verboden. De federale overheid kan evenwel onder bepaalde strikte voorwaarden en diverse wetenschappelijke richtlijnen, en met toestemming van de minister van Landbouw proefvelden toestaan. Momenteel zijn er in Vlaanderen drie proefvelden met populieren, aardappelen en maïs. In Wallonië is voor geen enkel proefstation toestemming gegeven.

Zoals velen onder ons ben ik natuurlijk bezorgd over deze problematiek van de ggo's en het gevaar voor onze gezondheid.

Ik zou toch de aandacht willen vestigen op de etikettering.

In tegenstelling tot Frankrijk, waar het wel wettelijk geregeld is, verplicht niemand vandaag de Belgische handelaars om bijvoorbeeld op een pakje vlees te vermelden of de koe transgene soja heeft gegeten. Kunt u die feitelijke situatie bevestigen en ons uw standpunt meedelen over de etiketteringsprocedure in België? Zal deze worden herzien en verstrengd?

Hebt u het FAVV en de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid, EFSA, naar andere onderzoeken gevraagd om de resultaten van de Franse studie van professor Séralini te controleren?

Als het gevaar van de betreffende ggo's is bevestigd, zult u dan vragen om het homologatieproces van ggo's binnen de Europese Unie te herzien, en zelfs een verbod in te stellen?

Antwoord ontvangen op 13 december 2012 :

In antwoord op uw eerste vraag kan ik u zeggen dat de Europese wetgeving een verplichte etikettering voorziet voor voedingsmiddelen gefabriceerd op basis van GGO’s. Het gaat om een positieve etikettering die de consument in staat stelt zich te informeren en een gefundeerde keuze te maken om een product op basis van Genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s) te vermijden als hij dat wenst. De etikettering is verplicht vanaf een drempelwaarde van 0,9 % voor GGO’s toegelaten in de Europese Unie voor menselijke consumptie. Deze werd in 2003 door de Raad en het Europees Parlement vastgelegd om rekening te houden met een accidentele of technisch onvermijdelijke contaminatie tijdens de productie van zaden, de teelt, de oogst, de opslag, het transport of de transformatie van plantenteelten. Deze bepaling geldt enkel als de betrokken operator kan aantonen dat hij alle voorzorgsmaatregelen heeft genomen om een eventuele contaminatie te vermijden.

Concreet betekent dit dat als er geen melding wordt gemaakt van een aanwezigheid van GGO’s op het etiket van een voedingsmiddel, we kunnen besluiten dat er geen GGO’s werden gebruikt tijdens de productie en dat de producent alle maatregelen heeft genomen om de aanwezigheid van GGO’s in zijn product te vermijden. Het is belangrijk dat deze tolerantiedrempel van 0,9 % enkel geldt voor de GGO’s die toegelaten zijn in de Europese Unie. Wat de niet-toegelaten GGO’s betreft, bestaat er een absolute nultolerantie voor de aanwezigheid ervan in voedingswaren.

Er is geen herziening van de wetgeving betreffende de etikettering aan de gang. Volgens de conclusies die de Europese Commissie bereikte in haar beoordelingsverslag over de huidige GGO-wetgeving in oktober 2011, is de informatie die wordt gecommuniceerd aan de consument over de mogelijke aanwezigheid van GGO’s in de voedingswaren die hij koopt, voldoende.

Wat uw twee andere vragen betreft, werd de GGO-maïs NK603, die vermeld wordt in de studie van professor Séralini, in 2009 beoordeeld door de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EAV) en door de Belgische Adviesraad voor Bio veiligheid. De twee beoordelingsinstanties hebben dus een gunstig advies verleend wat betreft de veiligheid van deze GGO-maïs, zowel voor de gezondheid van mens en dier als voor het leefmilieu. Momenteel is het gebruik van deze GGO-maïs NK603 toegestaan in de menselijke en dierlijke voedselketen, maar niet als teelt in de Europese Unie. Ik heb de gewoonte mijn beslissingen en oordelen te baseren op betrouwbare en objectieve wetenschappelijke analyses. De studie van professor Séralini doet echter vragen rijzen en kan niet worden genegeerd. Na de verschijning van deze studie, werden verschillende beoordelingen ervan gerealiseerd, met name door de EAV, de Belgische Adviesraad voor bio veiligheid, de cel risico-evaluatie van het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen (FAVV) en andere nationale agentschappen in Europa. De voorlopige conclusies van deze beoordelingen gaan allemaal in dezelfde richting: de studie van professor Séralini is statistisch onvoldoende om conclusies te kunnen trekken. Ik zal echter hun conclusies afwachten vooraleer ik me uitspreek over dit onderwerp en ik blijf in dit stadium dus zeer voorzichtig.