Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-7039

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 20 september 2012

aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen

Zware griepepidemie - Voorspelling - Plausibiliteit - Maatregelen

epidemie
infectieziekte
voorkoming van ziekten

Chronologie

20/9/2012Verzending vraag
2/9/2013Antwoord

Vraag nr. 5-7039 d.d. 20 september 2012 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Duitse onderzoekers voorspellen de komende winter een bijzonder ernstige griepepidemie. Zij baseren zich op de analyse van actuele Australische statistieken, omdat het griepseizoen daar momenteel woedt en er het dubbel van het aantal gewone slachtoffers valt.

Hierover de volgende vragen:

1) In welke mate moet de voorspelling van een extra zware griepepidemie ernstig worden genomen?

2) Indien deze voorspelling plausibel is, op welke wijze bereidt de gezondheidszorg van ons land zich hierop voor? Welke bijzondere maatregelen moeten er worden genomen, wie voert hier de regie?

Antwoord ontvangen op 2 september 2013 :

1. In het aangehaalde standpunt van de Deutsche Vereinigung zur Bekämpfung der Viruskrankheiten (DVV) van 07 september 2012 werd vermeld dat gegevens uit het zuidelijk halfrond wezen op een sterkere seizoensgriepgolf in onze streek; men stelde toen dat in Australië in juni, bij het begin van het nieuwe griepseizoen, dubbel zoveel griepgevallen waren als in dezelfde periode het jaar daarvoor.

In november 2012 publiceerde de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) een analyse van het winterseizoen in het zuidelijk halfrond van januari 2012 tot eind september 2012. Deze gegevens zijn gebaseerd op de officiële en nationale rapporten die onder andere via FluNet en FluID aan de WHO zijn meegedeeld

In de meeste streken werd vooral het A(H3N2) griepvirus vastgesteld, echter met duidelijke verschillen wat betreft type en subtype in de verschillende landen. In andere gebieden zoals Argentinië en Paraguay ( en de noordelijke buurlanden) trad dan weer het A(H1N1)pdm09 op de voorgrond. In Australië en Zuid-Afrika speelde influenza B een belangrijke rol. Het A(H1N1) virus dat vroeger circuleerde, werd sinds januari 2010 nergens meer gedetecteerd en werd volledig vervangen door A(H1N1)pdm09 dat zich nu voordoet als een seizoensgriepvirus.

De impact of de ernst van de seizoensgriep was in bepaalde gebieden groter, zonder echter uitzonderlijk te zijn. In Australië waren hogere sterfte- en consultatiecijfers voor griepale syndromen (ILI = Influenza-like illness); in Chili registreerde men een stijging van het aantal ILI en Severe Acute Respiratory Infection (SARI) mogelijks beïnvloed door het co-circulerende Respiratory Syncytial Virus (RSV). Het heropduiken van A(H3N2) in Australië, Nieuw-Zeeland en Chili ging gepaard met een verschuiving van de leeftijdsverdeling voor de ernstige ziektegevallen, dit in vergelijking met de vorige jaren toen het A(H1N1)pdm09 de bovenhand had. Nieuw-Zeeland stelde blijkbaar een hoger risico op een ernstig ziekteverloop vast in sommige etnische minderheidsgroepen; dit was ook het geval tijdens de pandemie in 2009.

Er werd weinig resistentie waargenomen tegen neuraminidaseinhibitoren maar er is algemene resistentie tegen amandatines.

De geschetste analyse van het winterseizoen in het zuidelijk halfrond illustreert dat het voorspellen van de ernst van het komende griepseizoen een zeer moeilijke opgave is. Bovendien is de beschermingsgraad van een seizoensgriepvaccin afhankelijk van de mate waarop de virusstammen die zijn opgenomen in het vaccin overeenkomen met de circulerende virusstammen. Zo ligt bijvoorbeeld het fenomeen van antigenische drift aan de basis van de veranderingen die regelmatige herzieningen van de seizoensgriepvaccins noodzakelijk maken. Studies tonen dat wanneer vaccinstammen en circulerende stammen antigenisch identiek zijn, trivalent geïnactiveerd vaccins 70-90 % van de labo bevestigde influenzaziekten voorkomen bij gezonde volwassenen jonger dan 65 jaar. Wanneer vaccinstammen en circulerende stammen verschillen, ligt de doeltreffendheid van griepvaccins lager. Bij oudere volwassenen en bij personen met belangrijke morbiditeit (cardiaal, pulmonair, diabetes etc.) bieden griepvaccins een minder goede bescherming, zelfs bij een perfecte match tussen vaccin- en circulerende stammen. Dit gegeven doet echter geen afbreuk aan de belangrijke gezondheidswinst die door de seizoensgriepvaccinatie voor de bevolking wordt bewerkstelligd.

In België was de griepepidemie tijdens het seizoen 2012/2013 lang, intens en van een gemiddelde ernst. De griepepidemie bereikte zijn hoogtepunt in februari 2013 (http://influenza.wiv-isp.be/Pages/Influenza.aspx). Het A(H1N1)pdm09 en het B influenzavirus hebben voornamelijk deze epidemie overheerst; in mindere mate werd het influenzavirus A(H3N2) aangetoond.

2. De jaarlijkse seizoensgriepvaccinatie is zonder twijfel de doeltreffendste maatregel om deze dikwijls onderschatte ziekte en haar verwikkelingen te vermijden. Als onderdeel van de preventieve geneeskunde is vooreerst elke Gemeenschap bevoegd voor haar eigen seizoensgebonden griepvaccinatiebeleid. In de voorbereiding van de vaccinatie voor het winterseizoen 2012-2013 kan zij hierbij steunen op het advies van de Hoge Gezondheidsraad (HGR nr. 8888). Het advies berust op het guidance document van het European Centre for Disease Prevention and ControlPriority risk groups for influenza vaccination” (ECDC, 2008), een overzicht van de wetenschappelijke literatuur en wordt getoetst aan het standpunt van deskundigen. Voor dit seizoen heeft de HGR besloten om zich te houden aan de bestaande aanbevelingen over de doelgroepen voor vaccinatie tegen seizoensgriep, met inbegrip van het A/H1N1 virus (Nokleby & Nicoll, 2010). Daarnaast volgt de HGR de evolutie van de seizoensgriep in andere landen en zal indien nodig aanvullende aanbevelingen, o.a. voor wat vaccinatie van kinderen betreft, uitbrengen.

Ieder jaar opnieuw doet er zich dus een epidemie van griep voor. De grote meerderheid van de patiënten die met het Influenzavirus zijn besmet, ontwikkelen een banale griep zonder hiervoor in het ziekenhuis opgenomen te moeten worden. Een klein deel zal echter complicaties krijgen en zal naar het ziekenhuis moeten gaan. De ernst van een epidemie varieert in functie van het type en subtype van het griepvirus en de vatbaarheid en kwetsbaarheid van de populatie voor dit virus.

Daarom wordt er ieder jaar een griepsurveillance georganiseerd. In België zorgt het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV) ervoor dat de nodige surveillancesystemen beschikbaar zijn. Als Nationaal Referentiecentrum voor Influenza doet het WIV dit in opdracht en onder de verantwoordelijkheid van de Federatie Wallonië-Brussel en het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid van de Vlaamse Gemeenschap. Verschillende partners werken mee aan deze virologische en epidemiologische bewaking:

De klinische surveillance bijvoorbeeld steunt op de wekelijkse registratie van ILI en van Acute Luchtweginfecties (ALI) die door de huisartsen in de peilpraktijken worden gediagnosticeerd.

In overeenstemming met de nieuwe internationale aanbevelingen voor de bewaking van ernstige griepgevallen (WHO en ECDC, juni 2011) heeft het WIV verder ook een nieuw project voor de influenzabewaking in de ziekenhuizen uitgewerkt.

In samenwerking met het Directoraat-generaal Organisatie Gezondheidszorgvoorzieningen beoogt dit project om via een netwerk van een beperkt aantal ziekenhuizen een bewakingssysteem op te stellen dat op regelmatige basis kan worden ingeschakeld bij iedere griepepidemie of in geval van een nieuwe grieppandemie. Alle SARI ziektegevallen worden getest op influenza. Het voornaamste doel bestaat erin in dit netwerk de indicatoren van ernst van de griepepidemie of -pandemie te meten onder andere door virologisch onderzoek en de bepaling van outcomeindicatoren van de gehospitaliseerde patiënten.

Het WIV gebruikt deze verschillende surveillancesystemen om de evolutie van griepepidemieën (opstellen van een epidemiologische curve) en het voorkomen van griep per leeftijdsgroepen te beschrijven, de circulerende virussen en hun hoofdkenmerken te identificeren en tenslotte om de ernst van de epidemie en haar impact op de bevolking te evalueren. Op basis hiervan kunnen de nodige maatregelen worden genomen.

Naast de vaccinatie en de surveillance speelt de eerstelijnsgeneeskunde eveneens een belangrijke rol in de griepaanpak. De burger richt zich bij een epidemie immers in de meeste gevallen naar de huisarts. Bovendien heeft de huisarts een cruciale taak in de aanpak van een epidemie omdat een goed functionerende eerste lijn met thuisverzorging van de patiënten ervoor zorgt dat de ziekenhuizen niet overbelast worden.

Huisartsenverenigingen, huisartsenkringen en de HGR hebben bij het tot stand komen van wetenschappelijk onderbouwde besluitvorming en de realisatie van een goede patiëntgerichte gezondheidszorg en zorgbeleid een ondersteunende taak. Zo worden richtlijnen voor goed klinische praktijkvoering meegedeeld; bijvoorbeeld hygiënemaatregelen, zinvol gebruik van antivirale middelen en antibiotica. Daarnaast beschikken de ziekenhuizen in het kader van de reeds bestaande medische rampenplannen, over een eigen gedetailleerd pandemieplan dat bij een ernstige epidemie kan worden ontplooid.

Ten slotte staat het Interministerieel Commissariaat Influenza in voor het nationale plan van aanpak om een eventuele grieppandemie/ernstige epidemie in ons land efficiënt het hoofd te kunnen bieden. Dit orgaan verzekert de algemene coördinatie en het overleg met alle betrokken instanties, op federaal, gewest- en gemeenschapsniveau. Dit betekent dat aangepaste informatie wordt verstrekt aan zorgverleners en bevolking. Dit gebeurt onder andere via de media, publicaties op de website, het uitdelen van folders, de mogelijkheid om contact op te nemen met het callcenter. Er wordt gezorgd voor voldoende onderzoekscapaciteit in de laboratoria; surveillancemaatregelen blijven geactiveerd, zonodig kan men bijvoorbeeld beslissen om bijkomende middelen uit de nationale strategische stock in te zetten. Dit alles gaat gepaard met het uitwerken van toepasselijke procedures die worden aangepast naargelang de huidige wetenschappelijke kennis en nieuwe vaststellingen over het opduikende virus. Hierbij onderhoudt het Commissariaat nauwe contacten met de Europese instanties en de internationale instellingen.