Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-7004

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 6 september 2012

aan de minister van Justitie

Wet op de verruimde minnelijke schikking - Kritiek van de Gentse advocaat-generaal - Aanpassingen of wijzigingen

verjaring van de vordering
strafprocedure
strafvervolging

Chronologie

6/9/2012Verzending vraag
13/11/2012Antwoord

Vraag nr. 5-7004 d.d. 6 september 2012 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

De Gentse advocaat-generaal sprak tijdens zijn mercuriale in het begin van september 2012 een aantal grondige twijfels uit over de degelijkheid van de wet op de verruimde minnelijke schikking (wet van 14 april 2011 houdende diverse bepalingen). Daarmee sluit hij zich aan bij eerdere kritiek van onder andere de Liga voor Mensenrechten. Deze kritiek is opvallend, vooral omdat hij wordt verwoord door de instantie die deze wet moet toepassen.

Deze grondige twijfels hebben onder andere betrekking op de volgende punten.

- Onduidelijkheid over de schadevergoeding voor het slachtoffer;

- Als de schikking niet doorgaat, kan er dan nog een maximumstraf?

- De wet houdt geen rekening met de financiële situatie van de verdachte, enkel met de verhouding tot de zwaarte van het misdrijf. Hier raakt hij een ethische en morele dimensie, die gaat over gelijkheid in rechtsbedeling;

- De wet voorziet alleen in inzage in het dossier als de strafvordering al werd ingesteld. Dit stemt niet overeen met wat "normaal" is, namelijk het recht op inzage in de fase van een opsporingsonderzoek.

Hierbij de volgende vragen:

1) Hoe apprecieert en evalueert de geachte minister de kritische vragen van haar topmagistraat?

2) Hoe kan zij punt per punt de kritiek van de advocaat-generaal weerleggen, met welke argumenten en op welke wettelijke bases?

3) Plant de geachte minister aanpassingen of wijzigingen aan deze wet?

Antwoord ontvangen op 13 november 2012 :

1. De wetten van 14 april 2011 en 11 juli 2011 hebben aanzienlijke wijzigingen aangebracht aan artikel 216bis van het wetboek van strafvordering: het verval van de strafvordering tegen de betaling van een geldsom is thans ook mogelijk zolang geen definitieve beslissing is tussengekomen, met inbegrip van de procedure voor de cassatierechter, op voorwaarde dat de persoon die de feiten zou hebben gepleegd bereid is de veroorzaakte schade te vergoeden (artikel 216bis, §2 Sv.). Teneinde een uniforme toepassing van artikel 216bis Sv. te garanderen werd op 24 mei 2012 een gemeenschappelijke omzendbrief met het College van procureurs-generaal goedgekeurd, die in het bijzonder het verruimd verval van de strafvordering tegen betaling van een geldsom, regelt. Deze omzendbrief zal twee jaar na de inwerkingtreding ervan en telkens het College van Procureurs-generaal het nuttig acht worden geëvalueerd door het College van procureurs-generaal. Mogelijke voorstellen tot aanpassing van de wet kunnen in het kader van deze evaluatie aan bod komen. Zoals de heer advocaat-generaal in zijn mercuriale zelf aangeeft zal voor de toekomst moeten gewerkt worden aan de knelpunten met de betrachting een strafrechtelijk beleid nader uit te werken, zo veel mogelijk nationaal maar met ressortelijke klemtonen in samenspraak met de procureurs des Konings.

2. In de mercuriale kan hoogstens sprake zijn van de opsomming van een aantal knelpunten, die onder de aandacht worden gebracht en die aan de hand van de wet zelf of de voorbereidende werken worden verduidelijkt, op de wijze die hierna hierna volgt :

In de voorbereidende werken is vaak sprake van een volledige vergoeding van de schade. In de mercuriale wordt duidelijk aangegeven dat in alle gevallen evenwel toepassing kan gemaakt worden van artikel 216bis, §4 Sv. : vooraleer de schikking kan worden voorgesteld moet de schade volledig vergoed zijn, minstens moet de verdachte, inverdenkinggestelde of beklaagde in een geschrift zijn burgerlijke aansprakelijkheid voor het schadeverwekkend feit erkend hebben en het bewijs geleverd hebben van de vergoeding van het niet-betwiste gedeelte van de schade en de regeling ervan.

In de mercuriale wordt aangegeven dat het standpunt kan verdedigd worden dat – zo de minnelijke schikking uiteindelijk niet doorgaat en het openbaar ministerie de strafvordering verder zet – de parketmagistraat zijn strafeis zal beperken tot 2 jaar gevangenisstraf, tenzij er nieuwe elementen aan het licht komen.

In de mercuriale wordt aangeduid dat de wetgever in artikel 216bis §1, 1° lid Sv. wijst op de proportionaliteit van de geldsom tot de zwaarte van het misdrijf, maar dat het voor zich spreekt dat bij het bepalen van het bedrag van de minnelijke schikking ook rekening moet worden gehouden met andere elementen, zoals de relevante voorgaande en de financiële situatie van de verdachte (sensu lato). In een voetnoot wordt verwezen naar de voorbereidende werken van de wet van 28/06/1984.

Er wordt enkel aangegeven dat het verwondering kan wekken dat de wet zelf alleen uitdrukkelijk de inzage van het dossier voorziet als de strafvordering reeds aanhangig is. De inzage van het dossier tijdens het opsporingsonderzoek eens een minnelijke schikking voorgesteld wordt, wordt geregeld in omzendbrieven van het openbaar ministerie.

3. Ik verwijs naar mijn antwoord onder 1