Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-692

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 27 december 2010

aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie

Patiëntenrechten - Psychiatrie - Informatie - Afdwingbaarheid

rechten van de zieke
psychiatrie
geestelijke gezondheid
recht op informatie

Chronologie

27/12/2010Verzending vraag
18/2/2011Antwoord

Vraag nr. 5-692 d.d. 27 december 2010 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

De wet betreffende de rechten van de patiënt dateert van 22 augustus 2002 en is zeker mijlpaal en ontegensprekelijk een grote stap vooruit. De toepassing ervan op psychiatrische patiënten stelt echter een aantal problemen. Tegelijk blijkt deze relatief recente wet niet helemaal doorgedrongen in de sector en lijkt de wet niet altijd even afdwingbaar. Daardoor blijven de psychiatrische patiënten onvoldoende beschermd en zijn de geboden waarborgen tegen misbruik ontoereikend.

Teneinde deze problematiek aan te pakken startte in 2005 een werkgroep 'geestelijke gezondheidszorg', gesitueerd in de federale commissie 'rechten van de patiënt'. Daarnaast besteedde de Federale Overheidsdienst (FOD) Volksgezondheid een studie uit over de positie van de psychiatrische patiënt in de bovenvermelde wet betreffende de rechten van de patiënt Deze studie werd uitgevoerd door de Universiteit Antwerpen.

Vijf jaar later stel ik hierover de volgende vragen:

1. Kan de minister mij de conclusies van deze studie en van de resultaten uit de werkgroep 'geestelijke gezondheidszorg' bezorgen? Vertaalde zij deze adviezen reeds in beleidsmaatregelen? Zo ja, kan zij dat duiden? Zo nee, welke initiatieven plant zij hieromtrent?

2. Hoe is het gesteld met de bekendheid van de patiëntenrechten bij de psychiatrische patiënten en het verzorgend personeel? Verrichtte zij hieromtrent al onderzoek? Ondernam zij initiatieven om deze bekender te maken? Zo ja welke? Zo neen, waarom niet? Overlegt het federale niveau hierover met de betrokken actoren op het niveau van de deelstaten en in het bijzonder om de werking van deze wet in het curriculum van het verzorgende personeel te integreren? Zo neen, welke initiatieven plant zij hieromtrent?

3. De afdwingbaarheid van de wet is gebaseerd op de werking van de ombudsdiensten. Hoe evalueert zij hun onafhankelijkheid en de kwaliteit van hun werk? Indien er geen evaluatieresultaten beschikbaar zijn, hoe en wanneer zal zij deze ondernemen?

4. De patiëntenrechten zouden niet van toepassing zijn in enkele beroepscategorieën zoals bij voorbeeld bij klinische psychologen en bij de seksuologen. Zijn er nog ander beroepscategorieën in de witte sector die niet onder de patiëntenrechten vallen? Is zij van plan om hieromtrent actie te ondernemen? Zo ja, welke en wanneer. Zo neen, op basis van welke argumenten?

Antwoord ontvangen op 18 februari 2011 :

1. De integrale tekst van de studie “Positie van de psychiatrische patiënt in de wet patiëntenrechten”, 2005-2006 is te raadplegen via de website www.patientrights.be. Tegelijkertijd heeft mijn voorganger in 2005 een adviesvraag gericht tot de Federale commissie “Rechten van de patiënt” over het voorzien van specifieke regelingen in de patiëntenrechtenwet ten aanzien van psychiatrische patiënten. Naar aanleiding van deze adviesvraag werd bij de Commissie een werkgroep “geestelijke gezondheidszorg” opgericht. De werkzaamheden van deze werkgroep hebben tot dusver tot één advies geleid. Dit advies van 7 mei 2010 handelt specifiek over de verbetering van de toegang tot een vertrouwenspersoon, waarbij de Commissie adviseert om de verwarring tussen de rollen van de vertrouwenspersonen, die voorkomen in verschillende wetgevingen (patiëntenrechtenwet, de bescherming van de persoon met een geestesziekte, voorlopige bewindvoering), op te heffen, om de specifieke rol van de vertrouwenspersoon in de patiëntenrechtenwet beter bekend te maken en om de toegang voor de patiënt tot een vertrouwenspersoon te vergemakkelijken. Het lijkt mij inderdaad belangrijk dat het takenpakket van elke vertrouwenspersoon in elke specifieke wetgeving zo duidelijk mogelijk omschreven staat en door de bevoegde overheid op gepaste wijze wordt bekend gemaakt bij het grote publiek. Bovendien, de administratie verspreidt reeds jaren informatiebrochures die onder meer toelichting geven over de rol van de vertrouwenspersoon in de patiëntenrechtenwet (zie ook punt 2). Het lijkt mij echter onmogelijk om tot een “harmonisering” te komen in de aanstelling van de vertrouwenspersonen in de verschillende wetgevingen, aangezien elke wetgeving een eigen specifiek juridisch kader aanreikt waarbinnen de vertrouwenspersoon kan optreden.

Tenslotte dien ik mee te delen dat een concrete organisatie van bijstandsvoorzieningen voor personen, zoals deze wordt voorgesteld door de Commissie, niet behoort tot mijn bevoegdheid.

2. Direct na de inwerkingtreding van de patiëntenrechtenwet en een tweede maal in 2007, organiseerde de Federale Overheidsdienst (FOD) Volksgezondheid een grote informatiecampagne waarbij brochures en flyers werden verzonden naar beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg (ziekenhuizen, rust-en verzorgingstehuizen, ziekenfondsen, vereningen van patiënten, ombudspersonen “Rechten van de patiënt”, inclusief de ombudspersonen bij de overlegplatformen geestelijke gezondheidszorg). Elke geïnteresseerde kan bovendien een brochure of flyer bestellen via het mailadres [email protected].

3. De Federale commissie “Rechten van de patiënt” heeft onder meer als wettelijke opdracht de werking van de ombudsfuncties te evalueren. De ombudspersonen “Rechten van de patiënt” dienen jaarlijks een verslag te verzenden naar de Commissie met een overzicht van het aantal klachten, het voorwerp van de klachten en het resultaat van zijn optreden in het voorbije kalenderjaar. Tevens kunnen moeilijkheden die de ombudspersoon ondervindt in de uitoefening van zijn opdracht en eventuele aanbevelingen om daaraan te verhelpen in het verslag worden opgenomen. Alsook vermeldt de ombudspersoon in het jaarverslag zijn aanbevelingen ter voorkoming van herhaling van tekortkomingen die aanleiding kunnen geven tot een klacht. Ondermeer op basis van adviezen van de Commissie over de werking van de ombudsdiensten, werden trouwens in 2007 bij koninklijk besluit bijkomende bepalingen toegevoegd aan de regelgeving ter versterking van de onafhankelijke werking van de ombudsdiensten. Ik verwijs naar de definitie van onverenigbaarheden tussen de uitoefening van bepaalde functies in het ziekenhuis en de uitoefening van de ombudsfunctie. Alsook verwijs ik naar de toegevoegde bepaling dat de ombudsfunctie derwijze is georganiseerd dat de ombudspersoon vanaf het ogenblik dat de klacht voor bemiddeling wordt neergelegd tot de mededeling van het resultaat van de afhandeling, bemiddelt tussen de patiënt en de betrokken beroepsbeoefenaar. De ombudspersoon beslist zelf in hoeverre hij informatie inzamelt die hij nuttig acht in het kader van de bemiddeling.

4. De patiëntenrechtenwet regelt specifiek de relatie tussen patiënten en beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg. Voor zover in de toekomst beslist zal worden om bepaalde beroepsgroepen bijkomend op te nemen in het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, zal de patiëntenrechtenwet ook op deze beroepsgroepen van toepassing zijn.