Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-6583

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 26 juni 2012

aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

Federale Overheidsdienst (FOD) Economie, KMO, Middenstand en Energie - Algemene directie Statistiek en Economische Informatie - Enquête - Deelname - Wettelijke verplichting

sociaal onderzoek
steekproef
verzamelen van gegevens
ministerie
besluit

Chronologie

26/6/2012Verzending vraag
23/7/2012Antwoord

Vraag nr. 5-6583 d.d. 26 juni 2012 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Midden juni 2012 bereikte mij persoonlijk een brief van de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie van de Federale Overheidsdienst (FOD) Economie, KMO, Middenstand en Energie, betreffende een enquête naar de arbeidskrachten.

Dergelijke enquêtes zijn zeker noodzakelijk en dragen bij tot een optimale monitoring van het economische reilen en zeilen. Deze vraag gaat dus niet over de noodzakelijkheid (daarover geen twijfel) om dit soort vragen aan de bevolking voor te leggen, noch over de methodologie van de bevraging, die overigens erg correct lijkt.

Deze vraag gaat wel over de inhoud van de brief en meer bepaald over de vermelding "We delen u ook mee dat de deelname aan deze enquête verplicht is op basis van het Koninklijk Besluit van 10 januari 1999, gepubliceerd….". Dit koninklijk besluit vermeldt inderdaad een passus dienaangaande, onder artikel 2, 2° "De inlichtingen worden ingewonnen bij de huishoudens welke daartoe worden aangewezen volgens de selectiemethode bepaald in bijlage 1. De huishoudens worden er vooraf van verwittigd dat zij verplicht zijn de inlichtingen te verstrekken".

Deze passus zegt letterlijk dat men de geselecteerde huishoudens moet melden dat het verplicht is om de inlichtingen te verstrekken. Maar dit koninklijk besluit legt geen verplichting op tot beantwoorden. Bij telefonische navraag bij de betrokken dienst (op 21 juni 2012, 14u06), antwoordt men op deze vraagstelling als volgt:

- de hiërarchie verplicht deze passus;

- deze zorgt ervoor dat de "responsrate" uitzonderlijk hoog ligt;

- er zijn geen straffen voorzien bij het niet verstrekken van antwoorden;

- er is geen wettelijke basis bekend om deze verplichting te legitimeren.

Uit deze analyse blijkt duidelijk dat deze passus wordt gebruikt om de mensen de indruk te geven dat ze wettelijk tot antwoorden verplicht zijn, maar dat deze verplichting op geen enkele wettelijke basis steunt en dat er ook geen straffen zijn voorzien. Kortom, de FOD Economie gebruikt hier een “verkooptechniek”. Ze laat blijken dat het verstrekken van antwoorden wettelijk verplicht is, goed wetende dat deze verplichting niet bestaat. Dergelijke verkooptechnieken steunen wellicht op de redenering “het doel heiligt de middelen”. Als bedrijven deze verkooptechnieken zouden aanwenden, zouden ze fundamenteel worden afgekeurd. Het is dus eigenaardig dat een overheid zich hieraan bezondigt.

Hierover de volgende vragen:

1) Hoe apprecieert en evalueert de minister de communicatiestrategie van de Algemene Directie Economische Informatie van de FOD Economie, waarbij men letterlijk de indruk geeft dat het verstrekken van informatie wettelijk verplicht is, terwijl deze wettelijke verplichting onbestaande is.

2) Beaamt hij dat een dergelijke aanpak - ongeacht de goede bedoelingen en het positieve effect op de responsrate - niet past bij het optreden van een overheid?

3) Zal hij de betrokken dienst opdracht geven om: ofwel in deze of soortgelijke brieven niet meer te verwijzen naar een pseudo wettelijke verplichting, ofwel de verplichting tot het geven van informatie ook wettelijk te verankeren en bij niet naleving ook straffen aan te verbinden?

Antwoord ontvangen op 23 juli 2012 :

Ik heb de eer het geachte lid de volgende elementen van antwoord te geven op zijn vraag:

1. Er bestaat wel degelijk een wettelijke verplichting om deel te nemen aan de enquête naar de arbeidskrachten. Het door het geachte lid geciteerde koninklijk besluit vindt zijn rechtsgrond in de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek, inzonderheid de artikelen 1 tot 3, 16 en 18 tot 23. Artikel 3 van de statistiekwet omschrijft de verplichting tot deelnemen aan steekproefenquêtes. De tweede rechtsgrond van het koninklijk besluit is de Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad van 9 maart 1998 betreffende de organisatie van een steekproefenquête naar de arbeidskrachten in de Gemeenschap. Artikel 5 van deze verordening stelt dat de lidstaten de betrokkenen kunnen verplichten tot beantwoording van de enquête. Dat is in België het geval.

2. De communicatie door de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie van de Federale Overheidsdienst (FOD) Economie aangaande deze enquête is bijgevolg juridisch correct.

3. Mijn diensten zullen blijven handelen in overeenstemming met het wettelijk kader. Bovendien wens ik het geachte lid er op te wijzen dat artikels 21 en 22 van de wet van 4juli 1962 betreffende de openbare statistiek weldegelijk in sancties voorzien.