Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-6408

van Dirk Claes (CD&V) d.d. 5 juni 2012

aan de minister van Justitie

Gevangenen - Therapiemogelijkheden - Tekort - Wet-Lejeune - Voorwaarden

gedetineerde
voorwaardelijke invrijheidstelling
reclassering
geneeswijze

Chronologie

5/6/2012Verzending vraag
26/7/2013Antwoord

Vraag nr. 5-6408 d.d. 5 juni 2012 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Wie als gevangene gebruik wil maken van de wet-Lejeune (wet van 31 mei 1888 tot invoering van de voorwaardelijke invrijheidstelling in het strafstelsel) en dus vervroegd wil vrijkomen, kan bij de inwilliging hiervan voorwaarden opgelegd krijgen. Zo kan er bijvoorbeeld een verbod worden opgelegd om zich te begeven in de buurt van de plaats waar de feiten werden gepleegd of in de nabijheid van de woonplaats van het slachtoffer. Verder kan de persoon die voorwaardelijk in vrijheid gesteld wordt het volgen van een therapie worden opgelegd.

Blijkbaar zijn er te weinig therapeuten die deze therapie kunnen aanbieden (zowel tijdens de detentie in de gevangenis zelf, als na het vervroegd vrijkomen buiten de gevangenismuren). Het gevolg hiervan zijn lange wachtlijsten, waardoor gevangenen vaak slechts na lange tijd in aanmerking komen voor het volgen van een passende therapie, vaak al lang na het uitzitten van meer dan één derde van hun straf.

Naar verluidt, zouden steeds meer gevangenen ervoor kiezen hun straf tot het einde uit te zitten en af te zien van de therapie. Er is voor hen slechts één zekerheid, namelijk de datum van het einde van hun straf. Het is dan ook aanlokkelijker om het laatste derde deel van de straf uit te zitten en gewoon geen therapie te volgen.

Therapie is zeker geen wondermiddel, maar kan toch bijdragen tot een betere re-integratie in de maatschappij.

Graag kreeg ik van de minister een antwoord op volgende vragen :

1) Kan de minister mij meedelen hoeveel gevangenen therapie volgen in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling?

2) Kan zij bevestigen dat er een probleem is rond het aanbod van therapie voor gevangenen?

3) Zal zij initiatieven nemen om alsnog voldoende therapie te voorzien in de gevangenis?

4) Acht zij het opportuun de wetgeving te veranderen, zodat het mogelijk wordt dat wie van plan is zijn straf volledig in de gevangenis uit te zitten, alsnog kans krijgt om therapie te volgen om zijn re-integratie in de maatschappij te vergemakkelijken?

5) Hoeveel gevangenen zijn in de periode 2006-2011 vrijgekomen na hun volledige straf te hebben uitgezeten? Hoeveel van hen hebben de mogelijkheid of de verplichting gekregen tijdens hun detentie een therapie te volgen en hebben dit geweigerd, waardoor ze niet meer in aanmerking kwamen voor vervroegde invrijheidstelling?

6) Hoeveel gevangenen hebben - in de periode 2006-2011 - gebruik gemaakt van het systeem van vervroegde invrijheidstelling?

7) Kunnen gevangenen op een bepaald ogenblik elke verdere therapie weigeren en kiezen om hun straf tot het einde uit te zitten?

Antwoord ontvangen op 26 juli 2013 :

Bij wijze van inleiding moet worden toegelicht dat de zogenaamde wet Lejeune werd opgeheven bij de wet van 5 maart 1998. Laatstgenoemde wet werd opgeheven bij de wet van 17 mei 2006.

1) Ik beschik niet over cijfers hieromtrent. 

2), 3) en 4) Naast de toelichtingen in punt 7 moet nader worden bepaald dat overleg heeft plaatsgevonden met de Gemeenschappen op grond van de samenwerkingsakkoorden inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik. Jaarlijks bezorgen de comités ter begeleiding van de akkoorden aanbevelingen aan de betrokken ministers (Justitie, Gemeenschappen/Gewesten) om de hulpverlening ten behoeve van de daders van seksueel misbruik te verbeteren.

Bovendien hebben de aanbevelingen van de comités ter begeleiding van de specifieke samenwerkingsakkoorden onder andere betrekking op de verhoging van de opnamecapaciteit van de gespecialiseerde centra op het stuk van een kwalitatief (veelzijdige en aangepaste soort opname, met name residentieel) en kwantitatief aanbod. 

5) Tijdens de periode 2007-2011 werden 2679 gedetineerden in vrijheid gesteld nadat ze hun straf volledig hadden uitgezeten (hetzij in de gevangenis, hetzij onder elektronisch toezicht). Ik beschik niet over cijfers voor het jaar 2006. 

Uitgesplitst naar jaar geeft dat :  

Ik beschik niet over cijfers inzake het aantal onder hen dat de mogelijkheid heeft gehad of werd verplicht om een therapie te volgen of het aantal onder hen dat therapie heeft geweigerd. 

6) Ik beschik niet over cijfers inzake het aantal gedetineerden dat het onderwerp was van een procedure tot voorwaardelijke invrijheidstelling. Tijdens de periode 2007-2011 genoten evenwel 3 675 gedetineerden een voorwaardelijke invrijheidstelling . Ik beschik niet over cijfers voor het jaar 2006. 

Uitgesplitst naar jaar geeft dat :  

7) Ik meen dat verschillende punten moeten worden toegelicht.  

Het onderzoek betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling is de gelegenheid om met de veroordeelde de stand van zaken op te maken van de mogelijkheden inzake re-integratie. De beslissing tot toekenning houdt in dat de veroordeelde instemt met de voorwaarden die hem zouden worden opgelegd in geval van invrijheidstelling. Het dossier wordt evenwel op regelmatige tijdstippen opnieuw onderzocht. De gedetineerde wordt opgeroepen door de psychosociale dienst (PSD) die hem verantwoordelijkheidsbesef zal proberen bij te brengen en een post-penitentiaire follow-up zal proberen op te stellen. De PSD kan de gedetineerde tijdens zijn hechtenis slechts pretherapeutische follow-up (bewust maken van de problematiek en van het slachtoffer, voorbereiding op therapeutische begeleiding) of hulp bieden. De eigenlijke therapeutische hulpverlening valt onder de bevoegdheid van de Gemeenschappen en de Gewesten, overeenkomstig de regels inzake de bevoegdheidsverdeling (wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980, artikel 5, paragraaf 1, II, 7°).  

Er moet eveneens worden toegelicht dat sommige gedetineerden er niet voor kiezen hun straf tot het einde uit te zitten. Zij kunnen een aanvraag doen, hun dossiers met de PSD hebben voorbereid en geen geschikte dienst vinden voor de post-penitentiaire behandeling. Er moet bijvoorbeeld worden vastgesteld dat sommige gespecialiseerde gezondheidscentra ontkennende gedetineerden (die de feiten ontkennen) of geïnterneerden slechts met mondjesmaat aanvaarden of zelfs weigeren.  

Het is belangrijk erop te wijzen dat het gegeven dat de feiten (of bepaalde feiten waarvoor de gedetineerde is veroordeeld) van seksuele aard zijn en de veroordeelden dus gecategoriseerd zijn als daders van seksueel misbruik niet ertoe leidt dat er bij hen een probleem van seksuele aard bestaat dat met therapie kan worden opgelost.