Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-6363

van Peter Van Rompuy (CD&V) d.d. 31 mei 2012

aan de minister van Werk

De bijsturingen in het werkgelegenheidsbeleid

werkgelegenheidsbeleid
werkende beroepsbevolking

Chronologie

31/5/2012Verzending vraag
21/2/2013Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-2273

Vraag nr. 5-6363 d.d. 31 mei 2012 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

In het regeerakkoord worden belangrijke maatregelen genomen om mensen te stimuleren werk te zoeken en te vinden. Wie aan het werk is, wordt bovendien aangemoedigd een rol te blijven spelen op de arbeidsmarkt en niet vervroegd uit te treden. De maatregelen omvatten onder andere:

- De koppeling van wachtuitkeringen aan actief zoekgedrag en de beperking van de wachtuitkeringen in de tijd

- De versterking van de degressiviteit van de werkloosheidsuitkering

- De beperking van het brugpensioen (leeftijdsvereiste van 60 jaar / loopbaanvereiste van 40 jaar)

- Een tempering van het tijdskrediet/de loopbaanonderbreking,..

Ondertussen voorziet de regering echter in bijsturingen zoals bijvoorbeeld de toekenning van een 4e maand ouderschapsverlof zonder aanrekening op het tijdskrediet, en uitzonderingen zoals bijvoorbeeld met betrekking tot de brugpensioenen, waardoor het steeds moeilijker wordt langere loopbanen te verzekeren en de werkzaamheidsgraad te verhogen.

Geachte minister, graag had ik u de volgende vragen gesteld:

1) Kan u een lijst opstellen van de bijsturingen die ondertussen gebeurd zijn?

2) Wat zal de budgettaire impact van die bijsturingen zijn?

3) En welk effect zullen ze hebben op de werkzaamheidsgraad in België?

Antwoord ontvangen op 21 februari 2013 :

De volgende bijsturingen werden uitgevoerd of zijn in voorbereiding. 

A) De beperking in de tijd van de inschakelingsuitkeringen – voorheen wachtuitkeringen – werd bij koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 27, 36, 36ter, 36quater, 36sexies, 40, 59quinquies, 59sexies, 63, 79, 92, 93, 94, 97, 124, en 131septies van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering van 28 december 2011, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 30 december 2011, gerealiseerd. In het kader van het tripartite overleg regering-sociale partners werden op 14 februari 2012 volgende aanpassingen voorgesteld. 

Voor de werkzoekenden met een ernstige medische, mentale, psychische en of psychiatrische problematiek (MMPP’s) en de werklozen met sterk verminderde arbeidsongeschiktheid (33%) zullen in overleg met de Gewestelijke diensten specifieke trajecten uitgewerkt worden. Indien na de maximumperiode van inschakelingsuitkering (3 jaar) de gewestelijke arbeidsbemiddelingsdienst evalueert dat zij positief meewerken in het door de dienst uitgestippelde traject, kunnen zij hun inschakelingsuitkering behouden gedurende twee bijkomende jaren.  Na 5 jaar wordt de inschakelingsuitkering stopgezet. Voor diegene die dan nog steeds een inschakelingsuitkering genieten en volgens de dienst positief meewerken, zal met de Gewesten een alternatief uitgewerkt worden. De definitie van de MMPP’s wordt bepaald door het College van leidend ambtenaren. 

Verder werd bepaald dat voor wie als onvrijwillig deeltijdse met behoud van rechten en een inkomensgarantie (IGU) werkt, tijdens die duurtijd van die tewerkstelling het recht op inschakelingsuitkering behouden blijft. In overleg met de Gewesten zal echter bepaald worden dat wie een IGU geniet tijdens de periode van inschakelingsuitkering, door de gewestelijke arbeidsbemiddelingsdiensten opgevolgd zal worden. Tevens zullen zij onderworpen worden aan de controle op de actieve beschikbaarheid (DISPO).  

Deze aanpassingen kunnen een beperkte invloed hebben op de minderuitgave aan inschakelingsuitkeringen die volgens de begrotingsramingen van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA) op kruissnelheid vanaf 2015 resulteren in een besparing van 305,1 miljoen euro op jaarbasis. Maar zoals gezegd gaat het hier niet om een ‘vrijblijvende’ verlenging van het recht op uitkeringen. Inschakeling en medewerking aan een aangeboden traject staan centraal. Met andere woorden, toeleiding naar (aangepast) werk is de boodschap. Ook de opname van deeltijds werkenden met IGU in de Dispo-regeling is een totale nieuwigheid die toelaat het actief zoekgedrag naar passend werk te controleren.

Ik wil hier toch ook in herinnering brengen dat vandaag het actief zoekgedrag van jongeren die inschakelingsuitkeringen ontvangen al wordt opgevolgd. Dit gebeurt in het kader van de uitvoering van het Samenwerkingsakkoord van 2004. In uitvoering van het regeerakkoord is een nieuwe procedure voor het behoud van de inschakelingsuitkeringen uitgewerkt.  

Dit ontwerp-koninklijk besluit werd voorgelegd aan het Beheerscomité van de RVA en werd geadviseerd op 19 april 2012. Intussen is dit ontwerp- koninklijk besluit overgemaakt aan de minister bevoegd voor de Begroting. Na zijn akkoord vertrekt het voor advies naar de Raad van State. 

Na de inwerkingtreding van deze nieuwe procedure zal het zoekgedrag van de jongeren die inschakelingsuitkeringen genieten vanaf dat ogenblik om de 6 maanden geëvalueerd worden. 

De evaluatie van het zoekgedrag van de jongeren in de beroepsinschakelingstijd – voorheen de wachttijd - kan slechts gebeuren mits een nieuw Samenwerkingsakkoord afgesloten wordt met de Gewesten. Dit wordt momenteel voorbereid. 

B) De degressiviteit van de werkloosheidsuitkeringen werd uitgevoerd bij het koninklijk besluit van 23 juli 2012 tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering in het kader van de versterkte degressiviteit van de werkloosheidsuitkeringen en tot wijzi­ging van het koninklijk besluit van 28 december 2011 tot wijziging van de artikelen 27, 36, 36ter, 36quater, 36sexies, 40, 59quinquies, 59sexies, 63, 79, 92, 93, 94, 97, 124 en 131septies van het ko­ninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering. 

Conform het regeerakkoord zal de degressiviteit in 4 fasen verlopen en niet in 8, zonder dat het berekenen van de ingangsdatum en de einddatum van de globale periode van degressiviteit gewijzigd wordt. Ook de spanning tussen het bedrag bij de aanvang van de degressiviteit en het forfait blijft ongewijzigd.

Eveneens werden de afspraken nageleefd betreffende welke categorieën niet onderworpen zijn aan de degressiviteit : werknemers met een beroepsverleden van minstens 20 jaar (wordt stapsgewijs opgetrokken tot 25 jaar in 2017) en de gezinshoofden en alleenstaanden die de leeftijd van 55 jaar bereikt hebben. Omdat het regeerakkoord het ter zake niet uitdrukkelijk vermeldde, werden ook werklozen met een blijvende arbeidsongeschiktheid van minstens 33 % uitgesloten. Werklozen die pas aan een van deze voorwaarden voldoen op een moment dat de degressiviteit al in werking is getreden, stabiliseren op het uitkeringsbedrag dat ze op dat moment hebben bereikt. Daarnaast is ook gesteld dat het mechanisme van de degressiviteit ook niet geldt voor beroepscategorieën die een eigen stelsel hebben voor het vaststellen van het vergoedingspercentage : artiesten, horeca en havenarbeiders. 

Belangrijk is te onderstrepen dat in dit zelfde kader beslist werd dat werknemers die een blijvende arbeidsongeschiktheid hebben van minstens 33 % in de toekomst eveneens zullen moeten bewijzen nog actief naar werk te zoeken. 

De degressiviteit is geen budgettaire maatregel. Er is dus ook geen sprake van een vermindering of vermeerdering van de budgettaire impact als gevolg van de bijsturingen of verduidelijkingen die gebeurd zijn. 

Door het groter maken van de verschillen tussen de bedragen van de uitkeringen, ingevolge het invoeren van 4 fasen in de degressiviteit in plaats van 8, zal er van die maatregel een grotere incentive uit gaan om terug aan het werk te gaan dan oorspronkelijk voorzien. Daarnaast zal ook het opvolgen van het zoekgedrag van de werknemers met een blijvende arbeidsongeschiktheid van minstens 33 % een positief effect hebben op de wedertewerkstelling van werknemers uit deze groep. Deze bijsturingen zullen dus zeker bijdragen tot het verder opkrikken van de werkgelegenheidsgraad, wat dan toch mijn belangrijkste bekommernis is. 

C) Het koninklijk besluit dat voorziet in een stapsgewijze verhoging van de leeftijd- en loopbaanvoorwaarden voor brugpensioen, thans werkloosheid met bedrijfstoeslag, werd eveneens genomen op 28 december 2011, bij koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het conventioneel brugpensioen in het kader van het generatiepact, met het oog op het verhogen van de werkgelegenheidsgraad van de oudere werknemers. 

In het kader van het tripartite overleg waarover sprake, zullen volgende aanpassingen worden aangebracht : 

· Stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag voor werknemers met zeer lange loopbanen

De regeling voorzag reeds dat werkloosheid met bedrijfstoeslag mogelijk was vanaf 56 jaar mits 40 jaar loopbaan. Dit kon indien betrokkene 78 dagen heeft gewerkt voor zijn 17 jaar.De voorwaarde dat betrokkene 78 dagen moet gewerkt hebben voor zijn 17 jaar, is door de wet van 29 maart 2012 geschrapt. Daardoor is het dus mogelijk dat een werknemer die pas op 17, 18 of 19 jaar is beginnen werken, gebruik kan maken van deze regeling. Maar het spreekt vanzelf dat hij nog steeds 40 jaar loopbaan moet kunnen bewijzen. Wie dus bijvoorbeeld op 18 jaar is beginnen werken, zal dus slechts ten vroegste vanaf 58 jaar in werkloosheid met bedrijfstoeslag kunnen gaan. 

· Vastklikken van het recht op werkloosheid met bedrijfstoeslag

Door het optrekken van de leeftijdsvoorwaarde en loopbaanvoorwaarde kan zich de situatie voordoen dat een werknemer op een bepaald ogenblik voldoet aan de voorwaarden van werkloosheid met bedrijfstoeslag, maar het jaar daarop niet. De werknemer in zo een situatie zal daardoor aangezet worden om toch maar snel op werkloosheid met bedrijfstoeslag te gaan terwijl hij eigenlijk wel langer wilde werken. Dit zou tot een ongewenst effect kunnen leiden dat de werknemer juist eerder van de arbeidsmarkt verdwijnt. Door het vastkliksysteem wordt dit probleem vermeden. 

· Optrekking van de leeftijd voor de vervangingsplicht

In principe bestaat er een verplichting om werklozen met bedrijfstoeslag te vervangen. Die verplichting geldt echter niet in geval van werkloosheid met bedrijfstoeslag vanaf 60 jaar. Deze leeftijdsgrens wordt echter opgetrokken tot 62 jaar in het geval de werkloosheid met bedrijfstoeslag plaatsvindt in een afwijkend stelsel.  

·  Bestendiging van de regeling zware beroepen 

Oorspronkelijk was voorzien dat het specifieke stelsel voor zware beroepen (58 jaar en 35 jaar loopbaan) zou worden opgetrokken naar 60 jaar en 40 jaar loopbaan. Deze aanpassing werd geschrapt. 

De vastklik-maatregel en de optrekking van de vervangingsplicht zullen een gunstige impact hebben op het werken of blijven werken. Voor de regeling zeer lange loopbanen geldt nog steeds de vereiste van 40 loopbaanjaren, waaraan om billijkheidsredenen een beperkt aantal gelijkstellingen gekoppeld werden, wat ons aanvaardbaar lijkt. Het zelfde geldt voor de regeling zware beroepen, waar eveneens amper gebruik van wordt gemaakt (21 gevallen sinds de invoering van de regeling in 2008). 

D) Bij koninklijk besluit van 28 december 2011 tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 december 2001 tot uitvoering van hoofdstuk IV van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven betreffende het stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking werd, wat betreft het tijdskrediet-landingsbanen, de leeftijd opgetrokken naar 55 jaar en de loopbaanvereiste naar 25 jaar. 

In het kader van het tripartite overleg werd de mogelijkheid van 1/5de vermindering vanaf 50 jaar heringevoerd voor werknemers met zware beroepen (zelfde strikte omschrijving als bij werkloosheid met bedrijfstoeslag) en voor mensen met een lange effectieve loopbaan van 28 jaar. “Effectieve” wil zeggen dat voor ieder jaar 285 door loon gedekte dagen moeten bewezen worden met enkel gelijkstellingen voor moederschapsrust, vaderschapsverlof, adoptieverlof en het ouderschapsverlof. 

Voor ondernemingen die door de minister van Werk erkend worden als onderneming in herstructurering of in moeilijkheden werd de mogelijkheid voorzien dat 1/5 of ½ tijdskrediet vanaf 50 jaar opgenomen worden mits in het dossier wordt aangetoond dat dit werkloosheid met bedrijfstoeslag en ontslagen vermijdt. 

De budgettaire impact hiervan werd, voor het stelsel tijdskrediet, geraamd op 1,7 milj jaarbasis. Die staat tegenover een totale besparing in de landingsbanen van ruim 53 milj in 2013.  

Bovendien ben ik ervan overtuigd dat de kans geven aan bijvoorbeeld mensen met een lange effectieve loopbaan of die tewerkgesteld zijn in een zwaar beroep om een dag per week minder te werken, net hun vervroegde volledige uittrede kan uitstellen. 

Als conclusie kan worden gesteld dat de aanpassingen die gebeurd zijn geenszins raken aan de essentie van de in het regeerakkoord voorziene maatregelen en een verwaarloosbare budgettaire impact hebben die grotendeels zal gecompenseerd worden doordat sommige maatregelen ervan net het langer blijven werken faciliteren.