Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-6362

van Fabienne Winckel (PS) d.d. 31 mei 2012

aan de minister van Werk

Het arrest van het Grondwettelijk Hof van 10 november 2011 (Loopbaanonderbreking en opzegvergoeding)

Grondwettelijk Hof (België)
loopbaanonderbreking
ontslagpremie
ouderverlof

Chronologie

31/5/2012Verzending vraag
1/8/2012Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-2259

Vraag nr. 5-6362 d.d. 31 mei 2012 : (Vraag gesteld in het Frans)

In zijn arrest van 10 november 2011 was het Grondwettelijk Hof van oordeel dat als een werknemer zijn arbeidsprestaties vermindert in het raam van een loopbaanonderbreking, ongeacht of dat bij de overheid is of in het raam van CAO 77bis, de opzegvergoeding dient te worden berekend op basis van het loon voor de verminderde prestaties.

Werknemers daarentegen die hun arbeidsprestaties hebben verminderd in het raam van een ouderschapsverlof en die gedurende die periode worden ontslagen, ontvangen een opzegvergoeding die wordt berekend op het voltijdse loon.

Het Hof was van oordeel dat het ouderschapsverlof specifieker is, omdat het geëvalueerd is in het raam van het Europees kaderakkoord. Het Grondwettelijk Hof was inderdaad van oordeel dat de verschillende behandeling geen schending inhoudt van de principes van gelijkheid en non-discriminatie, dat het arrest-Meerts van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 22 oktober 2009 en de wettelijke bepalingen inzake ouderschapsverlof een specifieke plaats innemen in de Europese wetgevende context en niet mogen worden toegepast naar analogie met het tijdskrediet.

Voor zijn beslissing heeft het Hof zich echter gebaseerd op de momenteel bestaande nationale wetteksten die plaats laten voor enige rechtsonzekerheid.

Mevrouw de minister,

Denkt u niet dat het besluit bepaalde werknemers bevoordeelt en de toegang tot die vorm van arbeidstijdverkorting voor werknemers in gevaar brengt?

Zo ja, bent u dan niet van oordeel dat de bepalingen dienen te worden aangepast zodat die werknemers dezelfde rechten hebben ingeval van ontslag als werknemers met ouderschapsverlof?

Antwoord ontvangen op 1 augustus 2012 :

Wanneer de loopbaanonderbreking of het tijdskrediet de vorm aanneemt van een vermindering van de arbeidsprestaties met 1/2 of met 1/5, geldt het basisbeginsel dat de werkgever en de werknemer een geschrift moeten opstellen in overeenstemming met artikel 11bis van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, waarin wordt vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst deeltijds zal uitgevoerd worden tijdens de duur van deze loopbaanonderbreking of dit tijdskrediet.

Indien een dergelijke werknemer ontslagen wordt zonder opzegging tijdens de periode waarin zijn prestaties verminderd zijn, zal de opzeggingsvergoeding krachtens artikel 39, §1, van de wet van 3 juli 1978 berekend worden op basis van het “lopende loon”, namelijk het loon dat overeenstemt met zijn verminderde prestaties.

De enige uitzondering op deze regel betreft het ouderschapsverlof. Het Europees Hof van Justitie heeft geoordeeld in het arrest Meerts dat de opzeggingsvergoeding verschuldigd aan de werknemer die zijn presaties heeft verminderd tot deeltijds in het kader van ouderschapsverlof, moet worden berekend op basis van zijn voltijds loon.

De raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof, gesloten op 14 december 1995, die opgenomen is in de bijlage van de richtlijn 96/34/EG van de Raad, bepaalt dat de op de datum van ingang van het ouderschapsverlof door de werknemer verworven rechten of rechten in wording ongewijzigd blijven behouden tot het einde van het ouderschapsverlof. Voor het Europees Hof van Justitie beoogt deze bepaling het verlies of de vermindering te vermijden van de uit de arbeidsverhouding voortvloeiende verworven rechten of rechten in wording waarop de werknemer op de datum van ingang van het ouderschapsverlof aanspraak kan maken, en te verzekeren dat hij zich, na afloop van het verlof, wat deze rechten betreft, in dezelfde situatie bevindt als die waarin hij zich bevond voorafgaand aan dit verlof.

Om zich te schikken naar deze beslissing van het Europees Hof van Justitie heeft de nationale wetgever artikel 105, §3, van de wet van 22 januari 1985 moeten aanpassen door in de voorbereidende werken evenwel nauwkeurig te verduidelijken dat deze wijziging enkel betrekking had op het ouderschapsverlof en niet op de andere vormen van deeltijdse arbeid.

Het Grondwettelijk Hof heeft, in drie recente arresten (nr. 165/2011, 167/2011 en 191/2011) geoordeeld dat het gelijkheidsbeginsel niet geschonden wordt wanneer de opzeggingsvergoeding van een werknemer met tijdskrediet berekend wordt op basis van het verminderde loon.

Tenslotte heb ik niet de indruk dat deze beslissingen van het Grondwettelijk Hof het gevaar lopen om een onverwacht effect te creëren voor bepaalde werkgevers. Want zoals bovendien reeds door het Grondwettelijk Hof zelf werd onderstreept, heeft de wetgever een bepaald aantal maatregelen genomen om mogelijk onevenredige gevolgen van een ontslag ten gevolge van de uitoefening van het recht op tijdskrediet of op loopbaanonderbreking te matigen. Zo heeft de wetgever een forfaitaire beschermingsvergoeding bepaald, gelijk aan zes maanden loon, die verschuldigd is in geval van een ontslag zonder dringende of voldoende reden. Daarnaast bepaalt de wet dat voor de berekening van de opzeggingstermijn moet worden uitgegaan van het volledig loon van de werknemer, alsof hij zijn prestaties niet had verminderd.