Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-6361

van Peter Van Rompuy (CD&V) d.d. 31 mei 2012

aan de minister van Werk

De evolutie van de werkgelegenheid na de economische crisis

werkgelegenheidsstatistiek
jeugdwerkloosheid
oudere werknemer
werkende beroepsbevolking
migrerende werknemer
werkloosheid

Chronologie

31/5/2012Verzending vraag
31/7/2012Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-2166

Vraag nr. 5-6361 d.d. 31 mei 2012 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

De financieel-economische crisis heeft een aanzienlijke impact gehad op de werkgelegenheid in België. Uit het jaarverslag 2010 van de Nationale Bank blijkt nochtans dat onze binnenlandse werkgelegenheid de recessie vrij goed heeft verteerd; ze kende slechts een beperkte daling van 0,4% in 2009 en een relatief snel herstel na de crisis in 2010 toen ze reeds steeg met 0,6%. In 2011 nam de binnenlandse werkgelegenheid toe met 56.000 eenheden, waarvan echter veel banen die door de overheid werden gecreëerd via de dienstencheques of in het kader van het win-winplan.

Uit het jaarverslag van de Nationale Bank van 2011 blijkt dat de werkgelegenheidsgraad voor de 20- tot 64-jarigen 67,2% bedroeg, dat is ietwat lager dan het niveau van vóór de crisis, en een flink eind onder de Belgische doelstelling van 73,2% in de EU2020-strategie. Op regionaal vlak is de werkgelegenheid van de 20- tot 64-jarigen stabiel gebleven op 62% in Wallonië, en licht gedaald tot 58,6% in Brussel en tot 71,6% in Vlaanderen.

De Bank haalt aan dat de werkgelegenheidsgraad van bepaalde bevolkingsgroepen aanzienlijk moet worden opgevoerd. De werkgelegenheidsgraad van vrouwen en van de 55- tot 64-jarigen moet omhoog. Bovendien moet het verschil tussen de werkgelegenheidsgraad van de niet-EU-staatsburgers en die van de Belgen van de huidige 28,6 procentpunt slinken tot 16,5 procentpunt. Slechts 39,9% van de niet-EU-staatsburgers heeft een baan, waarmee België onderaan het Europese klassement staat. Het probleem bestaat vooral in de grote steden waar de buitenlandse nationaliteiten het sterkst vertegenwoordigd zijn. De werkgelegenheidsgraad van de jongeren zou relatief het sterkste zijn achteruitgegaan tijdens de crisis.

In 2011 is de werkgelegenheidsgraad van de 55- tot 64-jarigen blijven stijgen door de intensere participatie van vrouwen in die categorie en de maatregelen om de vervroegde uitstap te beperken. Het loont blijkbaar toch om op dit vlak maatregelen te nemen, ook al zijn ze niet altijd populair. Met 38,6% arbeidsparticipatie blijft de categorie 55- tot 64-jarigen echter sterk onder het Europese gemiddelde van 48% of de EU-2020 doelstelling van 50% tegen 2020.

Om voorgaande redenen had ik van de geachte minister graag een antwoord gekregen op de volgende vragen:

1) De werkgelegenheidsgraad is van 2000 tot 2011, op elf jaar tijd, gestegen van 65,8 % tot 67,2%, zijnde 1,4 procentpunt. Hoe denkt de minister de doelstelling van 73,2%, zijnde een stijging met 6 procentpunt, de komende negen jaren te realiseren? Welke doelstelling stelt de minister voorop tegen het einde van de legislatuur? Waarom stellen Wallonië en Brussel geen doelstellingen voorop voor de werkgelegenheidsgraad in het raam van de EU2020-strategie? Welke maatregelen overweegt de minister om de verschillende deelstaten op dit vlak te responsabiliseren en de grote onderlinge verschillen aan te pakken?

2) Het kan mijns inziens niet de bedoeling zijn dat alleen de overheid extra werkgelegenheid creëert om de EU2020-doelstellingen te halen. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat niet enkel de overheid maar ook de bedrijven voor meer werkgelegenheid zorgen?

3) Hoe evolueert de werkgelegenheidsgraad voor jongeren in de drie gewesten? Welke concrete maatregelen overweegt de minister om de jeugdwerkloosheid aan te pakken? Welke specifieke maatregelen overweegt de minister om de jeugdwerkloosheid in Brussel aan te pakken?

4) Hoe evolueert de werkgelegenheidsgraad voor de 55- tot 64-jarigen in de drie gewesten? Welke concrete maatregelen overweegt de minister om die bevolkingsgroep te stimuleren langer te werken? Is het huidige systeem van brugpensioen überhaupt nog houdbaar in het raam van de EU2020-strategie en de intergenerationele solidariteit?

5) Hoe verloopt de evolutie van de werkloosheid bij bepaalde kwetsbare groepen, zoals de immigranten van de EU-27 en van buiten de EU-27 in België en in het bijzonder in Brussel? Kan de minister hiervan een beeld schetsen? Welke specifieke maatregelen neemt de minister om kwetsbare groepen beter te bereiken en te activeren?

Antwoord ontvangen op 31 juli 2012 :

De doelstelling die België heeft vooropgesteld in het kader van Europa 2020 is om tegen 2020 een werkzaamheidsgraad van 73,2 % te realiseren. Dat is niet eenvoudig, omwille van de economische onzekerheid en omdat de maatregelen die deze regering neemt nu eenmaal eerder een structureel effect op lange termijn beogen dan een tijdelijke opstoot van de werkgelegenheid. Bovendien gaat het niet alleen om een federale verantwoordelijkheid, maar ook om één van de gewest- en gemeenschapsregeringen. Die zijn overigens zoals bekend volledig autonoom, en ik ga me dan ook niet uitspreken over de doelstellingen die zij al dan niet hebben vastgelegd of het beleid dat zij moeten voeren.

De structurele ingrepen die we nemen beogen om de arbeidsmarkt in ons land beter te laten functioneren. Werkgelegenheid creëren door mensen aan te werven bij de overheid of door banen te subsidiëren kan zoals u terecht stelt maar in heel beperkte mate bijdragen tot de werkgelegenheidscreatie. Meer beschikbare en meer mobiele werknemers, een beter gebruik van de aanwezige vaardigheden en de ervaring op de arbeidsmarkt in combinatie met een krachtig economisch relancebeleid kunnen dat wel. Langs mijn kant wil ik daarvoor mijn verantwoordelijkheid nemen, en ik reken erop dat ook de verantwoordelijken op andere niveaus en voor andere beleidsdomeinen dat doen.

In de vraag wordt verder verwezen naar drie specifieke doelgroepen : de jongeren, de ouderen en de immigrantenbevolking. In ons Nationaal Hervormingsprogramma hebben we voor deze drie groepen duidelijke doelstellingen vooropgesteld. We willen dat in 2020 minder dan 8,2 % van de jongeren zich noch in het onderwijs, noch in een vormingsinitiatief, noch in een baan bevinden. We willen dat 50 % van de 55- tot 64-jarigen aan de slag zijn, en we willen dat het verschil in werkzaamheidsgraad tussen Belgen en niet-EU-burgers minder dan 16,5 % bedraagt.

Alle cijfers zijn beschikbaar op de website van mijn administratie, de Federale Overheidsdienst (FOD) http://www.werk.belgie.be/moduleDefault.aspx?id=21166

Zo zal u ook ontdekken dat de ene groep voor het ene gewest een grotere uitdaging vormt, en een andere groep voor een ander gewest. Toch kan men er niet omheen dat alle gewesten voor al deze doelgroepen een extra inspanning moeten leveren. Opnieuw is dat vooral hun eigen verantwoordelijkheid, maar uiteraard heeft het federale beleid daarin ook een taak te vervullen. In de eerste plaats via maatregelen om onze arbeidsmarkt in het algemeen te versterken : ik verwacht zeker niet alle heil van een specifieke aanpak voor elke doelgroep. Anders belanden we in een situatie waarin de ene groep de andere verdringt, en waarin uiteindelijk iedereen, misschien met uitzondering van de middengeschoolde autochtone mannen tussen 30 en 45, wel in één of andere doelgroep zit. Hoe goedbedoeld ook, dan heft de ene maatregel de andere op.

Dat betekent uiteraard niet dat we geen oog hebben voor de specifieke situatie van de jongeren. Naast alle inspanningen die de gewesten en de gemeenschappen doen verwacht ik daarbij zelf veel van de omvorming van de wachtuitkering tot een volwaardige inschakelingsuitkering. Voor de ouderen is de hele hervorming van het loopbaaneinde essentieel. Op uw vraag in dat verband of op langere termijn het brugpensioen nog houdbaar is, kan vandaag nog niet geantwoord worden, maar ik hoop in elk geval dat we het binnen enkele jaren gewoon niet meer nodig zullen hebben. En tenslotte gaat de situatie van werknemers van vreemde origine op de arbeidsmarkt mij bijzonder ter harte, met name in de grote steden. In alle grote steden, zeker niet alleen in Brussel. Ik ben ervan overtuigd dat zij nog het meeste baat zullen hebben bij een structureel beter werkende arbeidsmarkt in ons land. In combinatie met de maatregelen die de lokale en regionale overheden nemen om hen in onze samenleving te integreren, onder meer via het onderwijs, is dat de beste garantie voor hun - en onze - toekomst.