Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-6129

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 24 april 2012

aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken

Kinderarbeid en de handelsovereenkomst met Oezbekistan met betrekking tot textielproducten

Oezbekistan
handelsovereenkomst (EU)
katoen
textielproduct
kinderarbeid
associatieovereenkomst (EU)

Chronologie

24/4/2012Verzending vraag
18/6/2012Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-2007

Vraag nr. 5-6129 d.d. 24 april 2012 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Eerder stelde ik de minister hierover schriftelijke vraag 5-4602. De vraag betreft Oezbekistan, waar kinderen elk jaar quasi gedwongen en massaal worden ingezet om katoen te oogsten. Verschillende instanties en organisaties zoals de Internationale Arbeidsorganisatie, Unicef en Amnesty International klagen deze praktijken al jaren aan. Desondanks had de Raad van Europese Unie de Commissie gemachtigd om de onderhandelingen te openen om het Partnerschap en Associatieakkoord (PAA) tussen de EU en Oezbekistan uit te breiden met de handel in textielproducten. Gelukkig verhinderde het Europees parlement de onbegrijpelijke demarche van de weerom door economische winsten verblinde Commissie.

Ik vroeg de minister waarom België blijkbaar niet heft geprotesteerd tegen het voorstel van de commissie. Het antwoord van de minister klonk minstens erg verontrustend. Toen de Commissie voorstelde om het akkoord aan te passen, ging het volgens de minister om een technische en economische logische aanpassing. Hij verdedigt de beslissing ook door op te merken dat de kinderarbeid bij de katoenoogst op het moment van de aanbeveling en aanname niet actueel was. Tenslotte poneert de minister dat dit dossier niet meer heropend werd of verder besproken tijdens het Belgische Voorzitterschap in de tweede helft van 2010.

Vindt de minister het normaal dat men een handelsakkoord enkel vanuit een economische en technische logica benadert? Hoe spoort dit met het hooggestemde discours dat de EU en ook ons land voeren inzake de naleving van de mensenrechten? Bestaat er dan geen enkele controle met betrekking tot het naleven van fundamentele mensenrechten door landen waarmee men handelsverdragen sluit? De kwestie van kinderarbeid bij de katoenoogst was immers ruim bekend en is enkele jaren geleden al aangeklaagd door bovengenoemde organisaties. Worden zulke zaken dan niet opgepikt bij Buitenlandse Zaken en tijdig gesignaleerd? Of gebeurde dit wel en heeft men dit niet gevolgd vanuit economische overwegingen? Hoe moet ik het antwoord van de minister dat de kwestie toen niet actueel was, interpreteren? Hebben wij enkel oog voor mensen- en kinderrechten wanneer er pers in de buurt is? Heeft men uit die affaire iets geleerd? Zal men de handelsakkoorden in de toekomst eerder screenen op bijvoorbeeld menselijke en mensenrechtenlogica, in plaats van louter op technische en economische logica?

Tenslotte, kan de minister mij nogmaals bevestigen dat de kwestie helemaal niet aan bod is gekomen tijdens het Belgische voorzitterschap? Het voorzitterschap verliep net toen de Raad er op 9 juni 2010 mee instemde dat de commissie de onderhandelingen zou aanvangen en net voordat de Raad op 31 januari 2011 zijn goedkeuring gaf om het protocol te ondertekenen. Bevestigt de minister hiermee dat precies in de periode waarin over dat dossier werd onderhandeld, het Belgische voorzitterschap het op geen enkele wijze ter harte nam?

Antwoord ontvangen op 18 juni 2012 :

  1. Zoals reeds vermeld werd de amendering van het Partnerschap- en Associatieakkoord louter als technisch beschouwd en vond er geen discussie ten gronde plaats in het STIS-comité.

    Toen de partnerschapsovereenkomst van 31 mei 1999 werd gesloten, was de kleding- en textielsector het voorwerp van een afzonderlijke voorlopige overeenkomst die eind 1999 werd verlengd door een overeenkomst in de vorm van een briefwisseling. Artikel 16 van de partnerschapsovereenkomst bepaalt inderdaad dat de overeenkomst niet van toepassing is op de producten die ressorteren onder de hoofdstukken 50 tot 63 van de nieuwe nomenclatuur omdat de handel in deze producten wordt geregeld door een afzonderlijke overeenkomst.

    In 2005 waren de specifieke aspecten van deze overeenkomst niet langer van toepassing als gevolg van de wijzigingen die werden aangebracht in de gemeenschappelijke regeling voor de invoer van bepaalde textielproducten uit derde landen ((EEG) verordening nr. 3030/1993).

    Artikel 16 en elke verwijzing naar dit artikel in verband met artikel 11 van de partnerschapsovereenkomst zijn dus niet langer van toepassing. Ook artikel 8 §3 is sinds 31 december 1998 niet langer van toepassing.

    Het mag duidelijk zijn dat de wijzigingen in het nieuwe protocol bij de partnerschapsovereenkomst geen toegevingen ten gunste van Oezbekistan bevatten. In het protocol staat duidelijk aangegeven dat textielproducten voortaan ook deel uitmaken van de verbintenis die Oezbekistan in het kader van de partnerschapsovereenkomst is aangegaan.

    Het is zo dat de invoer van katoen uit dit land sinds 1999 aanzienlijk gedaald is: van 32,7 miljoen euro in 1999 naar 1 miljoen euro in 2010 (en zelfs 0,9 miljoen euro in 2009). Ook op het niveau van de Europese Unie in haar geheel is de invoer gedaald: van 336 miljoen euro in 1999 (354 miljoen euro in 2000- naar 27,3 miljoen euro in 2010 (en 12,9 miljoen euro in 2009).

    Het voorstel werd aldus unaniem door alle leden van dit comité aanvaard. In het STIS-comité zetelt een vertegenwoordiger van de Federale Overheidsdienst (FOD) Economie, Ondernemen en Vereenvoudigen.

  2. De formele aanname van het voorstel van de Commissie door de Raad gebeurde in juni 2010, met andere woorden niet onder het Belgische Voorzitterschap. Het dossier werd niet meer heropend of verder besproken tijdens het Belgische Voorzitterschap.