Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-6081

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 20 april 2012

aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen

Inkomstengarantie voor ouderen (IGO) - Niet EU-burgers - Verstrenging voorwaarden

minimumbestaansinkomen
familiemigratie
buitenlandse staatsburger

Chronologie

20/4/2012Verzending vraag
24/5/2012Antwoord

Vraag nr. 5-6081 d.d. 20 april 2012 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Recent communiceerde de minister zijn plan om de voorwaarden voor de Inkomstengarantie voor ouderen (IGO) te verstrengen voor niet- EU-burgers. Zijn motivering, zoals in de media weergegeven, klinkt bekend, want de minister vindt het niet goed dat mensen die bijvoorbeeld door gezinshereniging naar ons land komen, al na één dag werken in aanmerking komen voor deze inkomensgarantie. Hij wil voor deze categorie, behoudens de EU-burgers, de drempel om van dit recht te genieten optrekken tot 312 dagen. Het lijdt geen twijfel dat een aantal burgers, op basis van een weinig positieve perceptie van de immigratie, de redenering van de minister volmondig zullen toejuichen. Daarbij mag men opmerken dat deze benadering meteen ook dergelijke negatieve perceptie voedt, hoewel dit geen reden mag zijn om de problemen niet te benoemen.

Juist hierover en over de mogelijke andere gevolgen van dergelijke maatregelen, rijst meteen een aantal vragen:

1) Op basis van welk cijfermateriaal rijpte bij de minister dit plan? Hoeveel niet-EU-burgers, gemiddeld jaarlijks sinds 2006 in ons land aangekomen via gezinshereniging, gebruiken hun recht op de IGO? Over hoeveel euro gaat dit jaarlijks gemiddeld?

2) Wat zal er gebeuren met deze mensen die, nadat de minister de drempel op bijvoorbeeld 312 dagen bracht, zonder inkomensgarantie vallen? Mogen zij een beroep doen op andere inkomensgaranties, bijvoorbeeld het leefloon? Zo ja, welk verschil maakt dit financieel, gemiddeld per jaar?

3) Hoe evalueert de minister de mogelijke kritiek op dit plan, die luidt dat hij vooral inspeelt op de negatieve perceptie van niet-EU-immigratie en het fenomeen gezinshereniging? Dat principe is toch bij uitstek gebaseerd op menselijke affectie en emotie?

Antwoord ontvangen op 24 mei 2012 :

Ik heb inderdaad voorgesteld om de wet van 22 maart 2001 tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen (hierna de IGO genoemd) aan te passen om het persoonlijk toepassingsgebied te preciseren wat betreft de personen van buitenlandse nationaliteit.

In de wetgeving betreffende de IGO, zoals momenteel van kracht, kunnen de personen van buitenlandse nationaliteit, die niet tot één van de andere door de voormelde wet van 22 maart 2001 voorziene categorieën van gerechtigden behoren (artikel 4, eerste lid, 2° tot 5°), aanspraak maken op een IGO op voorwaarde dat een recht op een rust- of overlevingspensioen krachtens een Belgische regeling wordt geopend.

Voor de personen van buitenlandse nationaliteit die gerechtigden van de status van langdurig ingezetene in een lidstaat van de Europese Unie zijn, op grond van de richtlijn 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, wordt er voorgesteld om hen de IGO te verlenen op dezelfde voorwaarde als deze momenteel van toepassing, namelijk dat een recht op een rust- of overlevingspensioen krachtens een Belgische regeling wordt geopend zonder bijzondere loopbaanvoorwaarde. Deze personen zijn immers duurzaam in de Lidstaten gevestigd; het is bijgevolg logisch niet te eisen dat ze aan een loopbaanvoorwaarde van een minimumduur voldoen aangezien ze reeds door hun duurzame vestiging hun verankering in ons land hebben bewezen.

Echter, wat de andere personen van buitenlandse nationaliteit betreft, moet de vereiste voorwaarde voor de toekenning van de IGO verfijnd worden.

Personen van buitenlandse nationaliteit komen immers specifiek in België verblijven om, via een korte tewerkstelling, te genieten van het recht op pensioen. Een pensioen dat op zijn beurt het recht op de IGO opent.

Voortaan wordt er geëist dat het recht op een rust- of overlevingspensioen krachtens een Belgische regeling gebaseerd wordt op een loopbaan als werknemer, zelfstandige of ambtenaar in België van een minimumduur van 312 voltijdse dagequivalenten.

Door deze voorwaarde in te voeren, wordt het voor deze categorie van personen van buitenlandse nationaliteit onmogelijk om het recht op de inkomensgarantie voor ouderen te openen via een korte tewerkstelling.

Het gaat hem niet over grote aantallen: in 2010 werden aan 88 225 personen een IGO betaald. 80 814 daarvan hadden de Belgische nationaliteit, 4 695 hadden een nationaliteit van een land van de Europese Unie en 2 716 personen waren derdelanders.

Maar ik herinner aan de discussies die in de Kamer hebben plaatsgevonden toen het OCMW van Oostende aankondigde om deze personen via een korte (OCMW) tewerkstelling budgettair en administratief ten laste te laten vallen van de federale overheid.

Dit zal nu onmogelijk worden.

Uiteraard hebben deze personen eventueel recht op maatschappelijke integratie. Dit recht kan onder bepaalde voorwaarden bestaan uit een tewerkstelling en/of leefloon al dan niet gepaard gaand met een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie. De Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn hebben tot opdracht dit recht te verzekeren.

Het grote voordeel is dat de OCMW’s, in tegenstelling tot de Rijksdienst voor pensioenen, veel dichter bij de burger staan en veel beter kunnen nagaan of de betrokkenen aan de voorwaarden voldoen (en blijven voldoen). Ik denk hierbij onder andere aan de controle op het verplicht verblijf in België.

Financieel hoeft betrokkene daar niets bij te verliezen. De bedragen van IGO en leefloon zijn weliswaar niet volledig gelijklopend maar het leefloon kent andere categorieën van rechthebbenden, heeft een andere aanrekening van de bestaansmiddelen en kan ook sociale bijstand bieden (huisvesting, thuiszorg, verwarmingstoelage,…).

Ik ben voorstander van een eerlijke verdeling van de beschikbare middelen en sta ook volledig achter het standpunt dat een sociaal vangnet noodzakelijk is. En de maatregel doet daar geen afbreuk aan. Maar zoals u weet is het mijn politiek om, in deze economisch en budgettair moeilijke tijden, één na één alle achterpoortjes en te sluiten en er voor te zorgen dat de gemeenschapsgelden eerlijk en correct verdeeld worden.