Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-5986

van Louis Ide (N-VA) d.d. 29 maart 2012

aan de minister van Justitie

Internering - Commissies tot bescherming van de maatschappij - Verschillen in de beoordeling - Enquête

opname in psychiatrische kliniek
sociaal verweer
voorwaardelijke invrijheidstelling

Chronologie

29/3/2012Verzending vraag
22/8/2012Antwoord

Vraag nr. 5-5986 d.d. 29 maart 2012 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Deze vraag herneemt de inhoud van schriftelijke vraag 5-4216, maar vraagt naar enkele verduidelijkingen.

In vorige parlementaire vragen kaartte ik de interneringsproblematiek reeds meermaals aan. Ook bracht ik de geachte minister op de hoogte van de trend tot systematisch levenslange internering door de Commissie tot Bescherming van de Maatschappij in Antwerpen.

Deze systematisch levenslange interneringen hebben tot gevolg dat zieke mensen in de gevangenis wegkwijnen, niet behandeld worden en uiteindelijk nooit gereïntegreerd geraken in de maatschappij. Er zou ook sprake zijn van een systematisch verschil in oordelen tussen de Commissie tot Bescherming van de Maatschappij (CBM) van Gent en de CBM van Antwerpen. Indien deze geïnterneerden geestesgestoord zijn, niet in staat zijn normaal te functioneren en niet gereïntegreerd kunnen worden in de maatschappij omdat ze een gevaar betekenen voor de maatschappij, horen ze niet thuis in de gevangenis. Ze zouden hier dan ook een gevaar betekenen voor de medegevangenen.

Tegelijk vestigde ik uw aandacht er toen op dat CBM's in hun beoordeling van de geïnterneerde de behandelende huisarts of specialist meer dienden te betrekken en meer rekening moesten houden met zijn kennis van de patiënt of geïnterneerde.

Ik krijg ook verschillende signalen dat, ondanks het feit dat het recht normaliter gelijk zou moeten gelden voor alle Belgen, dit blijkbaar in deze materie nog steeds niet het geval is. Het gevolg hiervan is dat, afhankelijk van de CBM die zich over een geïnterneerde uitspreekt, het minder of meer noodzakelijk blijkt dat hij wordt geïnterneerd. Dit kan mijns inziens niet. Deze of gene rechter kan niet bepalend zijn voor de geestestoestand van een geïnterneerde.

Op mijn vraag of dit reeds grondig werd onderzocht door de minister en of zij op een of andere manier de "oordeeltrends" van de verschillende CBM's op correctheid of algemene geldigheid kon toetsen, antwoordde ze: "zelfs als ik zou beschikken over cijfers die wijzen op een duidelijke oordeeltrend van de respectieve CBM's (waarbij het dan zou gaan om de verhouding van toegekende invrijheidstellingen ten opzichte van de verzoeken daartoe), dan nog is het niet mogelijk dergelijke trends te interpreteren in termen van correctheid en algemene geldigheid".

Nochtans liep er in februari 2011 een enquête bij de zeven Commissies tot bescherming van de maatschappij met betrekking tot het aantal vrijstellingen op proef in verhouding tot het totale aantal dossiers. Deze cijfers zouden intussen beschikbaar moeten zijn.

Kan de geachte minister mij de cijfers en de resultaten van de enquête bezorgen?

Vertonen deze cijfers een oordeeltrend van de respectieve CBM's, zonder rekening te houden met het feit of deze al dan niet kunnen worden geïnterpreteerd in termen van "correctheid en algemene geldigheid"?

Antwoord ontvangen op 22 augustus 2012 :

De commissies tot bescherming van de maatschappij zijn onafhankelijke beslissingsinstanties.

Zij zijn niet verplicht om cijfergegevens te registreren. Zelfs indien de commissies tot bescherming van de maatschappij statistieken bijhouden, doen zij dit zeker niet aan de hand van een uniform registratiemodel.   

Ik heb een rondvraag gedaan bij de voorzitters van de verschillende commissies teneinde de gevraagde cijfergegevens te verkrijgen. Zodra ik deze ontvangen heb en voor zover de ontvangen gegevens toelaten uw vraag te beantwoorden, kom ik terug op uw vraag.