Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-5619

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 10 februari 2012

aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen

Musici - Muntorkest - Nationaal Orkest van België - Arbeidsvoorwaarden - Prestatiepercentage

beroep in de kunst
dramatische kunst
muziek
arbeidsvoorwaarden
loon

Chronologie

10/2/2012Verzending vraag
20/3/2012Antwoord

Vraag nr. 5-5619 d.d. 10 februari 2012 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Op federaal niveau bestaan er twee permanente orkesten, namelijk dat van het operahuis De Munt en het Nationaal Orkest van België (NOB). Ook de gemeenschappen beschikken over soortgelijke permanente orkesten die zij niet alleen subsidiëren maar ook als quasi "eigen" instellingen beschouwen. Voor de Vlaamse Gemeenschap zijn dat de orkesten (soms met koor) van de Vlaamse Opera, het Brussels Philharmonic en deFilharmonie.

Musici (instrumentalisten, koorleden en hun omkadering) worden als werknemer gevat door het Paritair Comité 304, voor de verschillende orkesten gelden bijzondere collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO's) en er bestaan uiteraard de arbeidsreglementen en de arbeidscontracten.

De Vlaamse Gemeenschap werkt al een tijd aan een plan om zijn specifieke orkesten in een grotere synergie te laten werken. Daarbij spelen niet alleen artistieke aspecten, ook de zakelijkheid - waaronder de arbeidsomstandigheden - wegen sterk door. Om tot een betere synergie te komen, lijkt meer homogeniteit en vergelijkbaarheid een must. In deze optiek maakte men vergelijkingen tussen de verschillende orkesten, onder andere qua prestatiepercentage maar ook qua verloning en andere werkomstandigheden. Het prestatiepercentage betekent de werkelijke uren die de personeelsleden moeten presteren. Zeker voor musici wordt dit mee bepaald door het programma, de keuze van stukken en de mate waarin een instrument of stem inzetbaar is. De salarissen maar nog meer het prestatiepercentage bepalen uiteraard de concurrentiepositie van de orkesten en bepalen sterk hoe gemakkelijk of moeilijk het is om goede musici aan te werven en te behouden. Het is zeker geen geheim dat een laag prestatiepercentage aan musici vele kansen biedt om zich ook in andere ensembles te engageren, lesopdrachten te vervullen enz.

Eerdere "benchmarks" die mij bereikten, wijzen allemaal op een zelfde tendens: de musici die als werknemer bij zowel De Munt als het NOB werken, beschikken over (1) duidelijk de hoogste salarissen en (2) de laagste prestatiepercenten. Dit blijkt overduidelijk over vergelijkingen met de Vlaamse orkesten.

Hierover de volgende vragen:

1) Beschikt de geachte minister over vergelijkingen tussen enerzijds de verloning en arbeidsomstandigheden van de musici bij "federale" orkesten (De Munt, NOB) en anderzijds deze van de "Vlaamse" orkesten (Vlaamse Opera, Brussels Philharmonic, deFilharmonie)? Zo ja, welke conclusies kunnen hierbij worden getrokken? Zo niet, vindt zij het niet noodzakelijk om - ook vanuit een verantwoord zakelijk beleid - opdracht te geven tot dergelijke vergelijkingen?

2) Beschikt zij over de exacte prestatiepercentages van de musici - uiteraard gedifferentieerd - bij de federale orkesten? Beaamt zij dat deze percentages - alle omstandigheden in acht genomen - opvallend laag scoren?

3) Is het de geachte minister bekend dat nogal wat musici-werknemers van de federale orkesten, onder andere door de lage prestatiepercentages, gemakkelijk kunnen worden ingehuurd door andere orkesten of zich gemakkelijk in private projecten kunnen engageren?

4) Vindt zij het belangrijk om hieromtrent een beleidsvoering te ontwikkelen die uiteraard de musici voor hun competenties honoreert, maar anderzijds ook billijk kan worden genoemd in relatie tot (a) collegae van andere, niet federale orkesten en (b) andere werknemers op de arbeidsmarkt?

5) Beaamt de geachte minister dat een beleidvoering naar deze orkesten, artistiek, organisatorisch en uiteraard ook sociaal-juridisch - ongeacht de institutionele anomalie - een permanent overleg vraagt met de gemeenschappen die exclusief bevoegd zijn voor het cultuurbeleid?

Antwoord ontvangen op 20 maart 2012 :

1) Ik heb geen vergelijkingen tussen de lonen en de werklast van de “federale” orkesten enerzijds en die van de “Vlaamse” orkesten anderzijds. Het koninklijk besluit van 25 september 1978 legt de lonen van de musici van het Nationaal Orkest van België (NOB) vast.

Ik denk dat, indien men een dergelijke studie zou moeten uitvoeren, het relevanter is om, gezien zijn roeping en internationale uitstraling, De Munt te vergelijken met grote symfonische operaorkesten of orkesten met een gelijkaardig prestige, zoals die van Parijs, Londen, Barcelona, Berlijn, enz.

Ik herinner er aan dat de internationale pers De Munt tot “Operahuis van het Jaar” heeft uitgeroepen.

2) Het huishoudelijk reglement van het NOB bepaalt het uurrooster en legt het aantal werkdagen/ jaar op maximum 222 dagen vast. De Munt heeft een gemiddelde arbeidstijd van achtendertig uren per week :dertig uren collectief werk en acht uren studiewerk thuis.

3) De musici van het NOB en van De Munt treden met de goedkeuring van hun overheid ook in kleine samenstellingen op (kamermuziek). Dat vormt een artistieke meerwaarde.

De musici mogen met buitenlandse orkesten optreden, op voorwaarde dat ze voor die periode een aanvraag voor verlof zonder wedde indienen.

De muzikanten werken aan verschillende pedagogische en sociale projecten mee.

4) De federale culturele instellingen beschikken sinds hun ontstaan over een zekere beheersautonomie, onder het toezicht van de raden van bestuur en de voogdijoverheid.

De lonen en arbeidsvoorwaarden van het NOB en De Munt worden berekend volgens de weddestructuur van de federale Staat.

Merk op dat de federale orkesten zich zowel op de nationale als op de internationale markt bewegen.

5) Ik herinner er aan dat het NOB en De Munt federale instellingen met een beheersautonomie zijn.

Het artistiek overleg speelt zich af op het vlak van de verschillende orkesten.