Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-5412

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 1 februari 2012

aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico's, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid

Fraude - Sociale uitkeringen - Domicilieringen

sociale uitkering
fraude
ongehuwd samenleven
alleenstaande
zwartwerk
domicilie

Chronologie

1/2/2012Verzending vraag
19/7/2012Antwoord

Vraag nr. 5-5412 d.d. 1 februari 2012 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Zonder enige twijfel is de geachte staatssecretaris op de hoogte van de vele misbruiken in het ontvangen van sociale bijdragen. De verklaringen van samenwonenden dat ze afzonderlijk wonen blijkt een van de veel voorkomende fraudes. Daardoor ontvangen ze elke een hogere uitkering. De kost van de liefde… Alleenstaanden die beslissen om samen te gaan wonen, verliezen daardoor een belangrijk deel van hun inkomen. Men kan deze fraude bestrijden door intensieve opsporing, huisbezoeken en andere systemen.

Een andere oplossing kan erin bestaan om de verschillen tussen de uitkeringen van twee alleenstaanden en de uitkering van twee samenwonenden stevig te verminderen, waardoor de nood aan fraude voor een groot deel verdwijnt:

1) Welke zijn alle verschillen tussen de diverse uitkeringen voor alleenstaanden en samenwonenden binnen de sociale zekerheid?

2) Is de geachte staatssecretaris zich bewust dat deze verschillen in belangrijke mate fraude veroorzaken? Blijft hij ervan overtuigd dat deze verschillende uitkeringen toch verantwoord blijven? Waarop baseert hij deze overtuiging?

3) Wat is de extra kostprijs voor de overheid/sociale zekerheid indien de laagste uitkeringen voor samenwonenden zouden worden opgetrokken op het niveau van de laagste uitkeringen voor alleenstaanden? Hoeveel uitkeringen worden er gegeven aan alleenstaanden? Wat is het totale bedrag aan sociale uitkeringen voor deze groep mensen? Wil de minister een gedeeltelijke verhoging van deze sociale uitkeringen overwegen?

Antwoord ontvangen op 19 juli 2012 :

Als antwoord op uw vraag, deel ik U het volgende mee. 

Wat de sector van de uitkeringsverzekering voor werknemers betreft. 

1. Bij de berekening van de ziekte-uitkeringen ten laste van de verzekeringsinstelling wordt rekening gehouden met de duur van de arbeidsongeschiktheid en de gezinssituatie van de betrokkene. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen samenwonenden, alleenstaanden en gerechtigden met gezinslast. Het is normaal dat hierbij rekening wordt gehouden met de inkomsten van de persoon waarmee de gerechtigde samenleeft, gezien talrijke kosten gedragen worden op gezinsniveau. 

Tijdens de periode van primaire arbeidsongeschiktheid (dit is het eerste jaar van de ongeschiktheid) bedragen de uitkeringen ongeacht de gezinssituatie 60 % van het gederfde begrensd loon. Op 1 januari 2009 verdween het onderscheid tussen alleenstaanden, samenwonenden en personen met gezinslast, gezien op die datum de uitkering van de samenwonende opgetrokken werd van 55 % naar 60 % van het gederfde begrensd loon. 

Vanaf het moment dat een sociaal verzekerde meer dan één jaar arbeidsongeschikt is, vangt de periode van invaliditeit aan. 

De invaliditeitsuitkering bedraagt :

Om de hoedanigheid van gerechtigde met gezinslast te hebben mag de persoon ten laste geen beroepsinkomen, pensioen, rente, tegemoetkoming of uitkering genieten die hoger is dan 914,67 euro per maand. 

Men is er zich op beleidsniveau van bewust dat deze berekeningscriteria er kunnen voor zorgen dat wanneer een gerechtigde op invaliditeitsuitkeringen samenwoont met een persoon die werkt, hij of zij vaak terugvalt op een uitkering als samenwonende (van 40 % van het gederfde loon). Daarom werd er een correctiemaatregel ingevoerd om in dit geval de financiële situatie van de invalide gerechtigde en zijn of haar gezin te verbeteren. 

Er werd namelijk een tweede drempelbedrag van 1 472,40 euro ingevoerd. De maatregel heeft als doel om aan een invalide die samenwoont met een partner die een beroepsinkomen heeft dat zich situeert tussen de laagste drempel van 914,67 euro en 1 472,40 euro, een uitkering als alleenstaande toe te kennen (van 55 % van het gederfde loon). De maatregel zal de inkomenssituatie van samenwonende invaliden in veel gevallen verbeteren. 

Daarenboven werd op 1 januari 2010 een derde drempelbedrag ingevoerd, namelijk 1 006,65 euro. De maatregel heeft als doel om aan een invalide die samenwoont met een partner die een vervangingsinkomen heeft dat zich situeert tussen de laagste drempel van 914,67 euro en 1 006,65 euro, een uitkering als alleenstaande toe te kennen (van 55 % van het gederfde loon). Door deze maatregel zal de inkomenssituatie van invaliden die samenwonen met een gerechtigde met een vervangingsinkomen in veel gevallen verbeteren. 

Volledigheidshalve kan nog worden opgemerkt dat vanaf de eerste dag van de zevende maand van de ongeschiktheid een minimumuitkering wordt gegarandeerd wanneer het bedrag van de uitkering, berekend in functie van het gederfde loon, vrij laag is. De minimumuitkering is verschillend al naargelang de gezinssituatie van de arbeidsongeschikte gerechtigde. 

Wat de minimumdaguitkering voor een regelmatig werknemer betreft, wordt er een onderscheid gemaakt tussen een gerechtigde met gezinslast, een alleenstaande gerechtigde en een samenwonende gerechtigde. De alleenstaande gerechtigde ontvangt een hogere daguitkering dan de samenwonende gerechtigde. Actueel bedraagt de minimumuitkering voor een regelmatig werknemer-alleenstaande 41,83 euro en deze voor een samenwonende 35,87 euro. 

Wat de minimumdaguitkering voor een niet regelmatig werknemer betreft, wordt er uitsluitend een onderscheid gemaakt tussen een gerechtigde met gezinslast en een gerechtigde zonder gezinslast, zodat de alleenstaande gerechtigde en de samenwonende gerechtigde dezelfde daguitkering ontvangen. 

2. Ondanks het bovenstaande wordt de methode van domiciliefraude nog steeds toegepast waarbij de sociaal verzekerde zich op een afzonderlijk adres domicilieert met het doel recht te hebben op een hogere invaliditeitsuitkering. Voor het opsporen van deze vorm van fraude wordt er samengewerkt met de steden en gemeenten en meer bepaald met de lokale politie. Naar aanleiding van een klacht kan er immers een vermoeden bestaan dat de gezinssamenstelling zoals die is vermeld in het Rijksregister der natuurlijke personen niet overeenstemt met de werkelijke gezinssituatie. Om deze klacht op juistheid na te gaan, vraagt de Dienst voor administratieve controle (DAC) van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering (RIZIV) aan de lokale politie om de situatie ter plaatse vast te stellen en hun vaststellingen over te maken. Bij duidelijke aanwijzingen dat de reële gezinssituatie niet overeenstemt met de situatie zoals die is vermeld in het Rijksregister der natuurlijke personen wordt er door de sociaal inspecteur van de Dienst voor administratieve controle (DAC) van het RIZIV een onderzoek uitgevoerd bij de verzekeringsinstelling. Naar aanleiding van dat onderzoek en de controleresultaten van de lokale politie worden de uitkeringen aangepast aan de reële gezinssituatie en wordt er eventueel een terugvordering ingesteld van de ten onrechte verleende uitkeringen. 

Artikel 168quinquies van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, voorziet bovendien in administratieve sancties die kunnen worden opgelegd aan de sociaal verzekerde die op basis van valse verklaringen of documenten het recht op uitkeringen of op geneeskundige prestaties heeft verkregen. In de sector uitkeringen kan men worden uitgesloten van het recht op uitkeringen gedurende maximum 200 dagen. 

Concreet werden er voor de periode van 2008 tot en met 2010 in totaal 71 gevallen van mogelijke domiciliefraude onderzocht. In dit kader werden er 22 administratieve sancties opgelegd. 

3. De meerkost in het kader van de uitkeringsverzekering voor het optrekken van de laagste uitkeringen voor de samenwonenden op het niveau van laagste uitkeringen voor alleenstaanden kan voor 2011 als volgt geraamd worden.  

Op 1 september 2011 was de minimumdaguitkering van de samenwonende regelmatig werknemer gelijk aan 35,17 euro. De minimumdaguitkering van de alleenstaande regelmatig werknemer bedroeg dan 41,01 euro. Het verschil in uitkering beloopt 5,84 euro. De laagste uitkeringen zijn zowel in de periode van primaire arbeidsongeschiktheid als in de periode van invaliditeit gelijk. In de primaire ongeschiktheidsperiode wordt het aantal uitgekeerde dagen waarop een volledige uitkering werd betaald, geraamd op 196 695 dagen per jaar. De kost voor het optrekken van de laagste uitkeringen voor samenwonenden op het niveau voor alleenstaanden beloopt 1 148 699 euro. Rekening houdende met de verminderde uitkeringen ingeval van cumul, wordt de kostprijs geraamd op 1 225 000 euro. In invaliditeit bedraagt de kostprijs van het bovenvermelde voorstel 96 800 000 euro. Dit bedrag werd bekomen door, rekening houdend met de verminderde uitkeringen, het aantal uitgekeerde dagen (14 789 979 dagen) te vermenigvuldigen met 5,84 euro. De totale kostprijs voor de uitkeringen in arbeidsongeschiktheid kan, afgerond, worden geraamd op 100 000 000 euro. 

Wat de gezinsbijslagregeling voor werknemers betreft. 

1. In de gezinsbijslagregeling voor werknemers bestaat een toeslag bovenop de basisbijslag voor kinderen van éénoudergezinnen. Deze toeslag bedraagt 45,06 euro voor een kind van eerste rang, 27,93 euro voor een kind van tweede rang en 22,52 euro voor een kind vanaf de derde rang (bedragen per maand, aan de spilindex 117,27 vanaf 1 februari 2012). Deze toeslag wordt enkel uitgekeerd als het gezinsinkomen lager is dan 2 187,00 euro (bruto maandbedrag van de vervanginginkomsten en de inkomsten uit werk - bedrag aan de spilindex 117,27 vanaf 1 februari 2012). 

Voor kinderen van eerste en tweede rang is deze toeslag gelijk aan de sociale toeslag voor werklozen en gepensioneerden die ook aan dezelfde inkomensvoorwaarden onderworpen is. Voor kinderen vanaf de derde rang is de éénoudertoeslag (22,52 euro) hoger dan de sociale toeslag voor werklozen (4,90 euro). 

Ook de leeftijdsbijslag verschilt tussen kinderen met éénoudertoeslag en kinderen met enkel de gewone schaal. Kinderen van eerste rang zonder toeslag (hogere bijslag voor éénoudergezinnen, werklozen, gepensioneerden, invaliden, wezen of kinderen met een handicap  krijgen een lagere leeftijdsbijslag. 

De verschillende leeftijdsbijslagen zijn, voor een eerste kind met de gewone schaal :

- 6 - 11 jaar : 15,42 euro ;

- 12 - 17 jaar : 23,48 euro ;

- 18 - 24 jaar : 27,06 euro. 

Op deze bedragen bestaan nog twee uitzonderingen als overgangsmaatregel. Voor kinderen geboren van 1991 tot en met 1996 is de leeftijdsbijslag voor zij die eerste rang worden ter vervanging van een ouder kind 30,75 euro vanaf 12 jaar en 33,03 euro vanaf 18 jaar.  Dit laatste bedrag is ook nog geldig voor kinderen geboren vóór 1991. 

Voor een eerste kind met een toeslag voor éénoudergezinnen zijn de leeftijdsbijslagen daarentegen :

Voor weeskinderen is er ook een verschil tussen samenwonenden en alleenstaanden.  Weeskinderen krijgen als basisbijslag 340,01 euro, ongeacht de rang van het kind, op voorwaarde dat de overlevende ouder niet hertrouwt of samenwoont.  In het laatste geval ontvangen ze de gewone basisbijslag die 88,51 euro bedraagt voor een kind van eerste rang, 163,77 euro voor een kind van tweede rang en 244,52 euro voor een kind vanaf de derde rang.  Daarboven hebben ze wel eventueel recht op een sociale toeslag of toeslag voor éénoudergezinnen (zie hierboven). Ook ontvangen ze dan, als ze van eerste rang zijn, eventueel een lagere leeftijdsbijslag (zoals hierboven uitgelegd).

2. Voor het recht op kinderbijslag volstaat samenwonen niet om gevestigde rechten ter discussie te stellen.  Dit samenwonen moet vergezeld gaan van het minstens ten dele samenvoegen van de bestaansmiddelen van de partners, een concrete aanwijzing voor het feit dat de beslissingen over het huishouden gezamenlijk genomen worden. 

Een feitelijk gezin vormen, kan vier soorten gevolgen hebben :

Globaal gezien garanderen die mechanismen : 

In de praktijk stelt de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers, als regulator van de kinderbijslagregeling, alles in het werk om aan de gezinnen hun legitieme recht op kinderbijslag zoals hiervoor beschreven te waarborgen. Om dat te realiseren ziet hij erop toe dat de situatie zoals aangegeven door de sociaal verzekerden overeenstemt met hun reële situatie. 

Om dat doel te bereiken, zijn twee regels ingevoerd : 

a. De gegevens aangegeven door de sociaal verzekerde worden getoetst aan de gegevens in het Rijksregister van de natuurlijke personen (RRNP). 

Bij het aanleggen van een dossier wordt de door de sociaal verzekerde aangeleverde informatie over de negen wettelijke gegevens (onder meer de gezinssamenstelling), systematisch getoetst aan de gegevens in het RRNP. Daarna worden alle wijzigingen aan één van de negen wettelijke gegevens door de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid (KSZ) automatisch en rechtstreeks doorgestuurd naar de kinderbijslaginstelling die bevoegd is voor het kinderbijslagdossier van de sociaal verzekerde in kwestie, hierbij inbegrepen de wijziging van gezinssamenstelling.  De kinderbijslagsector heeft in dit verband 2 121 355 elektronische berichten verwerkt in 2009. 

b. Controle aan huis. 

Er wordt ook gecontroleerd bij de gezinnen thuis, maar wel op basis van een selectie waarbij de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers rekening houdt met het specifieke profiel van de gezinnen. 

De controles aan huis vinden hoofdzakelijk plaats bij gezinnen die verhoogde wezenbijslag of een sociale toeslag ontvangen, en omvatten onder meer de verificatie van de gezinssamenstelling. 

Enkele cijfers laten de weerslag zien van die controles voor het jaar 2010. 

In 2010 heeft de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers 12 664 controles ter plaatse uitgevoerd. Daarbij moet er rekening mee gehouden worden dat hij kinderbijslag betaalt aan ongeveer 261 000 gezinnen. 

Op basis van die controles ter plaatse kon voor 324 069,43 euro ten onrechte betaalde kinderbijslag teruggeïnd worden. 

Bij die controles blijkt geregeld dat de aangegeven situatie niet overeenstemt met de werkelijke situatie. 

Zo heeft de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers voor dat jaar minstens 138 situaties (op 2 532 controles bij éénoudergezinnen, dus voor 5,45 % van de gevallen) vastgesteld van aangegeven éénoudergezinnen die dat in werkelijkheid niet bleken te zijn. 

Met het oog op de bestrijding van sociale fraude verbindt de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers zich ertoe aan de andere overheidsinstellingen van de sociale zekerheid en aan de Programmatorische Federale Overheidsdienst (POD) Maatschappelijke Integratie de vaststellingen mee te delen die gedaan zijn bij de controles aan huis die ook voor hen van belang kunnen zijn. 

Nog altijd in het kader van de strijd tegen sociale fraude is de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers ook van plan zijn controles te versterken om ze beter te richten op de risicogroepen. 

Om de verschillen te verkleinen tussen de kinderbijslag toegekend in de verschillende kinderbijslagregelingen en ook de verschillen op intern vlak (verschillen die misschien oorzaak van fraude kunnen zijn) heeft de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers zich er bovendien, in het kader van zijn bestuursovereenkomst, toe verbonden acties te ondernemen voor de convergentie tussen de verschillende kinderbijslagregelingen en op het gebied van de interne vereenvoudiging, ook wat betreft het recht op de sociale toeslagen. Er is een “groenboek” samengesteld met een inventaris van de verschillen tussen de stelsels en van de verschillen qua bedragen in het stelsel voor de werknemers. 

De derde fase, namelijk die van de voorstellen, is op dit ogenblik bezig. 

3. De kostprijs van het optrekken van de uitkeringen aan samenwonenden tot het niveau van de uitkeringen aan éénoudergezinnen moet opgedeeld worden naargelang de doelgroep, zoals hierboven beschreven. 

Voor zij die geen sociale toeslag ontvangen voor werklozen, gepensioneerden of invaliden of geen hogere wezenbijslag ontvangen, kan de gelijkschakeling van de bijslagen voor éénoudergezinnen en samenwonenden geraamd worden op een jaarlijkse meerkost van 48 miljoen euro voor 89 305 kinderen. 

Voor zij die een sociale toeslag voor werklozen, gepensioneerden, invaliden of gewaarborgde gezinsbijslag ontvangen, wordt de gelijkschakeling van de bijslagen, die enkel voor kinderen vanaf derde rang verschillen, geraamd op een jaarlijkse meerkost van 8 miljoen euro voor 39 262 kinderen. 

Voor wezen waarvan de overlevende ouder hertrouwt of opnieuw samenwoont, zou een verhoging van de basisbijslag tot de wezenbijslag een jaarlijkse meerkost betekenen van 20,4 miljoen euro voor 7 381 kinderen (telkens inclusief een hogere leeftijdsbijslag voor kinderen van eerste rang). 

In totaal kregen in december 2010 in het stelsel voor werknemers en van gewaarborgde gezinsbijslag 107 462 kinderen een hogere kinderbijslag omdat ze deel uitmaken van een éénoudergezin (kinderen met wezenbijslag niet meegeteld). De jaarlijkse kostprijs van deze hogere bijslag wordt geraamd op 55,1 miljoen euro. Deze meerkost bestaat uit de toeslag voor éénoudergezinnen en de eventuele hogere leeftijdsbijslag, zoals hierboven uitgelegd. Het totaal aantal kinderen van éénoudergezinnen is niet gekend, enkel diegenen met recht op een toeslag. 

Daarnaast kregen in het stelsel voor werknemers 32 123 weeskinderen de hogere wezenbijslag. De jaarkostprijs aan wezenbijslag en leeftijdsbijslag voor deze groep kan geraamd worden op 136,7 miljoen euro (zonder eventuele gehandicaptentoeslag en jaarlijkse bijslag). Dit is een meerkost van 90,1 miljoen euro ten opzichte van de gewone basisbijslag en leeftijdsbijslag.

Tijdens de huidige regeerperiode zal de strijd tegen fiscale en sociale fraude verhoogd worden. Hierbij zal het fenomeen van de fictieve adressen die recht geven op uitkeringen of verhoogde vergoedingen bestreden worden en dit door middel van een gegevensuitwisseling met de water-, elektriciteits- en/of teledistributiebedrijven. Ik ondersteun dus deze maatregelen die zullen uitgevoerd worden door mijn collega, John Crombez, de Staatssecretaris voor de Bestrijding van de sociale en de fiscale fraude. 

Wat de sector personen met een handicap betreft. 

Het recht op tegemoetkomingen voor personen met een handicap is vastgelegd met verwijzing naar 3 gezinscategorieën : A, B of C. 

Maakt deel uit van categorie C, de persoon die samenwoont met een andere persoon die geen bloed- of aanverwante is in de 1ste, 2de of 3de graad; ik vermoed dat U deze categorie bedoelde met « samenwonenden ». 

Maakt deel uit van categorie B (alleenstaande), de persoon die als alleenstaande is ingeschreven op zijn adres. 

Maakt deel uit van categorie A, de persoon die noch tot categorie B noch tot categorie C behoort. 

Het jaarbedrag van de inkomensvervangende tegemoetkoming is gelijk aan 12 576,04 euro voor een persoon van categorie C, aan 9 432,03 euro voor een persoon van categorie B en aan 6 288,02 euro voor een persoon van categorie A. 

2) Het recht op tegemoetkomingen voor personen met een handicap wordt berekend in functie van 3 parameters : de graad van de handicap, de gezinssituatie en het inkomen van de persoon met een handicap en zijn partner (wanneer het een bepaald bedrag overschrijdt).

Tot eind van de jaren 1990 kon de nogal lage vrijstelling van het inkomen van de partner personen met een handicap ertoe aanzetten het in aanmerking nemen van het inkomen van hun partner te omzeilen.

Sedert 1 juli 2000 heeft de gevoelige (en in 2004 herhaalde) verhoging van de vrijstelling van het inkomen van de partner (die thans 21 155,70 euro per jaar bedraagt, en de helft voor het deel dat dit grensbedrag overschrijdt) personen met een handicap kunnen geruststellen vermits hen meer keuzevrijheid, over hoe ze hun leven organiseren, wordt gewaarborgd. 

Men kan onmogelijk beweren dat er geen fraude meer is, maar het gaat niet om een ruim verspreide en regelmatige praktijk. 

Er dient eveneens te worden gepreciseerd dat de diensten van de Directie-generaal Personen met een handicap zich moeten baseren op de gegevens van het rijksregister om de gezinscategorie van de persoon met een handicap te bepalen.

Ze hebben geen enkele reglementaire onderzoeksbevoegdheid.

Indien de controle moet worden verscherpt, moet dit dus hogerop gebeuren, op het niveau van de gemeentebesturen die de wijzigingen in de bevolkingsregisters aanbrengen. 

3) Ik zou Uw aandacht willen vestigen op een reeds bestaande maatregel die tot doel heeft de tegemoetkoming toegekend aan twee personen met een handicap die samenwonen te beperken.

Het bedrag van de inkomensvervangende tegemoetkoming hangt af van het inkomen van de persoon met een handicap en van zijn partner, en het uitbetaald bedrag is begrensd tot het bedrag van de tegemoetkoming categorie B (alleenstaande).

De gevraagde evaluaties lijken mij dus niet relevant.