Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-4934

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 28 december 2011

aan de minister van Landsverdediging

Spionage - Inlichtingendiensten - Evolutie - Preventie

spionage
geheime dienst
aanslag op de staatsveiligheid

Chronologie

28/12/2011Verzending vraag
26/1/2012Antwoord

Herindiening van : schriftelijke vraag 5-3605

Vraag nr. 5-4934 d.d. 28 december 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Hoewel spionage vooral wordt geassocieerd met de periode van de koude oorlog, zullen ook actueel nog wel spionagenetwerken bestaan.

Hierover de volgende vragen voor de verschillende inlichtingendiensten:

1) Hoe definieert de wetgever spionage, dus vanaf welk moment kan een persoon worden vervolgd voor een daad van spionage? Welke criteria spelen hier een bepalende rol en in welke mate?

2) Hoe evolueerde volgens de perceptie van de verschillende inlichtingendiensten het fenomeen spionage sinds het beëindigen van de koude oorlog? Op welke wijze manifesteert spionage zich in ons land? Op welke basis formuleren de inlichtingendiensten deze antwoorden, over welke indicaties beschikken zij?

3) Hoeveel personen werden voor spionage veroordeeld (1) in de periode 1950 - 1990 en (2) sinds 1991 tot op heden. Hoe evolueerde dit aantal, aan welke oorzaken koppelt men deze ontwikkelingen en op basis van welke uitgangpunten of vaststellingen?

4) Welke diensten spelen een actieve rol in het opspeuren van spionageactiviteiten in ons land?

5) Beschikt ons land over spionnen die in het buitenland actief zijn of kan zulke vraag onmogelijk worden beantwoord, waaruit mag worden afgeleid dat het antwoord affirmatief is?

Antwoord ontvangen op 26 januari 2012 :

Het geachte lid wordt verzocht hierna het antwoord te willen vinden op de door hem gestelde vragen:

1. Naar de bepalingen van het Strafwetboek is een spion “ hij die voorwerpen, plans, geschriften, bescheiden of inlichtingen die geheim moeten worden gehouden in het belang van de verdediging van het grondgebied of van de uitwendige veiligheid van de Staat, geheel of ten dele, in origineel of in reproductie, wetens overlevert of meedeelt aan, hetzij een vijandelijke mogendheid of aan enig persoon die in het belang van deze mogendheid werkt (Art 116 – in oorlogstijd), hetzij aan een vreemde mogendheid of aan enig persoon die in het belang van deze mogendheid werkt (Art 118) of hetzij aan een niet bevoegd persoon (Art 119).”

Verschillende andere artikels, eveneens terug te vinden in “Boek II, Hoofdstuk II: Misdaden en wanbedrijven tegen de uitwendige veiligheid van de Staat (Art 113 tot 123 decies) geven de modaliteiten en de verzwarende omstandigheden weer in verband met de drie hoger geciteerde artikelen. Het is de rechter ten gronde die finaal zal beslissen of een misdaad (wanbedrijf) van spionage werd gepleegd.

2. De dreiging die de spionage vertegenwoordigt is niet verdwenen met het einde van de Koude Oorlog. De bedoeling is vooral de eigen militaire, politieke, technologische en commerciële programma’s vooruit te helpen. Ook terroristische organisaties maken gebruik van spionagetechnieken.

De Belgische militaire instellingen en de militaire internationale instellingen in België

(NATO, SHAPE) blijven een grote aantrekkingskracht uitoefenen op sommige buitenlandse inlichtingendiensten die hun collecte inspanningen concentreren op gevarieerde domeinen zoals defensiepolitiek, defensiestrategie, de wetenschappelijke sectoren en de hoogtechnologische sectoren zoals aeronautiek. Ter herinnering, deze aantrekkingskracht werd bevestigd door het bekend worden van de rekrutering van Herman SIMM, die raadgever was van de minister van Defensie van Estland, als inlichtingenagent voor de KGB en later de SVR (Foreign Intelligence Service van Rusland).

De ontdekking van deze zaak heeft een gevolg gehad op intern politiek vlak met de uitwijzing van twee Russische diplomaten bij de NAVO.

Ook blijken verschillende organen van de Europese Unie (Europese Raad, Europese Commissie, Europese Defensie Agentschap) en hun satelliet vertegenwoordiging prioritaire doelwitten te vormen. Het Belgisch economisch en industrieel milieu zijn tevens doelwit van sommige buitenlandse inlichtingendiensten

Het is essentieel eraan te herinneren dat de meerderheid van de activiteiten van inmenging, inlichtingen of spionage gerealiseerd worden via legale methodes (bezoeken van commerciële buitenlandse delegaties, opdringen van samenwerking via joint ventures…). Daarnaast worden andere methodes (desinformatie met het doel de concurrent of de commerciële tegenstander te misleiden, beroep doen op valse identiteiten met als doel zogenaamde ontoegankelijke informatie te verzamelen…) aangewend.

3. Ik wens het geachte lid te verwijzen naar de minister van Justitie die bevoegd is in deze materie.

4. Voor het Departement Defensie is de Algemene Dienst Inlichtingen en Veiligheid bevoegd voor het opsporen van spionageactiviteiten in ons land.

5. De Algemene Dienst Inlichtingen en Veiligheid doet, zoals iedere inlichtingendienst, beroep op HUMINT (Human Intelligence), SIGINT (Signal Intelligence), OSINT (Open Sources Intelligence) en IMINT (Imagery Intelligence) om informaties te collecteren.