Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-4887

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 28 december 2011

aan de minister van Werk

Loonkost - Horeca - Noodzaak van zwartwerk om te overleven

loon
loonkosten
horecabedrijf
zwartwerk

Chronologie

28/12/2011Verzending vraag
23/2/2012Antwoord

Herindiening van : schriftelijke vraag 5-3087

Vraag nr. 5-4887 d.d. 28 december 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

De winnaar van het populaire TV-programma " Mijn Restaurant " in 2008 besloot recent om zijn restaurant te sluiten. Niet omdat er te weinig klanten zouden komen - dat viel nog beste mee - maar omdat de loonlast te zwaar woog. De eigenaar stelde het als een belangrijk principe om alle personeelsleden correct en zonder truckjes te vergoeden, dit betekent voltijds en met een volwaardig arbeidscontract. De beslissing om het restaurant te sluiten klonk bikkelhard: een restaurant dat volgens het boekje werkt, blijkt gewoon onleefbaar.

Deze conclusie, hoe confronterend ook, blijkt voor vele, zeker voor insiders helemaal geen verrassing. Blijkbaar werkt een groot deel van de horecabedrijven niet helemaal volgens het boekje, worden er allerlei achterpoortjes gevonden om het personeel niet voltijds aan te stellen maar via andere middelen toch een aanvaardbaar loon te geven.

De minister en ik delen hier ongetwijfeld dezelfde bekommernissen en overtuigingen: we weten dat zwart werk grote schade veroorzaakt, niet alleen voor onze sociale zekerheid maar ook voor de rechtszekerheid en de toekomst van alle werknemers in dergelijke systemen. Zwart werk is ronduit inciviek, betekent fraude en verdient een harde aanpak. Laat ons daarover helder en duidelijk zijn. Maar anderzijds kunnen we niet blind blijven voor de ondertussen bekende systemen en sectoren waar zwart werk blijkbaar eerder tot het systeem dan tot de uitzondering behoort. Ongeacht mijn - onze - duidelijk afkeuring van deze systematiek, klinkt een noodkreet, zoals deze van de jonge en succesvolle restaurant-uitbater, schrijnend en smeekt om degelijke en adequate beleidsaandacht. Horeca Vlaanderen herkent deze getuigenis als uiterst relevant en waarheidsgetrouw. Daarbij verwijst de belangenverdediger naar de hoge loonkost. Deze bedraagt 43,3 % in België versus 35,4 % in Duitsland en 33,3 % in Nederland. Een studie van de Universiteit Hasselt, onder de leiding van professor Houben, ondersteunt deze analyse en diagnose.

Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen:

1) Hoe evalueert de minister dit verhaal, dat als exemplarisch mag worden beschouwd voor een aantal sectoren, de horeca in het bijzonder?

2) Kan zij begrip opbrengen voor de getuigenis van deze jonge restaurantuitbater die het niet kon bolwerken zonder buiten de lijntjes te kleuren? In welke mate kan de minister dergelijke jonge ondernemers, met een hoopvolle en sterke zaak, toch de mogelijkheden bieden om binnen de wettelijkheid te overleven?

3) Evalueert zij de recente maatregel van de verlaging van de belasting over de toegevoegde waarde (BTW), in deze context als amper tot niet succesvol in zijn positieve effecten op de hoge kostendruk?

4) Beaamt zij de analyse dat zich hier een aanpak ten gronde opdringt, opdat bedrijven die kiezen voor een strikt wettelijke aanpak, toch kunnen overleven? Welke beleidsmaatregelen overweegt of ontwikkelt de minister om aan deze relevante probleemstelling een oplossing te bieden?

Antwoord ontvangen op 23 februari 2012 :

Gelieve hierna, het antwoord te willen vinden op uw vragen.

Vraag 1.

Vooreerst dient er op gewezen dat de geciteerde studie van de Universiteit Hasselt onder leiding van professor Houben gebeurde in opdracht van Unizo en Horeca Vlaanderen.

Uit deze studie blijkt inderdaad een loonverschil van 28 % met Nederland en 31 % met Duitsland. Een vergelijking van de loonkost met de buurlanden is steeds een heikel punt, omdat men dan ook andere kenmerken moet in rekening brengen: zo spreekt de studie nergens over het gebruik van tijdelijke werkloosheid die in België volledig op rekening van de sociale zekerheid gebeurt, terwijl in Nederland en Duitsland de kost door de werkgever wordt gedragen.

Tevens wijst de studie op grote verschillen inzake vergunningsbeleid, waar er in Nederland en Duitsland wel grenzen zijn gelegd, terwijl deze in België quasi onbestaande zijn. (met andere woorden bijna iedereen kan hier een horecazaak beginnen, terwijl men in buurlanden wel normen oplegt). In Nederland gaat dit zelfs zover dat men in bepaalde gevallen de antecedenten van de horeca uitbater opzoekt en op basis daarvan al dan niet met terugwerkende kracht een vergunning intrekt.

Ook wijst de studie op het verschil in personeelsbestand tussen België en de buurlanden. Daar waar in België gemiddeld 2,06 personeelsleden in dienst zijn, bedraagt dit in Duitsland 4,61 personeelsleden en in Nederland 7,73 personeelsleden.

Ten slotte wijst de studie op het overaanbod van horeca ondernemingen in vergelijking met de buurlanden, nl. België heeft per 180 inwoners een horecazaak, in Duitsland per 342 inwoners en in Nederland maar één per 390 inwoners.

Vraag 2

Van elke inwoner wordt verwacht dat deze de wetgeving naleeft. Dit geldt zowel voor werknemers als voor personen die een bedrijf uitbaten.

Ik kan niet gedogen dat in bepaalde sectoren zwartwerk oogluikend wordt toegestaan, terwijl dit in andere sectoren niet wordt toegestaan.

De horeca zou zelf ook niet gedogen dat personen hun maaltijd niet kunnen betalen omdat ze dit niet kunnen (bijvoorbeeld langdurig werklozen met een laag inkomen die slechts een gedeelte van de menuprijs betalen).

Door de belangengroepen in de horeca wordt reeds enige tijd een campagne gevoerd onder het motto dat horecazaken zonder zwartwerk niet kunnen overleven.

Hierover bestaan de grootste twijfels. Ik kan niet aanvaarden dat sommige werkgevers uit deze sector inbreuken blijven plegen die de concurrentie vervalsen ten nadele van werkgevers die de sociale reglementering nauwkeurig naleven die van toepassing is in de sector. Een vermindering van het aantal horecazaken, een betere professionele aanpak en het invoeren van een aantal toegangsdrempels zou de rentabiliteit van de sector grondig ten goede komen.

Vraag 3

Uit informatie van de sociale inspectiediensten blijkt geen vermindering van het zwartwerk in de horecasector. Uit een eerste, summiere evaluatie van de RSZ – cijfers blijkt ook dat de beloofde bijkomende arbeidsplaatsen (6 000 tegen 30 juni 2011) niet gehaald worden. Het lijkt er dus op dat de BTW vermindering niet het nodige effect gehad heeft.

Vraag 4

Ik ben niet ongevoelig voor de vragen van de sector voor een vereenvoudiging van de sociale regelgeving. In het hoger genoemd rapport van de Universiteit Hasselt wordt onder meer aangehaald dat de regeling voor de ‘extra’s’ in de horeca (waardoor ondernemers op een superflexibele wijze personeel kunnen tewerkstellen) als te ingewikkeld overkomt.

In overleg met de sector werd daarom afgesproken om de arbeidsduur in de toekomst via elektronische kassa’s op te volgen.

In deze hele discussie mag echter niet worden vergeten dat er ook rechten bestaan voor werknemers en hun gezinnen.