Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-4809

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 28 december 2011

aan de staatssecretaris voor Asiel, Immigratie en Maatschappelijke Integratie, toegevoegd aan de minister van Justitie

Kinderarmoede - Bestrijding - Subsidies

kind
armoede
sociale integratie

Chronologie

28/12/2011Verzending vraag
6/3/2012Antwoord

Herindiening van : schriftelijke vraag 5-3550

Vraag nr. 5-4809 d.d. 28 december 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Voor het tweede jaar op rij wordt er 4,2 miljoen euro uitgetrokken om kinderarmoede te bestrijden. Het gaat om extra subsidies vanwege de Programmatorische Overheidsdienst (POD) Maatschappelijke Integratie, bestemd voor de Openbare Centra voor maatschappelijk welzijn (OCMW's) met als doel de maatschappelijke integratie van minderjarigen van ouders die ondersteuning nodig hebben. Het kan bijvoorbeeld gaan om opvoedingsondersteuning, dienstverlening in het kader van schoolondersteuning, psychologische ondersteuning voor het kind of voor de ouders, paramedische ondersteuning, steun bij de aankoop van pedagogisch materiaal of specifieke acties gericht op kinderen.

Hierover de volgende vragen:

1) Welk budget is er voorzien voor het jaar 2012? Kan de geachte staatssecretaris mij zeggen of er een budgettair engagement bestaat voor de komende jaren?

2) Uit een onderzoek van het Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving (HIVA - Katholieke Universiteit Leuven) en de Université Libre de Bruxelles blijkt minder dan 60 % van het subsidiebudget in 2010 is opgenomen. Meer dan 1 op 5 OCMW's maakte ook geen gebruik van deze subsidie. Kan de geachte staatssecretaris mij vertellen hoe dit zit voor 2011 en heeft hij iets ondernomen om de opname van deze subsidies te vergroten?

3) Hoe verhoudt deze federale subsidiestroom zich tot soortgelijke initiatieven die onder andere door de Vlaamse Gemeenschap (participatiedecreet - lokale netwerken) worden ontwikkeld? Pleegde hij hieromtrent overleg? Is hij bereid om deze middelen stromen beter en efficiënter op elkaar te enten? Welke stappen ondernam hij hieromtrent?

4) Heeft hij dit project reeds geëvalueerd? Zo ja, hoe werden de beoogde effecten geëvalueerd en tot welke conclusies leidden deze evaluaties?

Antwoord ontvangen op 6 maart 2012 :

In antwoord op zijn vragen heb ik de eer het geachte lid het volgende mede te delen.

1. In mijn beleidsnota is de strijd tegen kinderarmoede één van de prioriteiten. Er zal bijgevolg een plan opgemaakt worden om de kinderarmoede te bestrijden. Ik ben immers van mening dat armoede zo snel mogelijk moet aangepakt worden en vermeden worden. Generatiearmoede moet absoluut doorbroken worden.

2. In de Belgische grondwet werd in 1994 in artikel 23 expliciet het recht op “cultuurdeelname én op maatschappelijke ontplooiing” opgenomen. Op federaal vlak werd met de wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen, het artikel 57, § 1, tweede lid, van de organieke wet van8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, als volgt aangevuld :”Het Openbaar Centrum voor maatschappelijk welzijn (OCMW) bevordert de maatschappelijke participatie van de gebruikers. Sinds 2003 wordt immers door de federale Staat een subsidie ter bevordering van de sociale, sportieve en culturele participatie aan de OCMW’s ter beschikking gesteld. Het kader wordt jaarlijks door een koninklijk besluit geschetst. Sinds 2010 werd een extra luik toegevoegd aan deze maatregel. Het betreft een jaarlijkse extra financiering voor een bedrag van 4 200 000 euro ter bestrijding van armoede bij kinderen.

Het spreekt voor zich dat ik deze maatregel om de armoede bij kinderen terug te dringen, als zijnde uiterst noodzakelijk beschouw. In 2010 bedroeg het armoederisico bij kinderen tussen de 0 en 17 jaar 18,3 %. Binnen de EU27 loopt dit op tot een op de vijf kinderen (20,6 %) in de EU15 loopt 19,9 % van de kinderen een verhoogd armoederisico.

Daarmee is het aantal kinderen met een verhoogd armoederisico groter dan het armoederisico binnen de gehele Belgische bevolking (14,6 %).

Het is dan ook in deze context dat de federale regering zich in 2012, maar tevens in de jaren die erop volgen, verder zal engageren om de bovenvermelde maatregel inzake bestrijding van armoede bij kinderen te continueren. En zoals aangekondigd in mijn beleidsnota zal ik in overleg met de deelstaten een realistisch plan opzetten om kinderarmoede uit te roeien.

2. Het beschikbare subsidiebedrag van 4 199 977euro werd inderdaad slechts voor 58,84 % (2 471 091 euro) benut in 2010. Een belangrijke reden hiervoor was het gegeven dat de beslissing omtrent een extra financiering ter bestrijding van armoede bij kinderen pas in de tweede helft van 2010 tot stand kwam. Voor heel wat OCMW’s werd het alzo zeer nipt om alsnog nieuwe projecten voor 2010 op te starten. Desalniettemin maakte in 2010 maar liefst 80 % van alle OCMW’s in meerdere of mindere mate gebruik van de maatregel.

3. Alvast op het niveau van de Vlaamse Gemeenschap werd recent voor 2011 eveneens twee miljoen euro vrijgemaakt voor de bestrijding van de kinderarmoede. De motieven om deze maatregelen te nemen en de beleidsacties die daarbij worden genomen zijn niet in tegenspraak, echter complementair met het federale beleid hieromtrent. In deze context kan trouwens gewezen worden naar het Belgische NHP 2011 dat voor zijn doelstelling armoedebestrijding subdoelstellingen voorziet voor de bestrijding van armoede bij kinderen. Dit laat dan ook een beleidscoördinatie tussen alle gefedereerde entiteiten toe.

Een continue overleg tussen de verschillende beleidsniveaus gebeurt reeds op meerdere vlakken.

Allereerst is er het overleg tussen de federale regering en de gemeenschappen en gewesten in het kader van de Interministeriële Conferentie Integratie in de Maatschappij (IMC). Deze interfederale conferentie komt jaarlijks tweemaal samen en heeft onder andere als één van haar doelstellingen de coherentie van de maatregelen inzake armoedebestrijding te waarborgen. Binnen deze context werd in de schoot van het IMC tevens een Permanente Armoedewerkgroep opgericht. Het is deze interfederale werkgroep ook die de inhoudelijke opvolging verzekert van de armoededoelstellingen bepaald in de NHP’s opgesteld in het licht van de EU 2020 Strategie.

Nog op het vlak van het interfederale overleg, waken de actoren op de verschillende niveaus erover dat de voorziene maatregelen vermeld in hun actieplannen armoedebestrijding en sociale inclusie niet met elkaar in strijd zijn. Ook in het Nationaal Actieplan Sociale Insluiting 2008-2010, was één van de drie sleuteluitdagingen ‘de strijd tegen de armoede bij kinderen: doorbreken van de cirkel van de armoede’. De verschillende beleidsniveaus richten zich op de doelstellingen die hier nationaal werden vooropgesteld.

4. Zoals eerder opgemerkt onderzocht het door u aangehaalde onderzoek hoe de bijkomende federale subsidie voor de bestrijding van de kinderarmoede in 2010 werd aangewend en welke goede praktijken hieromtrent bestaan in de schoot van de OCMW’s.

Dit onderzoek is afgerond en werd uitgevoerd door de interuniversitaire groep “Onderzoek en armoede” in nauwe samenwerking met de onderzoeksgroep “Armoede, Maatschappelijke Integratie en Migratie” van het HIVA - Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving (HIVA–K.U.Leuven).

Het eindrapport met betrekking tot de evaluatie van de beoogde effecten wordt momenteel geanalyseerd. Ik hoop de resultaten van dit rapport zeer binnenkort te kunnen voorstellen.