Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-4760

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 23 december 2011

aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken

Democratische Republiek Congo - Moord op Patrice Lumumba - Schulderkenning van België - Concrete daden

Democratische Republiek Congo
politiek geweld

Chronologie

23/12/2011Verzending vraag
30/1/2012Antwoord

Herindiening van : schriftelijke vraag 5-1358

Vraag nr. 5-4760 d.d. 23 december 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Vijftig jaar geleden, een half jaar na de onafhankelijkheid van Congo, werd de democratisch verkozen premier van Congo, Patrice Lumumba vermoord, in het bijzijn van Belgische officieren. Deze moord werd mogelijk opgezet door België, maar het medeweten van de Belgische regering staat vast. Er blijft heel veel onduidelijkheid en wellicht beschikt België over nog steeds geheime informatie. Nochtans leeft bij vele Congolezen de overtuiging dat een volledige waarheid over het verleden van Congo essentieel is voor een duurzame wederopbouw van hun land.

Vijf decennia later lijkt het de hoogste tijd dat de Belgische Staat verder gaat dan een vage schuldbekentenis voor haar aandeel in de moord. Er hangt nog steeds veel mist over de identiteit van de werkelijke schuldigen. Blijkbaar konden betrokken Belgische ambtenaren en officieren ongestoord een schitterende carrière opbouwen. Een burggraaf waarvan het duidelijk actief aandeel in deze moord vaststaat, is nog steeds actief in het bedrijfsleven, flaneert in de kringen van hogere adel en diplomatie. Het blijkt ondertussen ook dat Koning Boudewijn op de hoogte was van de moordplannen op Lumumba. Het lijkt daarom de hoogste tijd dat België een eindstap zet in dit te lang gerekte en hoogst pijnlijke proces. Hierover de volgende vragen:

1) Wat plant de geachte minister in dit kader, vijftig jaar na de moord op de democratisch verkozen premier Lumumba?

2) Hoe denkt de regering de schulderkenning in deze moord om te zetten in concrete daden? Komt er een schadevergoeding voor de nabestaanden? Kan en wil hij een gedenkteken financieren ter nagedachtenis van Patrice Lumumba en dit op de plaats waar de laffe moord plaatsvond? Heeft hij hierover reeds gesproken met de huidige Congolese machthebbers? Lijkt zulk een aanbod geen teken van verzoening? Lijkt het ook niet wenselijk dat in ons land enkele straten of pleinen naar Lumumba worden genoemd, als eerbetoon voor deze politicus?

3) Oordeelt hij het als wenselijk en noodzakelijk dat België hierover officiële verontschuldigingen aan Congo zou aanbieden?

Antwoord ontvangen op 30 januari 2012 :

Ik wil in de eerste plaats verwijzen naar de reeds door België geleverde inspanning om dit thema in de herinnering te houden, door een parlementaire commissie aan te stellen die een onderzoek heeft ingesteld naar de betrokkenheid van de Belgische Staat in de moord op Patrice Lumumba. In de bevindingen die de Commissie op 16 november 2001 bekendmaakte wordt de morele aansprakelijkheid van België bevestigd.

In het licht van de aanbevelingen van de Commissie vertolkte de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, Louis Michel, in een toespraak die hij op 5 februari 2002 voor het parlement hield, het voorstel van de regering voor de oprichting van een Stichting Lumumba. In het voorstel werd ook geopperd de familie Lumumba in het beheer van de Stichting te betrekken.

De doelstellingen van de Stichting zouden aansluiten bij de idealen van de voormalige premier van Congo : de uitbouw van de democratie in Congo, de versterking van de rechtsstaat en de bevordering van de mensenrechten en van het onderwijs en de opleiding van jongeren (met name via studiebeurzen).

Op 29 november 2002 kende de ministerraad een budget toe van 1 250 000 euro aan de Stichting (en een jaarlijkse dotatie van 500 000 euro).

Het bleek echter onmogelijk om voor de Stichting statuten te formuleren die niet alleen in overeenstemming zijn met het Belgische recht maar die ook voldoen aan de wensen van de familie Lumumba.

In februari 2005 werden aan de familie Lumumba een aantal voorstellen voorgelegd zodat opnieuw de draad kon worden opgenomen maar tot heden heeft zij niet gereageerd.

Een andere aanbeveling van de parlementaire onderzoekscommissie was de openstelling van het archief over de moord op Lumumba. Een ministerieel besluit van december 2003 regelde de toegang tot het diplomatiek archief. Dit besluit vormde de grondslag voor de samenstelling van een Diplomatieke Commissie van vijf ambtenaren van de Federale Overheidsdienst (FOD) Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, in actieve dienst of met pensioen. Elke aanvraag om inzage in administratieve documenten, die dateren van meer dan dertig jaar maar minder dan vijftig jaar geleden, moet aan deze Commissie worden voorgelegd. Voor aanvragen die betrekking hebben op documenten die dateren van meer dan vijftig jaar geleden, kan de voorzitter van het directiecomité zijn beslissingsbevoegdheid delegeren aan de ambtenaar die bevoegd is voor de materie waarop de aanvragen om inzage betrekking hebben, dan wel aan de archivaris.

Het is wel zo dat de parlementaire commissie inzage heeft gekregen in het volledige archief van ons departement, om haar onderzoek te kunnen voeren.

Verder wil ik eraan herinneren dat België bij monde van de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, Louis Michel « zijn diepe en oprechte spijt» heeft betuigd aan de familie Lumumba en aan het Congolese volk « voor het leed dat hen werd aangedaan door de apathie en de ongevoelige neutraliteit » waarvan de Belgische regering blijk gaf bij de gebeurtenissen die tot de moord op Patrice Lumumba hebben geleid. Deze excuses werden op 5 februari 2002 aangeboden in de bovenvermelde toespraak voor het parlement.

Ook wil ik erop wijzen dat België de voorbije jaren flink heeft geïnvesteerd in de ontwikkelingssamenwerking met Congo, in de stabilisering van het land en in het democratiseringsproces. Dit mag een bewijs zijn van het feit dat ons land niet ongevoelig is voor het lot van Congo en dat het zich bewust is van het gewicht van ons gemeenschappelijk verleden.