Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-4690

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 28 december 2011

aan de minister van Justitie

Menselijk gedrag - Vrije wil - Neurobiologie - Forensische psychiatrie - Praktijk van de rechtsspraak - Expertise - Beleid

sociaal gedrag
neurobiologie
ziekte van het zenuwstelsel
psychiatrie
jurisprudentie

Chronologie

28/12/2011Verzending vraag
7/6/2012Antwoord

Herindiening van : schriftelijke vraag 5-3141

Vraag nr. 5-4690 d.d. 28 december 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Zowel binnen de forensische als de juridische, criminologische en neurobiologische wetenschappen leeft steeds meer nadrukkelijk een discussie over de betekenis van het aspect vrije wil bij het veroordelen van menselijk gedrag. De literatuur ter zake vermeldt een aantal casussen die meteen deze contramine illustreren. Zo vermoordde een Australische vader op gruwelijke wijze zijn zoon en dumpte het lijkje in een verlaten mijnschacht. Bij onderzoek blijkt dat de vader overtuigd was dat zijn zoon door de duivel was bezeten en dat hij hem uit zijn lijden moest verlossen. Een Texaan schoot dertien mensen dood, waaronder twee mensen waarvan hij het meeste hield, namelijk zijn moeder en zijn vrouw. Bij de autopsie van de moordenaar vindt men een hersentumor die sterke druk uitoefent op de amygdala, een hersenonderdeel dat de emoties, in het bijzonder de agressie en de angst. Een veertigjarige man raakt plots verslingerd aan kinderporno en belaagt zijn stiefdochter met seksuele avances. Na verwijdering van een hersentumor blijkt zijn seksuele voorkeur terug zoals voordien.

Deze verhalen stellen het begrip vrije wil in vraag. Bij een veroordeling van menselijk gedrag gaat justitie ervan uit dat de mens een vrije keuze had. Misdaden die ontstaan uit een ziekte worden niet naar een straf maar naar een behandeling met hoop op genezing verwezen.

Het is niet de bedoeling van deze probleem- en vraagstelling om dit debat hier te voeren. Toch lijkt ook justitie niet te kunnen ontsnappen aan het insijpelen van neurobiologische dimensies die de praktijk van de rechtspraak sterk kunnen en zullen bepalen. Mijn vragen hieromtrent peilen naar de mate waarin onze justitie deze aspecten ook herkent en verwerkt.

1) Beaamt de geachte minister dat aspecten en dimensies van neurobiologische aard, gebaseerd op recente kennis over onze hersenen, een stijgend belang krijgen bij de toepassing van onze rechtspraak?

2) Is de Belgische justitie in voldoende mate alert voor deze ontwikkelingen? Op welke wijze volgt onze justitie deze ontwikkelingen en inzichten op? Bestaan er hieromtrent speciale werkgroepen of commissies, kan justitie hieromtrent terugvallen op experts en wetenschappers? Zo ja, hoe wordt dit georganiseerd? Beoordeelt hij deze ontwikkelingen van dermate belang dat hieromtrent onze wetten en rechtspraak moeten worden geactualiseerd?

3) Hoe evalueert hij de vaststellingen en daaropvolgende aanbevelingen van neurobiologen en hersenspecialisten zoals de Nederlander en internationaal gereputeerde Dick Swaab, dat belangrijke hersenfuncties maar volledig ontwikkeld zijn tegen een leeftijd van 23 jaar, dat veel onrustbarend gedrag van jongeren daarmee sterk correleert en dat daarom een verhoging van de strafrechtelijke leeftijd eerder aan de orde is dan een verlaging? Dat onder andere de hormonale ontwikkelingen bij jonge mensen, van cruciaal belang in onder andere de beheersing van agressie en angsten, in een latere fase tot waskom komen dan nog niet zo lang geleden gedacht? Dat hierdoor de veronderstelde volwassenheid - met in begrip van de notie "vrije wil - in twijfel wordt getrokken? Dat mede daarom een gevangenisstraf voor jonge mensen totaal averechtse effecten sorteert - professor Dick Swaab bestempelt hen als "beroepsopleiding voor crimineel, nog schadelijker dan de kwaal".

4) Kortom, vindt hij deze recente inzichten uit onder andere de neurobiologie en de forensische psychiatrie niet voldoende relevant om deze tot een beleidsprioriteit van justitie te promoveren?

Antwoord ontvangen op 7 juni 2012 :

1) en 2) De mens wordt door het strafrecht aanzien als een individu dat autonoom kan oordelen tussen goed en kwaad en hiertussen, op verantwoorde en vrije wijze, een keuze kan maken.

Artikel 71 van het Strafwetboek vormt hierop evenwel een uitzondering.

De toepassing van artikel 71 van het Strafwetboek is geen statisch gegeven. De concepten die het omvat zijn, sinds de inwerkingtreding in 1867, immers mee geëvolueerd en zullen verder evolueren, zonder dat hiervoor meteen een wetswijziging nodig is die het eeuwenoude debat over het al dan niet bestaan van de vrije wil afsluit.  

In het huidige systeem kan de bevoegde rechtsmacht het advies van deskundigen inwinnen die, in het kader van de beslissing, verduidelijkingen kunnen leveren. Hierover moet de rechterlijke macht zelf beslissen. 

Niets sluit a priori uit dat, naast de gebruikelijke contacten, bijkomende medische onderzoeken, waaronder medische beeldvorming, voor een mogelijke psychiatrische expertise worden gevraagd. 

De nieuwe neuropsychiatrische evoluties in gerechtszaken (neurolaw) mogen dan al gekend zijn en besproken worden, in de praktijk hebben ze nog niet veel weerklank gehad.  

In het kader van de fase van uitvoering van de beslissing, ongeacht of het om de internering binnen het kader van de wet op de bescherming van de maatschappij gaat, dan wel om de tussenkomst van het penitentiaire systeem, leveren ook verschillende instanties adviezen over de bij deze maatregelen betrokken persoon.  

De psychosociale dienst van het Directoraat-generaal der Strafinrichtingen, dat in het kader van de hechtenis optreedt, volgt de laatste evoluties op binnen de materies die, zowel in België als in het buitenland, tot zijn opdrachten behoren. Deze dienst is van de stellingen, waarnaar de gestelde vraag verwijst, op de hoogte. De op deze manier verzamelde kennis wordt echter pas na een noodzakelijke valideringsfase in de praktijk omgezet en binnen de hele structuur verspreid. De op individueel niveau gevoerde onderzoeken maken gebruik van wetenschappelijke en actuariële technieken. 

De commissie tot bescherming van de maatschappij van Gent - die binnen een interneringscontext werkzaam is - geeft bovendien aan beroep te doen op universitaire deskundigen die op de hoogte zijn van de mogelijke toepassingen van de neurobiologie in gerechtszaken. De commissie heeft reeds, in het kader van haar activiteiten, beeldvormingsonderzoeken van de hersenen kunnen laten uitvoeren bij gevallen waarbij sprake kon zijn van bio-organische hersenaandoeningen.  

Naast het debat over het al dan niet bestaan van de vrije wil in algemene zin, is het duidelijk dat de opvattingen die achter het "neurolawconcept” staan niet dezelfde impact hebben gehad in België als in de Verenigde Staten.  

Het individu kan zich ook aan de vereiste onderzoeken onttrekken door geen medewerking aan de onderzoeken te verlenen. Hierdoor hebben de resultaten geen enkele waarde.  

3) en 4) Het is niet mogelijk een dergelijke kwestie op te lossen door zich op een enkel wetenschappelijk standpunt te baseren zonder daarbij een waarde - oordeel te vellen. Op beleidsvlak moet, met de nodige afstand, een ruime multidisciplinaire reflectie worden gevoerd waarbij de verschillende benaderingen in rekening worden gebracht.